U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzoeken van de man betreffende het gezag, de omgang het gelasten van een contra-expertise 810a Rv afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd

locatie Alkmaar

RvD

zaak-/rekestnr.: C/14/158325 / FA RK 14-2333

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 december 2015 (bij vervroeging)

in de zaak van:

[naam man],

wonende te 's-Gravenhage,

hierna mede te noemen: de man,

advocaat: mr. F. Dunki Jacobs, gevestigd te 's-Gravenhage,

--tegen--

[naam vrouw],

wonende op een geheim adres,

hierna mede te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. L.J.P. Mentink, gevestigd te Alkmaar.

1 Verloop van de procedure

1.1

In deze zaak is eerder een beschikking gegeven op 20 mei 2015. Bij deze beschikking heeft de rechtbank de stukken in handen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), locatie Haarlem, gesteld, met het verzoek onderzoek in te stellen zoals omschreven onder 4.1, 4.2 en 4.3. van die beschikking en hierover uiterlijk op 20 september 2015 rapport uit te brengen. Daarnaast is bepaald dat de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum eind september 2015/begin oktober 2015, en is de oproeping van partijen, hun raadslieden en de Raad bevolen, zodra deze datum bekend is.

1.2

De rechtbank verwijst voor een weergave van het verloop van de procedure, de feiten en de standpunten van partijen naar voornoemde beschikking.

1.3

Ter griffie is op 22 september 2015 het rapport van 16 september 2015 met advies van de Raad ontvangen.

1.4

Ter griffie is op 17 november 2015 een aanvullend verzoek van de man ontvangen. Op 19 november 2015 is een reactie op dit verzoek van de vrouw ontvangen.

1.5

De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 24 november 2015, alwaar zijn verschenen:

de man, bijgestaan door mr. N. Walenkamp, kantoorgenoot van mr. Dunki Jacobs;

mr. Mentink namens de vrouw;

mevrouw [naam 1], namens de Raad.

De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2 Beoordeling van de verzoeken

2.1

De man heeft verzocht om, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:

I. hij wordt belast met het (eenhoofdig) ouderlijk gezag over de minderjarige [naam minderjarige] (hierna: [het kind]), geboren op [geboortedatum] te Den Haag;

II. een omgangsregeling vast te stellen waarbij [het kind] bij de man zal verblijven:

a. in de oneven weken van woensdagavond 18.00 uur (ophalen) tot donderdagavond 18.00 uur na het eten (terugbrengen);

b. in de even weken van donderdagmiddag 13.00 uur (ophalen) tot zondagavond 19.00 uur (terugbrengen).

2.2.

De man heeft de rechtbank aanvullend verzocht om op grond van artikel 810a, tweede (en derde) lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) het NIFP (Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie) Noord Holland een specialist te laten aanwijzen die een contra- expertise uitvoert.

2.3

De vrouw heeft gevraagd de verzoeken van de man af te wijzen.

Contra-expertise

2.4

Op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv , kan de rechter in zaken betreffende de maatregel van opgroeiondersteuning, de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van voogdij op verzoek van een ouder - en na overleg met de andere ouder - een deskundige benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.

Volgens de man is afwijzing van een verzoek tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag niet anders dan beëdiging van het ouderlijk gezag, nu gezamenlijk gezag wettelijk uitgangspunt is. Daarom meent hij dat artikel 810a, tweede lid, Rv in de onderhavige zaak analoog dient te worden toegepast. De rechtbank volgt de man niet in zijn standpunt. Nog los van de vraag of analoge toepassing mogelijk zou zijn, biedt artikel 810a, tweede lid (en derde) lid, Rv in dit geval geen grondslag voor een contra-expertise. Deze artikelleden zien immers uitsluitend op beëindiging van het ouderlijk gezag bij toepassing van een maatregel van kinderbescherming. Ten aanzien van [het kind] is een dergelijke maatregel niet getroffen, zodat het aanvullende verzoek van de man reeds om die reden zal worden afgewezen.

Ter zitting heeft de man, subsidiair, nog verzocht om hem op grond van artikel 810a, eerste lid, Rv , in de gelegenheid te stellen een onderzoek door een niet door de rechter benoemde deskundige te laten uitvoeren en het rapport daarvan in het geding te brengen. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [het kind] zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet. Uit het navolgende blijkt dat voor een veilig contact tussen [het kind] en de man allereerst nodig is dat er op ouderniveau vertrouwen tussen partijen ontstaat. De onrust en de belasting die de door de man verzochte contra-expertise voor de vrouw en [het kind] zal veroorzaken, zal de opbouw van dit vertrouwen in de weg staan.

Gezag

2.5

Op grond van artikel 253c, eerste lid, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW), kan de tot het gezag bevoegde ouder van een kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt een dergelijk verzoek slechts afgewezen indien:

er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

2.6

Het ouderlijk gezag brengt een aantal bevoegdheden met zich die nodig zijn voor beslissingen over de verzorging en de opvoeding van een minderjarige, waarbij gedacht moet worden aan zaken als schoolkeuze, medische behandelingen of levensbeschouwelijke aangelegenheden. In geval van gezamenlijk gezag dienen dergelijke beslissingen tezamen met de andere gezaghebbende ouder te worden genomen. Voor gezamenlijk gezag is dan ook vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn om vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen voordoen en wel zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders.

2.7

Blijkens het rapport van 16 september 2015 heeft de Raad geconstateerd dat de tussen de ouders benodigde communicatie en samenwerking er niet is en dat de ouders niet in staat zijn om een omgangsregeling uit te voeren. Beide ouders hebben een zeer negatief beeld over de ander. De Raad heeft geconcludeerd dat de individuele en gezamenlijke belemmeringen de mogelijkheden van partijen overtreffen, waardoor het risico bestaat dat [het kind] klem en verloren raakt tussen de ouders bij gezamenlijk gezag. Daarom heeft de Raad geadviseerd het verzoek van de man af te wijzen.

Ter zitting heeft de Raad de stelling van de man, dat het onderzoek louter is gebaseerd op eenzijdige berichten van de vrouw, betwist. Omdat de verhalen van de man en de vrouw over het verleden lijnrecht tegenover elkaar staan, wilde de Raad daarover meer duidelijkheid krijgen. Teneinde een compleet beeld te kunnen schetsen, is de man gevraagd om toestemming te verlenen voor inzage in zijn justitiële documentatieregister. Door voornoemde toestemming te weigeren, heeft de man een kans om de beschuldigingen van de vrouw, waarvan hij stelt dat deze hem zeer hebben gekwetst, te weerleggen, voorbij laten gaan. Vast staat dat er tijdens de zwangerschap van de vrouw door het ziekenhuis een melding bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling is gedaan en dat de man door de rechtbank is veroordeeld voor bedreiging en mishandeling van de vrouw. Omdat de man het huiselijk geweld ontkent, heeft de reclassering daar ook niet op kunnen focussen, aldus de Raad.

2.8

De rechtbank stelt vast dat partijen bij de beëindiging van hun relatie in november 2013 een omgangsregeling zijn overeengekomen die tot augustus 2014 is uitgevoerd. De visie van partijen op het verloop van hun relatie en de feitelijke gang van zaken in de periode tot augustus 2014 loopt sterk uiteen.

Volgens de vrouw kenmerkte de relatie zich door huiselijk geweld en heeft dit haar, na een heftig incident in november 2013, doen besluiten om de relatie te beëindigen. Omdat in augustus 2014 weer sprake was van agressie en bedreiging door de man in bijzijn van [het kind], heeft de vrouw de omgang eveneens beëindigd. [het kind] was heel angstig in die periode, zodat zij op medische indicatie op een kinderdagverblijf is geplaatst. De vrouw stelt dat zij zelf thans psychologische begeleiding krijgt in verband een vastgestelde posttraumatische stressstoornis.

De man betwist dat sprake is geweest van agressie en geweld van zijn kant. Het hoger beroep tegen zijn strafrechtelijke veroordeling loopt nog. De man vindt het onbegrijpelijk dat de vrouw stelt angstig voor hem te zijn en dat zij de omgang plotseling heeft stopgezet. De hulpverlening komt niet van de grond, omdat hij geen agressieprobleem heeft. De man vermoedt dat de vrouw sinds het moment dat de stiefvader in beeld is gekomen tot doelstelling heeft het contact tussen hem en [het kind] onmogelijk te maken.

Hoewel niet duidelijk is wat zich tussen partijen heeft afgespeeld, constateert de rechtbank dat hetgeen is voorgevallen tot een hoge mate van onderling wantrouwen heeft geleid. Sinds augustus 2014 is er geen enkele vorm van contact meer tussen partijen geweest. De verstandhouding tussen partijen is zodanig slecht dat de rechtbank partijen niet in staat acht om op een constructieve wijze met elkaar te overleggen over [het kind]. Onder deze omstandigheden is het dus ook niet reëel te veronderstellen dat partijen in gezamenlijk overleg beslissingen van enig belang over [het kind] kunnen gaan nemen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er een onaanvaardbaar risico dat [het kind] bij gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken. Niet te verwachten is dat in deze omstandigheden binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Voor zover de man heeft bedoeld te verzoeken om het te belasten met het eenhoofdig gezag, zal de rechtbank daar, reeds vanwege het feit dat de vrouw altijd de hoofdverzorger van [het kind] is geweest, niet in meegaan. De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen.

Omgangsregeling

2.9

Als ouder zonder gezag heeft de man op grond van artikel 377a, eerste lid, BW het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Ingevolge het derde lid ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:

omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of

de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of

het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of

e omgang anderszins in strijd met zwaarwegende belangen van het kind is.

2.10

De Raad heeft de rechtbank geadviseerd om de man het recht op omgang met [het kind] te ontzeggen. Op dit moment zal omgang de huidige stabiele thuissituatie van [het kind] verstoren, hetgeen een negatieve invloed kan hebben op het welbevinden en de ontwikkeling van [het kind]. De kinderopvang heeft bevestigd dat [het kind] een tijd lang bang en schrikachtig reageerde op andere vaders, maar daar is nu geen sprake meer van. [het kind] ontwikkelt zich op dit moment leeftijdsadequaat. De vrouw is nog bezig om het verleden te verwerken. Zij heeft geen ruimte en draagkracht om het contact tussen [het kind] en de man te ondersteunen. De Raad acht het echter wel in het belang van [het kind] dat zij in de toekomst haar vader leert kennen. Daartoe is noodzakelijk dat partijen gaan werken aan hun onderlinge communicatie en vertrouwen.

Ter zitting heeft de Raad benadrukt dat het van essentieel belang is dat de man gaat inzien wat de gevolgen van de relatie voor de vrouw zijn geweest en dat hij daar hulp bij zoekt. [het kind] heeft emotionele toestemming van de vrouw nodig om zich vrij te voelen in het contact met de man.

2.11

De rechtbank stelt voorop dat de man terecht heeft betoogd dat een gebrek aan contact van [het kind] met haar vader gevolgen heeft voor de toekomstige relatie tussen [het kind] en haar vader. Tegelijkertijd geldt echter dat een onvoldoende gewaarborgd contact eveneens gevolgen zal hebben voor hun toekomstige relatie en voor de ontwikkeling van [het kind]. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende gebleken dat het vaststellen van een omgangsregeling thans in strijd met de zwaarwegende belangen van [het kind] moet worden geacht. Daartoe is redengevend dat aannemelijk is dat het de vrouw op dit moment aan draagkracht ontbreekt om het contact tussen [het kind] en de man te ondersteunen, terwijl deze ondersteuning noodzakelijk is voor [het kind] om van het contact te profiteren. De spanningen en het gevoel van onveiligheid van de vrouw zullen hun weerslag hebben op [het kind]. De enkele stelling van de man, dat de vrouw hem doelbewust probeert weg te werken, is ontoereikend om de bevindingen van de Raad terzijde te schuiven. De rechtbank vindt het, evenals de Raad, van essentieel belang dat partijen op ouderniveau vertrouwen in elkaar krijgen, alvorens sprake kan zijn van contactherstel. De man heeft daar, net als de vrouw, hulp bij nodig. De man zal moeten gaan inzien waarom de vrouw hem (al dan niet terecht) als agressief ervaart en daarop actie ondernemen. Nu in de eerste plaats de ernstig verstoorde verstandhouding van partijen aan omgang in de weg staat en het aan partijen is om daar verandering in aan te brengen, acht de rechtbank een onderzoek naar het draagvlak van [het kind] voor contact met haar vader - anders dan de man - thans niet op zijn plaats.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling in het belang van [het kind] zal afwijzen. Ontzegging van de omgang is niet aan de orde, aangezien daartoe geen verzoek is gedaan. De rechtbank wenst ten overvloede nog op te merken dat zij ervan uitgaat dat ook de vrouw zich realiseert dat het niet hebben van contact met haar vader in de toekomst een bedreiging zou kunnen vormen voor de (identiteits)ontwikkeling van [het kind] en dat de vrouw [het kind] zal begeleiden en ondersteunen in het contact met haar vader, zodra de verstandhouding tussen partijen is geneutraliseerd.

3 Beslissing

De rechtbank:

Wijst de verzoeken van de man af.

Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van Diepen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2015.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature