U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Omgevingsrecht

Omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfshal.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 15/3499

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 november 2016 in de zaak tussen

[eiser] en anderen, te [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder (gemachtigde: mr. A. Dijk-Ebbens).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf 1] B.V., te [plaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfshal op de locatie [adres 1] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 24 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2016. Van eisers zijn verschenen [eiser] (hierna: [eiser] ), [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] namens [naam 4] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door H.J. Janssen en A. Gars. Derde-partij is vertegenwoordigd door [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] . Daarnaast is de vennootschap onder firma [naam bedrijf 2] Vastgoed VOF (hierna: [naam bedrijf 2] Vastgoed) verschenen, vertegenwoordigt door [naam 8] en [naam 9] en [naam bedrijf 3] Bouwadvies, vertegenwoordigt door [naam 10] .

Overwegingen

1.1

De rechtbank is gehouden de ontvankelijkheid van het beroep ambtshalve te beoordelen.

1.2

Namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf 4] Beleggingen B.V. (hierna: [naam bedrijf 4] ) is door [eiser] beroep ingesteld. De rechtbank heeft [eiser] verzocht gegevens te overleggen waaruit blijkt dat zij daartoe gemachtigd was. Daarbij is meegedeeld dat als niet komt vast te staan dat zij daartoe gemachtigd was, het door haar namens [naam bedrijf 4] ingestelde beroep niet-ontvankelijk zou kunnen worden verklaard.

1.3

[eiser] heeft een machtiging overgelegd waaruit blijkt dat [naam 11] (hierna: [naam 11] ) haar namens [naam bedrijf 4] heeft gemachtigd om beroep in te stellen. Uit de door [eiser] eveneens overgelegde uittreksels van de Kamer van Koophandel kan evenwel niet worden opgemaakt dat [naam 11] (zelfstandig) bevoegd was namens [naam bedrijf 4] beroep in te stellen. Aldus kan niet worden vastgesteld dat [naam 11] bevoegd was [eiser] te machtigen om namens [naam bedrijf 4] beroep in te stellen. De rechtbank is daarom van oordeel dat door [eiser] niet is aangetoond dat zij bevoegd was mede namens [naam bedrijf 4] beroep in te stellen tegen het bestreden besluit.

1.4

De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding het beroep voor zover het is ingesteld namens [naam bedrijf 4] op de voet van het bepaalde in artikel 6:6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk te verklaren.

2. De rechtbank overweegt dat [naam bedrijf 2] Vastgoed niet als derde-belanghebbende is aan te merken als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb . Ter zitting is komen vast te staan dat [naam bedrijf 2] Vastgoed geen rechtstreeks bij de besluitvorming betrokken belang heeft, doch slechts een afgeleid belang. Hetgeen door [naam bedrijf 2] Vastgoed is ingebracht zal worden aangemerkt als namens derde-partij in gebracht. Hetzelfde geldt voor hetgeen namens [naam bedrijf 3] Bouwadvies is ingebracht.

3. De rechtbank zal het beroep voor zover het door de overige eisers (hierna: eisers) is ingesteld in het hierna volgende inhoudelijk beoordelen.

4. Het project voorziet in het oprichten van een bedrijfshal op het perceel. De hal heeft een oppervlakte van 1.450 m2 en een hoogte van 8 meter. De hal dient ter vervanging van een bestaande hal van derde-partij aan de [adres 2] , die zal worden gesloopt zodra de voorziene bedrijfshal in gebruik is genomen.

5.1

Eisers betogen dat in de publicatie omtrent de verleende omgevingsvergunning ten onrechte is vermeld dat het project is beoogd aan de [adres 1] in plaats van [nummer 1] .

5.2

De rechtbank is van oordeel dat, wat ook zij van eisers betoog, voor eisers duidelijk is waar de nieuwe hal is beoogd, zodat niet valt in te zien wat eisers met dit betoog wensen te bereiken. Het betoog faalt.

6. Op grond van het bestemmingsplan “Zwanenburg” rust op het perceel de bestemming “Bedrijf”, met de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”. Het bestemmingsplan is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3012, onherroepelijk geworden.

Op grond van artikel 3.1, aanhef, onder a en onder 2, van de planregels zijn de voor “Bedrijf” aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1” bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 1, 2 of 3.1 zijn toegestaan.

Op grond van artikel 3.4.1, aanhef en onder a, van de planregels wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend: het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van andere bedrijven dan de bedrijven die zijn bedoeld in 3.1. sub a van de planregels.

Op grond van artikel 3.4.2 van de planregels is per bedrijf het gebruik van bijbehorende kantoren toegestaan tot een oppervlakte van 30% van de bedrijfsvloeroppervlakte, tot een maximum van 500 m2.

Op grond van artikel 3.5.2 van de planregels kunnen burgemeester en wethouders, met inachtneming van de milieusituatie, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in zowel 3.1 als 3.4.1. sub a voor het vestigen van bedrijfsactiviteiten die één categorie hoger zijn ingeschaald en voor bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen op de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:

a. deze naar hun aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de categorie die maximaal is toegestaan binnen de betreffende bestemming;

b. het geen risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Vuurwerkbesluit betreft.

7. Niet in geschil is dat het project in overeenstemming is met de bouwvoorschriften in het bestemmingsplan, maar in strijd is met het bestemmingsplan omdat in de bedrijfshal activiteiten zullen worden verricht die niet behoren tot de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijfscategorie 1, 2 of 3.1.

8.1

Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 3.5.2 van de planregels van het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik. Verweerder heeft aan zijn besluit een memo van [naam bedrijf 5] Adviseurs voor leefruimte van 23 december 2014 (hierna: de memo) ten grondslag gelegd, alsmede het Akoestisch onderzoek “Geluiduitstraling [naam bedrijf 1] Nederland B.V. [adres 1] ” van [naam bedrijf 3] Bouwadvies van 29 december 2014 (gewijzigd 5 februari 2015) (hierna: het akoestisch onderzoek).

8.2

Volgens verweerder zijn de beoogde activiteiten wat betreft aard en invloed te vergelijken met een categorie 3.1-bedrijf. De handelsactiviteiten van derde-partij zijn volgens verweerder te vergelijken met de bedrijfsactiviteiten “Groothandel in overige machines anders dan machines voor bouwnijverheid” (SBI-code 2008:466.1) welke activiteiten categorie 3.1 activiteiten betreffen. Voor wat betreft de reparatie en het onderhoud van machines, geeft verweerder aan dat die activiteiten zijn te vergelijken met de bedrijfsactiviteiten “Vervaardigen en reparatie van producten van metaal” met de subomschrijving “overige metaalbewerkende industrie > 200 m2 productieoppervlak” (SBI-code 2562.1), hetgeen een categorie 3.2 activiteit is. Anders dan bij de bedrijven die onder deze omschrijving vallen worden in het bedrijf van derde-partij voornamelijk handmatige werkzaamheden verricht, worden er geen producten geproduceerd en zijn de activiteiten in de verfcabine beperkt. Om die reden is dan ook hier aanleiding om het bedrijf lager in te schalen dan bedrijven vallend in deze SBI-code, en ook aldus bezien komt verweerder er op uit dat het bedrijf vergelijkbaar is met een categorie 3.1 bedrijf.

8.3

Wat betreft de invloed van de beoogde bedrijfsactiviteiten op de omgeving betoogt verweerder dat van de activiteiten die derde-partij uitvoert geen stofhinder, geurhinder of gevaar uitgaat. De activiteiten zijn uitsluitend wat betreft geluid relevant. De bedrijfsactiviteiten van derde-partij zijn volgens verweerder ook wat betreft de geluidbelasting en daarmee de invloed op de omgeving vergelijkbaar met die van een categorie 3.1-bedrijf. Hiertoe voert verweerder aan dat uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bij de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten van derde-partij in de dagperiode aan de in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) opgenomen normen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau wordt voldaan. De indirecte hinder die kan worden toegeschreven aan de inrichting bedraagt blijkens het akoestisch onderzoek maximaal 56 dB Lden.

Verweerder voert ter onderbouwing van zijn standpunt verder aan dat in de memo is uiteengezet dat uit de resultaten van het akoestisch onderzoek kan worden afgeleid dat bij de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten van derde-partij op een afstand van 50 meter aan de in paragraaf B5.2 “Voorbeeld-toetsingskader binnenplanse ontheffing” van de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie) opgenomen geluidsgrenswaarden van 45 dB(A), 65 dB(A) en 50 dB(A) voor achtereenvolgens het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, het maximaal geluidniveau en indirecte hinder wordt voldaan.

9. De rechtbank stelt voorop dat de beslissing om al dan niet omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wabo behoort tot de bevoegdheden van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft en de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

10. Voorts stelt de rechtbank vast dat het op grond van het bestemmingsplan toegestaan is om binnen het bouwvlak een bouwwerk op te richten voor bedrijfsactiviteiten behorende tot de bedrijfscategorie 1, 2, of 3.1. Deze bedrijfscategorieën worden ook vermeld in de VNG-publicatie. In de VNG-publicatie wordt voor de meest belastende bedrijfscategorie 3.1 voor geluid een richtafstand van 50 meter tussen de bedrijfsactiviteiten en de gevel van woningen, geadviseerd. In het bestemmingsplan is in afwijking van die richtafstand het mogelijk gemaakt om een bouwwerk op te richten op een afstand van om en nabij de 20 meter van de woningen van eisers. Zoals hiervoor al overwogen is het bestemmingsplan inmiddels onherroepelijk.

11.1

Eisers betogen dat verweerder niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wabo van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken. Daartoe stellen zij dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd dat de activiteiten die in de hal gaan plaatsvinden naar hun aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de categorie die maximaal is toegestaan binnen de betreffende bestemming, te weten 3.1.

11.2

Wat betreft de aard van de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf van derde-partij ziet de rechtbank in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding verweerder niet te volgen in diens hiervoor onder 8.2 weergegeven uiteenzetting. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat de aard van de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf van derde-partij vergelijkbaar is met die van een bedrijf behorende tot categorie 3.1.

11.3

Wat betreft de invloed van de bedrijfsactiviteiten van derde-partij op de omgeving is door verweerder nagegaan of het geluidniveau van de bedrijfsactiviteiten binnen de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit ligt. Daartoe is een aantal beoordelingspunten genomen dat vrijwel allemaal dichter bij het bouwwerk is gelegen dan 50 meter, bij de gevels van de woningen. Geconcludeerd is dat bij de beoordelingspunten aan de normen van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Omdat de beoordelingspunten op 50 meter dan wel op een kortere afstand van het plangebied liggen, is daarmee ook voldoende aannemelijk geworden dat de geluidsinvloed van het bedrijf minder is dan de geluidsinvloed van een categorie 3.1-bedrijf dat ter plaatse maximaal is toegestaan.

11.4.1

Eisers betogen dat aan het akoestisch onderzoek gebreken kleven. Ter onderbouwing is door hen een akoestische rapportage van [naam bedrijf 6] Akoestiek van 16 september 2015 (rapport [naam bedrijf 6] ) ingebracht.Ter zitting heeft [naam 10] van [naam bedrijf 3] Bouwadvies op het rapport van [naam bedrijf 6] gereageerd. Daartoe heeft hij een notitie gemaakt die hij aan de rechtbank heeft overhandigd. Ook verweerder heeft tijdens de zitting op het rapport [naam bedrijf 6] gereageerd.

Eisers stellen dat de geluidsuitstraling van de gevel- en dakdelen van de bedrijfshal bij de beoordeling had moeten worden meegenomen en ook had moeten worden nagegaan wat de geluidsbelasting zal zijn als de deuren van de werkplaats geopend zijn. Ter zitting is door [naam 10] naar voren gebracht dat naar deze geluidsuitstraling onderzoek is verricht en uit dat onderzoek is gebleken dat de geluidsproductie van de werkzaamheden in de bedrijfshal minimaal zullen zijn en dat buiten de werkplaats in het geheel niets van die werkzaamheden te horen zal zijn. Ten aanzien van het geopend zijn van de deuren is door [naam 10] naar voren gebracht dat op grond van het Activiteitenbesluit de deuren tijdens de werkzaamheden niet geopend mogen zijn en om die reden met die geluidsuitstraling geen rekening hoeft te worden gehouden. De rechtbank ziet geen reden om aan deze uitleg te twijfelen, temeer niet omdat eisers deze uitleg ook niet hebben weersproken.

11.4.2

Voorts is door eisers naar voren gebracht dat in het akoestisch onderzoek bij de beoordeling van de geluidbelasting van het verkeer van en naar de inrichting is uitgegaan van een onjuist toetsingskader. Dit is door verweerder erkend. Verweerder heeft vervolgens alsnog beoordeeld of aan de grenswaarden uit de “Circulaire geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting” (de Circulaire) wordt voldaan. In deze circulaire is een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en een maximale grenswaarde van 65 dB(A) opgenomen. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat aan de genoemde voorkeursgrenswaarde uit de Circulaire wordt voldaan. Verweerder is daarbij uitgegaan van het aantal aangevraagde vrachtwagenbewegingen van zes per dag. Verweerder heeft daarnaast gesteld dat indien zou worden uitgegaan van een op basis van door eisers overgelegde foto’s ingeschat aantal vrachtwagenbewegingen van twaalf per dag, ook aan de voorkeursgrenswaarde zou worden voldaan. Ook dit is door eisers niet gemotiveerd weerlegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit heeft kunnen gaan van een aantal vrachtbewegingen van zes, nu dat aantal is aangevraagd en verweerder dient te beslissen op hetgeen is aangevraagd.

11.4.3

De rechtbank overweegt verder dat, zo er in het akoestisch onderzoek bij de beoordeling van de geluidbelasting van het bedrijf van derde-partij al ten onrechte van is uitgegaan dat in de directe omgeving van het bedrijf van derde-partij sprake is van een 30 kilometer-zone in plaats van een 50 kilometer-zone, zoals eisers hebben betoogd, eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat, indien in het akoestisch onderzoek van het door hen juist uitgangspunt zou zijn uitgegaan, dit tot andere uitkomsten zou hebben geleid.

11.4.4

Eisers hebben naar voren gebracht dat in het akoestisch rapport de geluidsbelasting gecumuleerd had moeten worden, Ter zitting is namens verweerder toegelicht dat uitsluitend de geluidbelasting van de activiteiten van het bedrijf van derde-partij is beoordeeld, omdat daarvoor vergunning is aangevraagd en verweerder uitsluitend dient te beslissen op hetgeen is aangevraagd. Volgens verweerder dient de geluidbelasting van in de nabijheid van het bedrijf van derde-partij gelegen geluidsbronnen om die reden buiten beschouwing te blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen.

11.6

Nu de rechtbank geen aanleiding ziet de resultaten van het akoestisch onderzoek voor onjuist te houden, ziet zij evenmin aanleiding om de in de memo getrokken conclusies inzake de geluidbelasting van de bedrijfsactiviteiten van derde-partij op de voor een categorie 3.1-bedrijf aan te houden richtafstand van 50 meter voor onjuist te houden. Dit betekent dat verweerder heeft kunnen concluderen dat de invloed van de bedrijfsactiviteiten van derde-partij wat betreft geluid vergelijkbaar is met die van een op grond van het bestemmingsplan toelaatbaar 3.1-bedrijf.

11.7

Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat is voldaan aan de in artikel 3.5.2 van de planregels opgenomen toepassingsvoorwaarden om binnenplans van het bestemmingsplan af te kunnen wijken.

12.1

Eisers hebben voorts gesteld dat verweerder geen omgevingsvergunning had kunnen verlenen omdat niet voldaan wordt aan de voor een categorie 3.1-bedrijf aan te houden richtafstanden uit de VNG-publicatie.

12.2

Zoals hiervoor onder 10 is overwogen, is op grond van het bestemmingsplan een categorie 3.1- bedrijf toegestaan. Bezwaren tegen deze bestemming en in het bijzonder tegen de korte en van de VNG-publicatie afwijkende richtafstand tussen de ter plaatse toegestane categorie 3.1-bedrijven en eisers woningen, hadden eisers in de bestemmingsplanprocedure naar voren moeten brengen. In deze procedure moet van de bestemming zoals vastgelegd in het bestemmingsplan worden uitgegaan.

12.3

Als eisers met deze grond beogen te stellen dat ter plaatse van hun woningen geen sprake meer zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, overweegt de rechtbank dat uit het akoestisch onderzoek afdoende is gebleken dat daarvan sprake zal zijn. Aan de geluidwaarden van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan.

13.1

Eisers betogen dat het project in strijd is met de toelichting behorende bij het bestemmingsplan en de toezeggingen die daarin zijn vervat.

13.2

De rechtbank stelt vast dat in paragraaf 4.1.3 van de toelichting op het bestemmingsplan “ Zwanenburg ” aandacht is besteed aan woningbouw aan de [straatnaam] . Aangegeven is dat woningbouw aan de [straatnaam] mogelijk is doordat derde-partij zich zal gaan concentreren op het zuidelijke perceel. Op een tekening die ten behoeve van de plannen is gemaakt zijn ten westen en noorden van het perceel van derde-partij woningen ingetekend en ten zuiden van het huidige kantoorpand van derde-partij een nieuwe bedrijfshal. De rechtbank vermag gelet hierop niet in te zien waarom het project in strijd zou zijn met de toelichting op het bestemmingsplan. Verweerder heeft ter zitting ook bevestigd dat de toelichting behorende bij het bestemmingsplan juist voorziet in het project waarvoor thans omgevingsvergunning is verleend.

13.3

Het betoog van eisers faalt.

14.1

Eisers betogen daarnaast dat omgevingsvergunningverlening voor een nieuwe hal met zich brengt dat niet alleen binnen de hal bedrijfsactiviteiten behorende tot categorie 3.2 kunnen worden uitgeoefend, maar dat zulks ook binnen de bestaande loods, het kantoorgebouw en op het omliggende terrein wordt toegestaan.

14.2

De rechtbank stelt vast dat verweerder uitsluitend ten behoeve van het gebruik van de bedrijfshal van het bestemmingsplan is afgeweken en bedrijfsactiviteiten die niet behoren tot categorie 3.1 maar daarmee vergelijkbaar zijn, toelaatbaar heeft geacht. Dit betekent, anders dan eisers hebben verondersteld, niet dat binnen de overige gebouwen van derde-partij en op het perceel eveneens activiteiten die niet behoren tot categorie 3.1 maar daarmee vergelijkbaar zijn, mogen worden verricht. Voor zover dit wel gebeurt, betreft dat een kwestie van handhaving die buiten de omvang van dit geding valt.

14.3

Het betoog van eisers faalt.

15.1

Eisers betogen tevens dat het project zorgt voor schaduwwerking. In de ochtend komen de woningen aan de [adres 3] en [nummer 2] door het kantoorgebouw in de schaduw te liggen. In de middag komen diezelfde woningen door de nieuwe hal in de schaduw te liggen.

15.2

De rechtbank overweegt dat voor de vraag of eisers ten gevolge van het project onevenredig in hun belangen worden geschaad wat betreft schaduwwerking, hetgeen met het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken mogelijk wordt gemaakt, moet worden vergeleken met hetgeen ter plaatse op grond van het geldende bestemmingsplan is toegestaan.

15.3

Uit de verbeelding en de in artikel 3.2.1 van de planregels neergelegde bouwregels blijkt dat op grond van het geldende bestemmingsplan ter plaatse binnen het bouwvlak een bedrijfsgebouw met een maximale bouwhoogte van 8 meter kan worden gerealiseerd. Het project voorziet in een gebouw binnen het bouwvlak en met een maximale hoogte van 8 meter. Dit betekent dat de gevolgen voor de schaduwwerking bij de woningen van eisers hetzelfde zijn indien bebouwing zou zijn opgericht die op grond van het bestemmingsplan – en daarmee zonder omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken – is toegestaan.

15.4

De gevolgen van het project voor eisers wat betreft schaduwwerking worden dan ook niet veroorzaakt door verlening van voornoemde omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning ziet daarnaast niet op het kantoorgebouw, zodat de schaduwwerking die daarvan uitgaat niet beoordeeld hoefde te worden door verweerder.

15.5

Het betoog van eisers faalt ook in zoverre.

16.1

Eisers betogen daarenboven dat het economische belang bij het verlenen van een vergunning voor de nieuwe hal niet groot is.

16.2

Zoals onder 9 is overwogen, behoort het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning tot de bevoegdheden van verweerder waarbij hij beleidsvrijheid heeft en de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Het is aan verweerder om de betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. Niet gezegd kan worden dat verweerder ten onrechte het belang bij vergunningverlening zwaarder heeft laten wegen dan het belang bij het niet verlenen van de vergunning.

16.3

Het betoog van eisers faalt.

17.1

Eisers betogen verder dat niet binnenplans van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, omdat het noordelijke en zuidelijke terrein twee verschillende locaties zijn.

17.2

De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat verweerder niet binnenplans van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken omdat volgens hen sprake zou zijn van twee locaties (in het noorden en in het zuiden). Verweerder dient te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. De aanvraag heeft uitsluitend betrekking op het oprichten van een hal op het zuidelijke gedeelte van het perceel. Die aanvraag diende verweerder te beoordelen, hetgeen hij ook heeft gedaan.

17.3

Het betoog van eisers faalt.

18.1

Eisers betogen dat verweerder niet heeft onderkend dat het project in strijd is met het bepaalde in artikel 3.4.2 van de planregels. De nieuwe hal wordt aan het bestaande kantoorpand gebouwd.

18.2

De rechtbank stelt vast dat de onderhavige omgevingsvergunning is verleend voor een bedrijfshal die niet als kantoor zal worden gebruikt. Van strijd met artikel 3.4.2 van is geen sprake.

18.3

Het betoog van eisers faalt.

19.1

Eisers betogen verder dat het project in strijd is met het bepaalde in de artikelen 40.1 en 40.2 van de planregels.

19.2

De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het in de artikelen 40.1 en 40.2 van de planregels neergelegde overgangsrecht niet van toepassing is op het project, omdat het project voorziet in een nieuw op te richten bouwwerk. Het betoog van eisers mist grondslag, zodat het reeds daarom faalt.

20.1

Eisers betogen verder dat de hal dient ter vervanging van een werkplaats die wordt afgebroken ten behoeve van woningbouw. Voor de woningbouw is echter geen ontheffing verleend.

20.2

In het verweerschrift bevestigt verweerder dat het onderhavige project in relatie staat tot een project strekkende tot de bouw van 31 woningen. De onderhavige aanvraag ziet echter niet op die woningbouw en is daar ook niet van afhankelijk.

20.3

De rechtbank ziet in hetgeen eiseres hebben aangevoerd geen aanleiding verweerder niet te volgen in diens hiervoor onder 20.2 weergegeven uiteenzetting, zodat zij ter onderbouwing van haar oordeel daarnaar verwijst. Het betoog van eisers faalt.

21.1

Eisers betogen voorts dat er alternatieven zijn. In de omgeving zijn voldoende locaties beschikbaar waar het project zou kunnen worden gerealiseerd, zoals de industrieterreinen Lijnden en Zwanenburg -West.

21.2

De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling of een omgevingsvergunning dient te worden verleend, het project zoals dat is ingediend het uitgangspunt is. Indien dit project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is niet gebleken, reeds omdat in de bedoelde alternatieven, naar niet in geschil is, het bedrijf van derde-partij volledig zal moeten worden verplaatst en dit voor haar, naar zij ter zitting heeft verklaard, geen haalbare optie is gelet op de hiermee gepaard gaande hoge kosten. In de omstandigheid dat verplaatsing van project voor eisers gunstiger is, is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX9724.

21.3

Ook dit betoog van eisers slaagt niet.

22.1

Eisers betogen voorts dat het project niet voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking.

22.2

De rechtbank overweegt dat aan de eisen van de ladder van duurzame verstedelijking, welke zijn neergelegd in artikel 3.16 van het Besluit ruimtelijke ordening , gelet op die bepaling en het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht , slechts behoeft te worden voldaan voor zover ten behoeve van het project de omgevingsvergunning zou zijn verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van Wabo én het project zou zijn aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarvan is hier geen sprake. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1789.

22.3

Het betoogt van eisers faalt.

23.1

Eisers betogen dat verweerder ten onrechte niet is nagegaan of het bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. De welstandsnota waarin het gebied is aangewezen als welstandsvrij gebied is niet op juiste wijze gepubliceerd en is daarom niet in werking getreden. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat de welstandsnota volgens hen op www.overheid.nl had moeten worden gepubliceerd, omdat verweerder in het huis-aan-huis-blad waarin de welstandsnota van 4 juli 2013 is gepubliceerd heeft aangegeven dat bekendmakingen ook op die website worden vermeld.

23.2

Tussen partijen is niet in geschil dat het project is gelegen in een gebied dat door de gemeenteraad bij besluit van 4 juli 2013 is aangewezen als een welstandsvrij gebied, zodat het project niet aan redelijke eisen van welstand hoeft te worden getoetst. In geschil is slechts of het besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt.

23.3

Op grond van artikel 3:42, tweede lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Elektronische bekendmaking vindt uitsluitend plaats in een van overheidswege uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

23.4

De rechtbank stelt vast, naar eisers ook niet bestrijden, dat de welstandsnota 2013 is gepubliceerd in het huis-aan-huis-blad “Informeer” en met ingang van 10 juli 2013 ter inzage heeft gelegen. Daarmee heeft verweerder gelet op het bepaalde in artikel 3:42, eerste lid, van de Awb het besluit tot vaststelling van de welstandnota op wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Dat verweerder in huis-aan-huis-bladen aangeeft dat dit soort besluiten ook wordt bekendgemaakt via de website www.overheid.nl maakt dit niet anders.

Eisers hebben niet bestreden, en ook de rechtbank stelt vast, dat het gebied waarbinnen het project is beoogd in de welstandsnota 2013 is aangemerkt als welstandsvrij. Dit betekent dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste en tweede lid, van de Woningwet in onderlinge samenhang bezien, terecht heeft geconcludeerd dat niet beoordeeld hoeft te worden of het project aan redelijke eisen van welstand voldoet.

23.5

Ook dit betoog van eisers slaagt niet.

24. Voor zover eisers nog betogen dat derde-partij ten onrechte een schuur heeft gebouwd, valt dat betoog buiten de omvang van dit geding, nu de verleende omgevingsvergunning daar niet op ziet.

25. Gelet op het voorgaande is het beroep voor zover het is ingesteld door de overige eisers ongegrond. Al hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.

26. Bij voornoemde beslissing is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep voor zover het is ingesteld namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf 4] Beleggingen B.V. niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep voor zover het is ingesteld door de overige eisers ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, voorzitter, mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. S. Mac Donald, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2016.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature