Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De burgemeester heeft de sluiting van de showroom van het autobedrijf met vier weken verlengd.

Gelet op de aard van de strafrechtelijke feiten en het mogelijke effect daarvan op de woon- en leefomgeving, alsmede de aanzienlijke kans dat de activiteiten vanuit het pand worden voortgezet en de aantrekkende werking daarvan op (criminele) derden, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een gevaar voor de openbare orde.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 16/5406

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] B.V.

en

[verzoeker 2] , te [plaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. Y. Moszkowicz),

en

de burgemeester van Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Knaape).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2016, op schrift gesteld op 17 november 2016, heeft verweerder onmiddellijke sluiting bevolen van het pand [adres 1] tot en met 7 december 2016, 9.00 uur.

Bij besluit van 6 december 2016 heeft verweerder besloten de tijdelijke sluiting van het pand [adres 1] te verlengen met vier weken, tot en met 4 januari 2017, 9.00 uur.

Verzoekers hebben tegen de primaire besluiten op 1 december 2016 respectievelijk 8 december 2016 bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben op 8 december 2016 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft op 15 december 2016 de rechtbank verzocht ten aanzien van een stuk toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en wel in die zin dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.

Bij beslissing van 19 december 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.

Verzoekers hebben bij brief van 19 december 2016 toestemming in de zin van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb geweigerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2016. Namens [verzoeker 1] B.V. is [naam] , eigenaar, verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. P.C. Hoogcarspel, beiden werkzaam bij de gemeente Zaandam.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2.1

Op 25 oktober 2016 heeft een integrale controle – door de (vreemdelingen)politie, de Belastingdienst, het Landelijke Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit en de gemeente – plaatsgevonden bij de werkplaats ( [adres 2] ) en de showroom en kantoor ( [adres 1] ) van [verzoeker 1] B.V. (hierna: het autobedrijf). [verzoeker 2] is eigenaar van het pand [adres 1] en verhuurt dit pand aan het autobedrijf. In het besluit van 6 december 2016 is vermeld dat het autobedrijf zich volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel bezig houdt met de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Dit is ook niet door verzoekster bestreden.

2.2

Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 26 oktober 2016 zijn bij de controle in de werkplaats vijf chassis-onderdelen aangetroffen waarop het chassisnummer was weggeslepen (waarvan één voertuig als gestolen bleek gesignaleerd) en zijn auto-onderdelen van 15 gestolen voertuigen gevonden. Hierop is het pand en het gehele inventaris van de werkplaats aan de [adres 2] strafrechtelijk in beslag genomen teneinde nader onderzoek te kunnen doen naar de overige auto-onderdelen en de bedrijfsvoering van het autobedrijf. De burgemeester heeft hierin aanleiding gezien bij besluit van 25 oktober 2016 het pand [adres 2] onmiddellijk te sluiten voor de duur van vier weken. Bij besluit van 17 november 2016 heeft de burgemeester deze tijdelijke sluiting verlengd met vier weken. Deze sluiting ligt in onderhavige zaak niet voor.

2.3

Nader onderzoek heeft geleid tot een tweede integrale controle op 9 november 2016 bij de showroom van het autobedrijf aan de [adres 1] . Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2016 is van in elk geval één auto gebleken dat onderdelen daarvan afkomstig zijn van een gestolen auto. Het openbaar ministerie heeft vervolgens negen auto’s uit de showroom strafrechtelijk in beslag genomen om nader onderzoek te kunnen doen. De burgemeester heeft hierin aanleiding gezien bij bestreden besluit van 9 november 2016, op schrift gesteld op 17 november 2016, het pand [adres 1] onmiddellijk te sluiten voor de duur van vier weken. Bij bestreden besluit van 6 december 2016 heeft de burgemeester deze tijdelijke sluiting verlengd met vier weken tot en met 4 januari 2017, 9.00 uur.

3. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht de bestreden besluiten van 9 november 2016 en 6 december 2016 te schorsen gedurende de behandeling van hun bezwaar, teneinde te bewerkstelligen dat het autobedrijf de showroom weer in gebruik kan nemen.

4. Voor zover verzoekers het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening hebben gericht tegen het besluit van 9 november 2016 stelt de voorzieningenrechter vast dat dit besluit inmiddels is uitgewerkt, nu dit besluit voorzag in een sluiting tot en met 7 december 2016. Verzoekers hebben dan ook geen belang meer bij een schorsing van dit besluit. Het verzoek voor zover dit betrekking heeft op het besluit van 9 november 2016 wordt daarom afgewezen.

5. Nu het bedrijfspand [adres 1] als gevolg van het besluit van de burgemeester van 6 december 2016 op dit moment is gesloten, waardoor het autobedrijf haar werkzaamheden daar niet kan uitvoeren en deze sluiting ook de verhuurder van het pand in zijn belangen raakt, wordt ten aanzien van dit besluit een spoedeisend belang aangenomen.

6.1

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het bepaalde in de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet , artikel 2.30a, eerste lid, onder b en e en artikel 2:67 en 2: 68 van de APV, gelezen in samenhang met artikel 437, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht .

6.2.

Ingevolge artikel 2:30a, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Zaanstad 2013 (hierna: APV) kan de burgemeester ter bescherming van de openbare orde, de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:

b. door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

e. zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

Artikel 2:67, van de APV luidt als volgt:

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register of in het Digitaal Opkopersregister (DOR) en daarin vermeldt hij onverwijld:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 van de APV luidt als volgt:

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de onder a, sub 1º, bedoelde adressen;

3. als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

b. de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

6.3

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bevindingen uit de controles, namelijk dat van diefstal afkomstige auto-onderdelen zijn aangetroffen bij het autobedrijf, alsmede het feit dat het autobedrijf heeft nagelaten goederen te registreren in het DOR, aanleiding geven aan te nemen dat het autobedrijf zich schuldig maakt aan strafbare feiten, te weten gewoonteheling en gewoontewitwassen, dan wel dat deze door het autobedrijf worden gefaciliteerd. Daarmee bestaat volgens verweerder een gevaar voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Zo lang de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek naar verdenking van de strafbare feiten niet vaststaan, bestaat er een aanzienlijke kans dat in of bij het pand aan de [adres 1] ongeregeldheden ontstaan, waardoor de rechtsorde wordt geschaad of dat derden die mogelijk bekend zijn met het bedrijf vanwege ongeregeldheden naar het pand blijven komen. Ter afwending van verder gevaar voor de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat heeft verweerder de eerder opgelegde sluiting verlengd met vier weken. Verweerder heeft zich in zijn besluitvorming gebaseerd op de bevindingen die zijn opgenomen in de op ambtseed opgemaakte controlerapporten van de toezichthouders van 26 oktober 2016 en 9 november 2016 en op de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van de politie van 25 oktober 2016 en 9 november 2016.

7. Verzoekers betogen dat de verdenking dat het autobedrijf zich schuldig maakt aan criminele activiteiten, dan wel deze faciliteert, niet onderbouwd is. De burgemeester gaat uit van onjuiste aannames. Daarbij komt dat de eigenaar van het autobedrijf tot op heden nog niet gehoord is over de constateringen bij de controles. De eigenaar van het autobedrijf ontkent alle beschuldigingen en stelt aan te kunnen tonen dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van gestolen auto-onderdelen in zijn bedrijf. Bovendien is niet gebleken dat sprake is van een ernstige en concrete verstoring van de openbare orde. Het enkel aanwezig hebben in de showroom van een auto die bestaat uit enkele gestolen auto-onderdelen is onvoldoende om daarvan te kunnen spreken. Daarbij staat het feit dat verweerder geen beleid heeft opgesteld over de wijze waarop hij uitvoering geeft aan de bevoegdheid als in opgenomen in artikel 2.30a, van de APV reeds in de weg aan de gebruikmaking daarvan, nu dit leidt tot willekeur.

Verzoekers achten de sluiting van het pand voorts disproportioneel en onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, te meer omdat de sluiting is gebaseerd op ongefundeerde aannames. Nu de showroom gesloten is, wordt er geen omzet gemaakt, hetgeen het voortbestaan van de onderneming in gevaar brengt. Indien deze situatie langer aanhoudt, is een faillissement onafwendbaar. Beëindiging van het autobedrijf zal ook andere partijen dan het autobedrijf duperen, zoals de verhuurder (te weten verzoeker [verzoeker 2] ), klanten, leveranciers en schade- en herstelbedrijven.

Ook menen verzoekers dat sprake is van schending van het zorgvuldigheids-, gelijkheids- en motiveringsbeginsel en dat sprake is van schending van het beginsel van fair-play en dat sprake is van détournement de pouvoir.

8.1

De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bevoegdheid van de burgemeester om een pand te sluiten discretionair van aard is. De bestuursrechter kan het gebruik van die bevoegdheid slechts terughoudend toetsen.

8.2

Naar voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de bevindingen van de controles in de werkplaats en in de showroom niet los van elkaar worden bezien. Dat betekent dat de constatering dat in de werkplaats van diefstal afkomstige onderdelen zijn aangetroffen, ook relevant is bij de beoordeling van de sluiting van de showroom, van waaruit immers uiteindelijk de auto’s van het autobedrijf worden verhandeld. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de processen-verbaal van 25 oktober 2016 en 9 november 2016 geen vermoedens bevatten, maar een constatering behelzen dat zowel in de werkplaats als in de showroom gestolen auto-onderdelen zijn aangetroffen.

8.3

De eigenaar van het autobedrijf, die ten aanzien van deze constateringen als verdachte is aangemerkt, ontkent hierbij betrokken te zijn en stelt hiervan geen wetenschap te hebben gehad. Hij heeft op zitting aangegeven dit te kunnen staven door nadere stukken en gegevens. De betrokkenheid van het autobedrijf dan wel de eigenaar van het autobedrijf bij de beschuldigingen staat dan ook nog niet vast. Verweerder heeft zich echter naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bij de uitoefening van zijn bevoegdheid, welke is gericht op het herstellen van de openbare orde, in redelijkheid kunnen baseren op de constateringen in de processen-verbaal. Bovendien wordt de beschuldiging dat de verhandelde goederen niet zijn geregistreerd in het DOR door het autobedrijf niet betwist. Daarbij komt dat verzoekers de voorzieningenrechter geen toestemming hebben gegeven om kennis te nemen van onder geheimhouding overlegde stukken. De gevolgen van een dergelijke weigering zijn in beginsel voor risico van verzoekers. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding hierover in deze zaak anders te oordelen.

8.4.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat, op basis van de stand van de procedure en de inhoud van de zich op dit moment in het dossier bevindende stukken, verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aanleiding bestaat aan te nemen dat sprake is van heling dan wel witwassen door het autobedrijf en dat deze activiteiten (mede) vanuit het betreffende pand worden verricht dan wel gefaciliteerd. De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun betoog dat deze activiteiten geen gevaar voor de openbare orde opleveren. Gelet op de aard van de strafrechtelijke feiten en het mogelijke effect daarvan op de woon- en leefomgeving, alsmede de aanzienlijk kans dat de activiteiten vanuit het pand worden voortgezet en de aantrekkende werking daarvan op (criminele) derden, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een gevaar voor de openbare orde. Gelet hierop is verweerder bevoegd op grond van artikel 2:30a, eerste lid, onder b en e, van de APV om over te gaan tot sluiting van het pand aan de [adres 1] en kan deze sluiting de terughoudend toets van de voorzieningenrechter vooralsnog doorstaan.

8.5

Met het oog op de vraag of de verlenging van de tijdelijke sluiting gelet op de omstandigheden van het geval disproportioneel of onevenredig moet worden geacht overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft op afdoende wijze de belangen van verzoekers en het algemeen belang betrokken in zijn besluitvorming. Hij heeft daarbij, bij de op dit moment bekende feiten en omstandigheden, naar voorlopig oordeel in redelijkheid kunnen komen tot een verlenging van de sluiting met vier weken, waarmee de totale duur van de sluiting thans op acht weken komt. De voorzieningenrechter acht de verlenging van de sluiting gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden naar voorlopig oordeel dan ook gerechtvaardigd.

8.6

De ontkenning van betrokkenheid bij de strafbare feiten door de eigenaar van het autobedrijf en het feit dat hij nog niet is gehoord, maakt dat niet anders. De door de eigenaar ter zitting aangehaalde bewijsstukken, die hij wenst in te brengen ter ondersteuning van zijn betoog dat hem niets te verwijten valt, zullen in het kader van de behandeling van het bezwaar aan de orde kunnen worden gesteld. Een beoordeling daarvan leent zich niet in deze procedure en bovendien heeft de eigenaar deze argumenten pas op de zitting naar voren gebracht en niet nader onderbouwd.

8.7

Het ontbreken van ter zake toepasselijk beleid geeft op zichzelf geen aanleiding de in het onderhavige geval gegeven uitvoering van de bestaande regelgeving onredelijk te achten. Dat het ontbreken van beleid leidt tot willekeur is niet onderbouwd of gebleken.

Verweerder dient bij iedere verdere verlenging van de sluiting opnieuw op basis van de op dat moment beschikbare gegevens een belangenafweging te maken. Ter zitting is namens verweerder opgemerkt dat er naar verwachting binnenkort meer informatie beschikbaar komt.

8.8

Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat vooralsnog niet is gebleken van schending van de algemene beginselen van behoorlijke bestuur, op grond waarvan het verzoek om de voorlopige voorziening dient te worden gehonoreerd.

9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature