Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

burgerambtenaar marine, wegnemen goederen, strafontslag niet onevenredig, geen beroep op 'ritselcultuur''.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar

Bestuursrecht

zaaknummer: ALK 13/1459

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: drs. J.H.G.M. Cremers),

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van der Marel).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 december 2012 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Bij besluit van 5 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2014.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde alsmede J.F. Roorijs, E.A. Willemsen en S.T. Kalkhoven.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Eiser was als burgerambtenaar aangesteld bij het ministerie van Defensie en werkzaam als kapitein van [naam schip 1] bij de Koninklijke Marine. De [naam schip 1] heeft een aantal weken bij een scheepsonderhoudsbedrijf gelegen voor onderhoud. Op die werf lag ook het schip van eiser, de [naam schip 2]. Op 8 juni 2012 is bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) aangifte gedaan van diefstal van een generator van het marineterrein in [plaats]. Daarbij is de naam van eiser als mogelijke dader genoemd. Op 12 en 13 juni 2012 zijn bij een huiszoeking in eisers woning diverse aan het marinebedrijf toebehorende goederen, waaronder voornoemde aggregaat, aangetroffen. Volgens verweerder zijn diverse goederen, waaronder verf en gereedschap, afkomstig van de [naam schip 1] bij eiser thuis of op de [naam schip 2] aangetroffen. Eiser heeft ook, ten behoeve van de [naam schip 2], een partij afgekeurd isolatiemateriaal van de marinewerf meegenomen.

2. De uitkomsten van verweerders onderzoek hebben ertoe geleid dat aan eiser het voornemen tot (disciplinair) ontslag als bedoeld in artikel 100, eerste lid, onder l, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) is aangezegd. Op 29 augustus 2012 is eiser door de hoor- en adviescommissie van de Staf P&O KM gehoord over dat ontslagvoornemen. Die commissie heeft op 4 september 2012 ook [naam 1], werkplaatsmonteur, en [naam 2], chauffeur transportdienst, gehoord. Bij besluit van 3 oktober 2012 heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van ontslag opgelegd per 1 december 2012.

3. Bij het thans bestreden besluit handhaaft verweerder dat ontslag. Verweerder rekent eiser het ontvreemden van een aggregaat en een partij isolatiemateriaal aan en kwalificeert dit als ernstig plichtsverzuim. Dat eiser, zoals hij stelt, met toestemming of medeweten van de monteurs respectievelijk de werkvoorbereider van Defensie die zaken onder zich had, is verweerder uit zijn onderzoek niet gebleken. Wat betreft de overige onder eiser aangetroffen aan Defensie toebehorende goederen is, hoewel eiser die niet onder zich hoorde te hebben, geen oogmerk van diefstal gebleken, aldus verweerder. Verweerder acht het plichtsverzuim dusdanig ernstig dat eiser niet langer in dienst van Defensie kan blijven. Dit belang weegt zwaarder dan eisers belang bij behoud van zijn aanstelling.

4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden waaronder hij de aggregaat en het isolatiemateriaal heeft verkregen. Volgens eiser had hij toestemming van leidinggevenden om de aggregaat en het isolatiemateriaal mee te nemen. Die toestemming blijkt volgens eiser ook uit het feit dat het marinevervoerbedrijf de aggregaat bij hem thuis heeft afgeleverd. Van diefstal is geen sprake. Eiser had een slechte verstandhouding met degene die aangifte heeft gedaan van de diefstal van de aggregaat. Deze collega wist dat eiser de aggregaat zou meenemen en heeft ook gezien dat de aggregaat op een auto van het marinevervoerbedrijf werd geladen. Dit zou te zien moeten zijn op de beelden van de bewakingscamera, maar die heeft verweerder niet bekeken. Volgens eiser is zijn ontslag het gevolg van zijn kritische houding ten opzichte van het management. Ook wijst eiser op de sinds jaar en dag bestaande ‘ritselcultuur’ bij het marinebedrijf. Zijn belang bij het behoud van zijn aanstelling en de gevolgen van het ontslag zijn niet of niet juist gewogen en de straf van ontslag is onevenredig aan de ernst van het verzuim.

5.1.

In artikel 70 van het BARD is bepaald dat de ambtenaar de uit zijn functie voortvloeiende plichten nauwgezet en ijverig vervult en zich gedraagt zoals een goed ambtenaar betaamt.In artikel 99, eerste lid, van het BARD is bepaald dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair kan worden gestraft.

In artikel 99, tweede lid, van het BARD is bepaald dat plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

In artikel 100, eerste lid, aanhef en onder l, van het BARD is bepaald dat ontslag een disciplinaire straf is, die kan worden opgelegd.

5.2.

Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR5553) behoort een disciplinair ontslag wegens plichtsverzuim te berusten op een eigenstandige feitenvaststelling door de werkgever. Op die feitenvaststelling zijn niet de in het strafrecht geldende, zeer strikte bewijsregels van toepassing. Wel geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Daarbij kan onder omstandigheden gebruik worden gemaakt van uit strafrechtelijk onderzoek naar voren komende gegevens.

6.1.

De rechtbank stelt vast dat verweerders onderzoek heeft bestaan uit het, naar aanleiding van de door de KMar bij eiser aangetroffen goederen, horen van eiser en een aantal bij de kwestie betrokken ambtenaren. Eiser is daarbij - evenals in de zienswijze- en de bezwaarprocedure - in de gelegenheid geweest zijn standpunt uiteen te zetten en eventueel namen te noemen van degenen die ook gehoord zouden kunnen worden.

6.2.

Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van verweerders onderzoek vast dat eiser zich de aggregaat en het isolatiemateriaal voor eigen gebruik heeft toegeëigend.

Eiser ontkent dat in essentie ook niet, maar stelt dat hij toestemming had die goederen mee te nemen. Van een dergelijke toestemming is verweerder uit zijn onderzoek niet gebleken. Degenen die volgens eiser daarover kunnen verklaren bevestigen eisers stellingen niet.

Ook bij de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij van een daartoe bevoegd gezag toestemming heeft gekregen de aggregaat en een gehele partij isolatiemateriaal voor eigen gebruik mee te nemen. Het enkele feit dat een medewerker van de transportdienst de aggregaat naar het huis van eiser heeft vervoerd, is daartoe onvoldoende. Voorts is ter zitting toegelicht dat goederen die niet meer gebruikt (kunnen) worden, ter vernietiging via de dienst Domeinen worden afgevoerd. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt een defensieambtenaar in afwijking daarvan toegestaan goederen mee te nemen. Dit gebeurt dan ten behoeve van een ‘goed doel’, maar niet voor privégebruik. Wat betreft de gestelde ‘ritselcultuur’ heeft verweerder toegelicht dat oogluikend werd toegestaan dat overtollige goederen, bijvoorbeeld verf die resteerde na het onderhoud van een schip, werd aangewend voor het in eigen beheer uitvoeren van onderhoud aan een ander marineschip. ‘Ritselen’ voor privédoeleinden werd niet toegestaan.

6.3.

De rechtbank is van oordeel dat het wegnemen van de aggregaat en het isolatiemateriaal is aan te merken als ernstig plichtsverzuim dat aan eiser is toe te rekenen. Gelet op artikel 99, eerste lid, van het BARD was verweerder derhalve bevoegd om eiser disciplinair te straffen. Dat verweerder van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt om van een kritische medewerker af te komen, is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft zijn stellingen dienaangaande niet aannemelijk gemaakt.

6.4.

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder op grond van het vastgestelde plichtsverzuim in redelijkheid tot de aan eiser opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag heeft kunnen beslissen. Verweerder heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om een straf op te leggen, gekozen voor de zwaarste sanctie van strafontslag. De rechtbank onderkent dat deze disciplinaire maatregel voor eiser ingrijpende gevolgen heeft, nu eiser door deze maatregel zijn dienstbetrekking heeft verloren.

De rechtbank is echter van oordeel dat aan het belang van verweerder doorslaggevende betekenis toegekend moet worden. Aan een ambtenaar, zeker in de positie van eiser, mogen hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser het vertrouwen dat verweerder in hem moet kunnen stellen, ernstig heeft beschaamd. Hierbij is van belang dat het zonder toestemming meenemen van goederen die aan de werkgever toebehoren in het algemeen als zeer ernstig plichtsverzuim kan worden aangemerkt.

De rechtbank acht het bij het bestreden besluit gehandhaafde ontslagbesluit, gezien de aard en de ernst van de gedraging, niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Verweerder heeft daarom in redelijkheid kunnen kiezen voor de disciplinaire straf van ontslag.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.N. Nijhuis, voorzitter, mr. drs. C.M. van Wechem en mr. M. Kraefft, leden, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature