Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Trefwoorden: Intrekking DHW-vergunning, exploitatievergunning en aanwezigheidsvergunning horecabedrijf Soest. Vovo hangende bezwaar. Verzoek afgewezen.

Samenvatting:

Bij besluit van 2 februari 2017heeft de burgemeester van Soest de drank- en horecavergunning, de exploitatievergunning en de aanwezigheidsvergunning t.b.v. een eetcafé in Soest ingetrokken. De intrekking van de vergunningen betekent dat het horecabedrijf niet voor publiek geopend mag zijn. Verzoeker vraagt voorlopige voorziening. Ten aanzien van één van de leidinggevenden van het horecabedrijf mocht de burgemeester vinden dat hij niet voldoet aan de voorwaarde dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag, zoals bedoeld in de Drank- en horecawet. Daarmee was intrekking van de drank- en horecavergunning geboden. Het verzoek wordt afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 17/964

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 april 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B. Temeltasch),

en

de burgemeester van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigden: A. Arnold en A. Hogendoorn).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de drank- en horecavergunning, de exploitatievergunning en de aanwezigheidsvergunning van verzoeker en de heer [verzoeker] voor het horecabedrijf [eetcafe] v.o.f. gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] ingetrokken. De intrekking van de vergunningen brengt met zich dat verzoeker niet langer gerechtigd is om het horecabedrijf geopend te houden voor publiek.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2017. Verzoeker is verschenen, vergezeld van zijn zoon [A] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. Over het spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd dat hij voor het levensonderhoud afhankelijk is van de inkomsten die hij genereert uit de onderneming. Verzoeker mag weliswaar nog wel eten bezorgen bij klanten, maar hij stelt dat dit maar een kleine bron van inkomsten vormt en dat de omzet inmiddels is gedaald met 70%.

3. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verzoeker geen procesbelang heeft bij de gevraagde voorziening. De drank- en horecavergunning is verleend aan de vennootschap onder firma (v.o.f.) [eetcafe] . Deze v.o.f., van verzoeker en zijn zoon [verzoeker] , is inmiddels ontbonden zodat verzoeker geen rechtstreeks belang (meer) heeft.

4. Er is sprake van procesbelang bij een verzoek om voorlopige voorziening indien de belanghebbende het resultaat dat hij met het indienen van het verzoek nastreeft, ook daadwerkelijk kan bereiken. Verzoeker wil bereiken dat [eetcafe] weer open kan. Het eventueel schorsen van het besluit tot intrekking van de voornoemde vergunningen kan tot gevolg hebben dat het eetcafé weer open kan.

5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat door de ontbinding van [eetcafe] v.o.f. het procesbelang van verzoeker als natuurlijke persoon bij de onderhavige procedure niet is komen te vervallen. De drank- en horecavergunning waar het om gaat staat op naam van zowel verzoeker als [verzoeker] . De voorzieningenrechter kan uit de vergunning niet afleiden dat deze op naam is gesteld van de v.o.f. [eetcafe] . Dat dit kennelijk de intentie was van verweerder maakt voor deze procedure niet uit: uit artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (DHW) volgt dat de vergunninghouder de natuurlijke persoon of de rechtspersoon is, aan wie de vergunning is verleend. Een v.o.f. is geen rechtspersoon. Het kan dan ook niet anders dan dat de vergunning destijds is verleend aan verzoeker en de heer [verzoeker] . Nu verzoeker de horecawerkzaamheden van het eetcafé wenst voort te zetten (als eenmanszaak) heeft hij een rechtstreeks belang bij de onderhavige procedure.

6. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat er geen situatie is dat elk spoedeisend belang ontbreekt. Daarom beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en een belangenafweging of een voorlopige voorziening getroffen moet worden.

7. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in dit stadium (de bezwaarfase) is in beginsel alleen dan aanleiding wanneer het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

8. Verweerder heeft zijn besluit tot intrekking van de drank- en horecavergunning gebaseerd op artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW en heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de gedragingen van de heer [verzoeker] getuigen van slecht levensgedrag. Verweerder heeft deze conclusie gebaseerd op een bestuurlijke rapportage van de Politie Midden-Nederland van 23 december 2016 (de bestuurlijke rapportage).

Uit de bestuurlijke rapportage komt naar voren dat ten aanzien van de heer [verzoeker] bekend is dat hij in 2013 een geldboete opgelegd heeft gekregen voor rijden onder invloed, in 2012 een geldboete opgelegd heeft gekregen voor te hard rijden, in 2005 een geldboete opgelegd heeft gekregen voor rijden onder invloed en in 2002 een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf opgelegd heeft gekregen voor mishandeling/openlijke geweldpleging. Ook is ten aanzien van de heer [verzoeker] naar voren gekomen dat hij in de periode van januari 2012 tot en met (medio) november 2016 in totaal 46 verkeersovertredingen heeft begaan en daarvoor is beboet. Verder is ten aanzien van de heer [verzoeker] gebleken van een geseponeerde strafzaak in 2006 inzake een vernieling en eenvoudige mishandeling. Daarnaast is ten aanzien van de heer [verzoeker] gebleken dat hij onderwerp is in een strafrechtelijk onderzoek naar een hennepdrogerij in Soest, alwaar op 7 september 2015 ruim 9 kilo henneptoppen zijn aangetroffen. Gelet op de bevindingen is het aannemelijk dat de heer [verzoeker] actief betrokken is geweest bij deze hennepdrogerij. Het onderzoek in deze strafzaak loopt nog en zal worden ingezonden naar het Openbaar Ministerie.

Het besluit tot intrekking van de exploitatievergunning heeft verweerder gebaseerd op artikel 1:6 onder b en c, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Soest (APV), alsmede op artikel 2:34, eerste lid, van de APV. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het hiervoor genoemde levensgedrag van de heer [verzoeker] maakt dat de exploitatievergunning dient te worden ingetrokken. Voorts is sprake van vele klachten uit de buurt over overlast van [eetcafe] zodat volgens verweerder in redelijkheid moet worden aangenomen dat sprake is van een ontoelaatbare nadelige invloed op de woon- en leefsituatie en de openbare orde in de omgeving van [eetcafe] .

Op dit onderdeel komt uit de bestuurlijke rapportage naar voren dat de buurt veel overlast ervaart van [eetcafe] . Zo is er geklaagd over foutparkeren van bezoekers en het blokkeren van in- en uitritten van omwonenden, afvaloverlast, geluidsoverlast door harde muziek in [eetcafe] , geluidsoverlast door komende en vertrekkende bezoekers die met hun auto wegracen, toeteren of harde muziek draaien, overlast van drugsdealers, en intimidatie door bezoekers. Bovendien komt naar voren dat omwonenden bang zijn om te verklaren over [eetcafe] .

Ten aanzien van de intrekking van de aanwezigheidsvergunning overweegt verweerder voorts dat nu de DHW-vergunning is ingetrokken, de vergunning ontbreekt die voor een hoogdrempelige inrichting is vereist. Het besluit tot intrekking van de aanwezigheidsvergunning is gebaseerd op artikel 30f, eerste lid onder b, van de Wet op de Kansspelen .

9. De bestuurlijke rapportage heeft verweerder aan de rechtbank toegestuurd met een verzoek om beperkte kennisneming met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb . De rechtbank heeft bij beslissing van 12 april 2017 bepaald dat de gevraagde beperkte kennisneming van de bestuurlijke rapportage gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de bestuurlijke rapportage.

10. Op grond van artikel 8 van de DHW dienen leidinggevenden van het horecabedrijf - voor zover hier van belang - niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn.

Op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b van de DHW wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken, indien niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 8 en 10 geldende eisen.

Op grond van artikel 2:28, derde lid, van de APV weigert de burgemeester de vergunning indien de exploitanten /leidinggevenden van de openbare inrichting in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.

Op grond van artikel 2:34 van de APV trekt de burgemeester de vergunning in, indien niet langer wordt voldaan aan de in artikel 2:28, derde lid gestelde eisen.

Op grond van artikel 30f, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de kansspelen , wordt - voor zover van belang - een vergunning ingetrokken indien voor een inrichting niet de vergunning van kracht is die ingevolge de voor die inrichting geldende bepalingen is vereist.

11. Verzoeker heeft aangevoerd dat het besluit van verweerder tot intrekking van de drank- en horecavergunning in bezwaar geen stand kan houden omdat daaraan uitsluitend ten grondslag is gelegd dat de gedragingen van de heer [verzoeker] getuigen van slecht levensgedrag. Hoewel in de eerste plaats geldt dat geen sprake is van slecht levensgedrag, acht verzoeker het levensgedrag niet langer van belang omdat de samenwerking tussen verzoeker en de heer [verzoeker] inmiddels is beëindigd en [eetcafe] door verzoeker als eenmanszaak wordt voortgezet. Het (beweerde) slechte levensgedrag van de heer [verzoeker] kan verzoeker dus niet worden aangerekend. Deze wijziging van omstandigheden heeft verzoeker gemeld bij verweerder. Voor zover het levensgedrag van de heer [verzoeker] toch meegenomen kan worden bij de beoordeling heeft verzoeker ter zitting toegelicht dat verweerder er gezien de stukken in het dossier ten onrechte vanuit gaat dat de heer [verzoeker] betrokken zou zijn bij een hennepdrogerij en dat de overige door verweerder aangehaalde feiten niet kunnen maken dat hij van slecht levensgedrag is.

12. De voorzieningenrechter gaat verder uit van de volgende feiten. Op 19 december 2007 is aan verzoeker en de heer [verzoeker] een drank- en horecavergunning verleend ten behoeve van [eetcafe] . In de vergunning zijn zowel verzoeker als de heer [verzoeker] als leidinggevenden vermeld. Daarnaast is op 28 december 2009 aan [eetcafe] v.o.f. (lees: verzoeker en de heer [verzoeker] ) een exploitatievergunning ten behoeve van een terras verleend. In deze vergunning is onder meer opgenomen dat gebruik kan worden gemaakt van de vergunning zolang de verstrekte drank- en horecavergunning geldig is. Op 7 maart 2017 is in het handelsregister geregistreerd dat de v.o.f. [eetcafe] is ontbonden op 1 januari 2017. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker na de datum van het bestreden besluit hiervan mededeling heeft gedaan aan verweerder. Verzoeker heeft – eveneens na 2 februari 2017 – een nieuwe aanvraag gedaan voor een drank- en horecavergunning voor [eetcafe] . Verweerder had ten tijde van de zitting nog geen besluit genomen op deze aanvraag. De aanvraag maakt geen onderdeel uit van de onderhavige procedure.

13. Dat verzoeker en zijn (ex-) vennoot de v.o.f. hebben ontbonden maakt op zichzelf niet dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de heer [verzoeker] als leidinggevende van slecht levensgedrag is. Deze [verzoeker] was immers als leidinggevende vermeld op de drank- en horecavergunning en het gaat er om of verweerder kon concluderen dat hij in enig opzicht van slecht levensgedrag was. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de eis van het niet van slecht levensgedrag zijn in de wet is opgenomen, omdat aan leidinggevende personen in horecabedrijven met betrekking tot hun levensgedrag bijzondere, meer dan gemiddelde eisen dienen te worden gesteld. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 22 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0629), gelden er geen beperkingen ten aanzien van de feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Een strafrechtelijke veroordeling is daarbij niet vereist en het hoeft niet uitsluitend feiten en omstandigheden te betreffen die betrekking hebben op de exploitatie van een inrichting. Voorts mogen bij de beoordeling van het levensgedrag feiten die dateren van voor de verlening van de exploitatievergunning worden betrokken.

14. Ten aanzien van het in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn, geldt gelet op het voorgaande een ruim toetsingskader. Gezien dit ruime toetsingskader heeft verweerder in redelijkheid bij het standpunt betreffende het levensgedrag van verzoeker kunnen betrekken dat de heer [verzoeker] als verdachte is aangemerkt in een onderzoek naar een hennepdrogerij waarbij ruim 9 kilo henneptoppen zijn aangetroffen. Verweerder heeft de betrokkenheid van de heer [verzoeker] bij de hennepdrogerij aannemelijk kunnen achten. Ook de overige feiten, waaronder een geldboete voor rijden onder invloed, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf voor mishandeling/openlijke geweldpleging en de vele verkeersovertredingen kon verweerder bij zijn beoordeling betrekken. Voor zover verzoeker heeft verwezen naar het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit het voorgaande niet anders maakt. Verweerder heeft ook informatie over een geseponeerde strafzaak kunnen meenemen. Alle feiten en omstandigheden mogen bij de beoordeling worden betrokken en er kan dus ook sprake zijn van een optelsom die leidt tot de conclusie dat die feiten en omstandigheden tezamen ertoe leiden dat iemand van slecht levensgedrag is. Alles overziend is de voorzieningenrechter van voorlopig oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de heer [verzoeker] niet voldoet aan het vereiste dat hij als leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Met het voorgaande is voldaan aan de intrekkingsgrond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW juncto artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW . Gelet op het imperatieve karakter van de toepasselijke wettelijke bepalingen was verweerder daarom gehouden de drank- en horecavergunning in te trekken. Verweerder heeft in dit geval geen ruimte voor een belangenafweging. Dat dit grote gevolgen voor verzoeker heeft, zoals door verzoeker naar voren gebracht, heeft verweerder in dit kader dus niet bij de beoordeling kunnen betrekken.

Voor zover verzoeker heeft gesteld dat de heer [verzoeker] inmiddels niet meer bij de handel en wandel van het eetcafé betrokken is geldt dat dit aspect wellicht een rol kan spelen bij de beoordeling van de nieuwe aanvraag die verzoeker na 2 februari 2017 heeft gedaan.

15. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat er onvoldoende grond bestaat om aan te nemen dat het primaire besluit voor wat betreft het onderdeel intrekking drank- en horecavergunning in de bezwaarprocedure niet in stand zal blijven. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het toewijzen van de gevraagde schorsing van het primaire besluit op dit onderdeel.

16. Ten aanzien van de exploitatievergunning overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het levensgedrag van de heer [verzoeker] terecht gebruik heeft gemaakt van de in artikel 2:34 in samenhang met artikel 2:28, derde lid, van de APV, gegeven bevoegdheid om de vergunning in te trekken. Het bestreden besluit zal op dit onderdeel in bezwaar naar verwachting in stand blijven.

17. Ten aanzien van de aanwezigheidsvergunning overweegt de voorzieningenrechter dat hiervoor geldt dat sprake dient te zijn van een geldige drank- en horecavergunning. Nu deze vergunning is ingetrokken en, zoals hiervoor is overwogen, geen grond bestaat om de intrekking te schorsen bestaat zal het bestreden besluit ook op dit onderdeel in bezwaar naar verwachting in stand blijven.

18. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor zover in bezwaar nadere feiten bekend worden, zal verweerder deze bij zijn heroverweging moeten betrekken.

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. de Blaeij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.

De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak

mede te ondertekenen.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature