Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

VvE spreekt de Alliantie aan tot vergoeding van herstelkosten van onder meer de vloerbalken van een pand die verrot waren vanwege zwam- en schimmel op grond van non-conformiteit. Na het tussenvonnis, ECLI:NL:RBMNE:2016:6440. Het door de rechtbank aangenomen rechtsvermoeden dat het gebrek in 2003 aanwezig is en de Alliantie uit dien hoofde in beginsel schadeplichtig is, is door De Alliantie niet ontkracht. De Alliantie heeft namelijk geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs. De Alliantie is dan ook schadeplichtig. Correctie nieuw voor oud deels toegepast. Vorderingen grotendeels toegewezen. Vordering tot vergoeding van de integrale proceskosten afgewezen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel rechthandelskamer

locatie Lelystad

zaaknummer / rolnummer: C/16/423695 / HL ZA 16-265

Vonnis van 1 maart 2017

in de zaak van

de vereniging

VVE VAN HET GEBOUW [adres] TE [vestigingsplaats],

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. A.J.L. Claassen te Eindhoven,

tegen

de stichting

STICHTING DE ALLIANTIE,

gevestigd te Huizen,

gedaagde,

advocaat mr. F.G. Horsting te Amsterdam.

Partijen zullen hierna de VvE en De Alliantie genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 30 november 2016

het bericht van De Alliantie van 6 december 2016.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

2.1.

De VvE heeft gevorderd om voor recht te verklaren dat de VvE op grond van de overgelegde volmacht en akte van cessie bevoegd is om de individuele eigenaren in deze procedure te vertegenwoordigen alsmede ingeval van een veroordeling van de Alliantie namens de eigenaren tot incasso en inning van de vorderingen over te gaan. Deze vordering zal worden afgewezen, gelet op hetgeen in overweging 4.8 van het tussenvonnis van 30 november 2016 is overwogen: “De door VvE overgelegde volmacht en akte van cessie hinkt op twee gedachten en is ongelukkig geformuleerd. De volmacht lijkt te zien op het procederen namens de eigenaren (onmiddellijke vertegenwoordiging), terwijl de cessie lijkt te zien op de inning van de vorderingen van eigenaren (middellijke vertegenwoordiging). De rechtbank is van oordeel dat van een volmacht in de zin van art. 3:60 BW e.v. geen sprake kan zijn, omdat VvE in eigen naam handelt. De rechtbank is verder van oordeel dat van een cessie in de zin van artikel 3:94 BW eveneens geen sprake is, nu aan de cessie geen titel is verbonden. Een redelijke uitleg van de akte brengt met zich dat partijen bij de akte, de eigenaren van de appartementsrechten en de VvE, niets anders hebben bedoeld dan de VvE een last te geven om als zelfstandige procespartij te opereren ter incasso van de vorderingen van de appartementseigenaren.”

2.2.

De VvE vordert € 21.063,78 aan schadevergoeding. Bij tussenvonnis van 30 november 2016 is in overweging 4.21 het volgende overwogen: “Hoewel de bewijslast van het moment van het ontstaan van het gebrek op de VvE rust is de rechtbank gelet op hetgeen onder overwegingen 4.14 tot en met 4.18 is overwogen van oordeel dat op voorhand aannemelijk is dat de zwam- en schimmelvorming in de kruipruimte van het pand aan het [adres] aanwezig was ten tijde van de renovatie werkzaamheden rond 2003 ten tijde van de splitsing in appartementsrechten, zodat het aan De Alliantie is om tegenbewijs te leveren om het vooralsnog bewezen geachte feit (het rechtsvermoeden) te ontzenuwen.” De Alliantie heeft op 6 december 2016 laten weten dat zij afziet van het leveren van tegenbewijs. Zij heeft het rechtsvermoeden dan ook niet ontzenuwd. Dit heeft tot gevolg dat de VvE heeft bewezen dat de zwam- en schimmelvorming in de kruipruimte van het pand gelegen aan [adres] te [vestigingsplaats] reeds aanwezig was ten tijde van de renovatie werkzaamheden rond 2003 ten tijde van de splitsing van het pand in appartementsrechten. Door de aanwezigheid van de zwam- en schimmelvorming op dat moment voldeed het pand niet aan de eigenschappen die de kopers van de afzonderlijke appartementsrechten mochten verwachten. Het gebrek stond bovendien (op den duur) aan een normaal gebruik van het pand in de weg. De Alliantie is dan ook op deze grond schadeplichtig. De VvE heeft onweersproken gesteld dat zij De Alliantie meerdere keren schriftelijk aansprakelijk heeft gesteld en dat zij aan De Alliantie termijnen heeft gegeven om alsnog tot herstel van de schade over te gaan. Dit heeft De Alliantie nagelaten. De Alliantie verkeert dan ook in verzuim.

2.3.

Het bedrag van € 17.651,89 aan gevorderde schadevergoeding betreft de kosten, inclusief btw, voor de herstelwerkzaamheden aan het pand gelegen aan [adres] te [vestigingsplaats] door [bedrijf] . De facturen van [bedrijf] van 31 maart, 29 april en 30 april 2015 zijn door de VvE in het geding gebracht. De Alliantie betwist dat zij gehouden is om de kosten voor haar rekening te nemen die zien op uitgevoerde werkzaamheden aan de privé delen van het pand in plaats van de gemeenschappelijke delen. De offertes van [bedrijf] van 20 februari en 20 april 2015 waarop de facturen zijn gebaseerd ontbreken, hierdoor kan volgens De Alliantie niet beoordeeld worden op welke werkzaamheden de facturen zien. De Alliantie voert verder nog aan dat de VvE geen rekening heeft gehouden met de nieuw voor oud correctie. De Alliantie is van mening dat een aftrek van minimaal 50% op zijn plaats is, gelet op het feit dat de vervangen onderdelen meer dan tien jaar oud zijn. De VvE bestrijdt dit en stelt dat De Alliantie de plicht had om ervoor te zorgen dat de fundering inclusief vloerbalken aan de kwaliteitseisen voldeed op het moment van de juridische levering. Dat De Alliantie dit heeft nagelaten en pas 13 jaar later de schade vergoed, kan volgens de VvE geen reden opleveren om een correctie nieuw voor oud toe te passen.

2.4.

De VvE is op grond van artikel 7:414 lid 2 BW , lastgeving, gerechtigd om alle vorderingen van de eigenaren van de appartementsrechten die verband houden met de kruipruimte van het pand [adres] te [vestigingsplaats] op De Alliantie te incasseren. Hieronder vallen eveneens vorderingen die voortkomen uit noodzakelijke herstelwerkzaamheden aan privé delen van het pand. De VvE heeft onweersproken gesteld dat de herstelwerkzaamheden aan de privé delen noodzakelijk waren om de herstelwerkzaamheden aan de gezamenlijke delen mogelijk te kunnen maken (het verwijderen van de vloer), dan wel omdat de zwam- en schimmelvorming zich niet meer had beperkt tot de kruipruimte en inmiddels was doorgedrongen tot in de privé delen van het pand (het stucwerk). Deze werkzaamheden dienen dan ook voor rekening van De Alliantie te komen. De noodzakelijke herstelwerkzaamheden aan de gemeenschappelijke delen heeft De Alliantie niet afzonderlijk betwist. Deze werkzaamheden dienen dan ook eveneens voor rekening van De Alliantie te komen. Dit geldt niet voor de werkzaamheden betreffende de verwarming. De VvE heeft deze kosten (€ 2.202,85 inclusief btw) dan ook bij repliek op de vordering in mindering gebracht. De VvE heeft daarnaast onweersproken gesteld dat de post leidingwerk/onvoorzien niet in de door haar gevorderde vergoeding is meegenomen.

2.5.

De bij de dagvaarding ontbrekende offertes van [bedrijf] van 20 februari en 20 april 2015 heeft de VvE bij repliek alsnog overgelegd. De Alliantie heeft vervolgens niet op de inhoud van deze offertes gereageerd, de rechtbank neemt daarom aan dat zij deze niet betwist. Voor wat betreft de door De Alliantie aangevoerde “correctie nieuw voor oud” overweegt de rechtbank dat een dergelijke correctie plaatsvindt, als voldaan is aan de eisen van artikel 6:100 BW : “Heeft een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet, voor zover dit redelijk is, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht.” Vooropgesteld zij dat alle uitgevoerde herstelwerkzaamheden die voor rekening van De Alliantie dienen te komen, direct betrekking hebben op de vastgestelde non-conformiteit van het pand. De levensduur van de fundering van een pand is niet zodanig kort dat er sprake is van een relevant bedrag aan afschrijving in twaalf jaar tijd. Een “correctie nieuw voor oud” is in dit geval dan ook niet op zijn plaats. Dit ligt anders bij het stucwerk en de afwerkvloer. De VvE heeft niet weersproken dat het stucwerk en de afwerkvloer minstens tien jaar oud waren op het moment van vervangen in 2015. Voor deze twee posten is dan ook redelijk dat een “correctie nieuw voor oud” plaatsvindt. Dat De Alliantie reeds in 2003 een constructief deugdelijke vloer had moeten leveren, zoals de VvE betoogt, doet hieraan niets af. Feit blijft dat het appartement na de herstelwerkzaamheden voorzien is van een geheel nieuwe grenen vloer en nieuw stucwerk, waar anders een meer dan tien jaar oude vloer en stucwerk aanwezig zou zijn. Dit voordeel dient dan ook met de schade verrekend te worden. Nu de VvE de hoogte van de door De Alliantie verzochte aftrek niet heeft betwist dient de schadevergoeding inzake de kosten van het materiaal voor het stucwerk en de afwerkvloer met 50% te worden verminderd, te weten € 896,28 inclusief btw. Bovenstaande leidt tot de conclusie dat van de gevorderde € 17.651,89 inclusief btw inzake de herstelwerkzaamheden door [bedrijf] , € 16.755,61 inclusief btw zal worden toegewezen.

2.6.

het bedrag van € 2.324,50 aan gevorderde vergoeding ziet op kosten die zijn gemaakt inzake de inspectie, opgestelde rapporten en begeleiding van de herstelwerkzaamheden door [naam adviesbureau] . De Alliantie betwist de verschuldigdheid van de factuur van [naam adviesbureau] van 1 september 2014, omdat deze factuur niet is gericht aan de VvE, maar aan de heer/mevrouw [A] . De VvE heeft in reactie hierop onweersproken toegelicht dat de heer [A] eigenaar is van [adres] - [nummer] te [woonplaats] en dat hij de eerste contacten met [naam adviesbureau] heeft gelegd, waarna hij de factuur heeft doorgestuurd naar de beheerder. Dit verweer van De Alliantie wordt dan ook verworpen. De Alliantie voert daarnaast aan dat negen inspectiebezoeken door [naam adviesbureau] gedurende de herstelwerkzaamheden door [bedrijf] niet in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de werkzaamheden. Volgens de VvE heeft De Alliantie niet onderbouwd wat onredelijk zou zijn aan negen inspectiebezoeken. Bovendien heeft [naam adviesbureau] een offerte met een fixed price afgegeven, aldus de VvE. De hoeveelheid bezoeken is volgens de VvE dan ook niet relevant voor de kosten. De Alliantie heeft op dit laatste niet gereageerd, zodat van de juistheid van deze stelling kan worden uitgegaan. Dit betekent dat ook dit verweer van De Alliantie wordt verworpen en dat de gevorderde schadevergoeding van € 2.324,50 inzake kosten van [naam adviesbureau] zal worden toegewezen.

2.7.

het bedrag van € 139,75 aan gevorderde schadevergoeding ziet op kosten voor wax. Deze kosten zijn volgens de VvE gemaakt omdat de nieuwe grenen vloer in de wax gezet moest worden. Het verweer van De Alliantie dat de factuur niet aan de VvE is gericht, maar aan de heer/mevrouw [B] , kan ook hier niet slagen. [B] is een van de eigenaren van de appartementsrechten van [adres] te [woonplaats] . [B] heeft de VvE dan ook de last gegeven om deze vordering te incasseren. HHet verweer dat de kosten zijn gemaakt ten behoeve van een privé deel van het pand in plaats van de gezamenlijk delen, kan niet slagen om dezelfde redenen als hiervoor in overweging 2.3. uiteengezet. Deze vordering zal daarom worden toegewezen.

2.8.

Het bedrag van € 947,64 aan gevorderde schadevergoeding ziet op kosten voor het huren van opslagruimte, huren van een bestelbus en tijdelijke huisvesting. Ook in dit geval kan het verweer van De Alliantie, dat de factuur niet aan de VvE is gericht, niet slagen. [B] heeft als een van de eigenaren van een van de appartementsrechten van [adres] te [woonplaats] , de VvE de last gegeven om deze vordering te incasseren. Deze vordering zal daarom eveneens worden toegewezen.

2.9.

De gevorderde wettelijke handelsrente op grond van 6:119a BW zal worden afgewezen, omdat er geen sprake is van een handelsovereenkomst. Nu aan de eisen van artikel 6:119 BW wel is voldaan, zal de wettelijke rente, als het mindere, wel worden toegewezen over de toe te wijzen hoofdsom van € 20.167,50.

2.10.

De VvE vordert daarnaast € 1.007,47 aan buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden en dat de schuldenaar geen natuurlijk persoon is als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW . De rechtbank stelt vast dat de VvE voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht door de beheerder van de VvE. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief behorende bij de toe te wijzen hoofdsom van € 20.167,50. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 976,68. De VvE vordert tevens wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom niet worden toegewezen.

2.11.

De VvE vordert verder de integrale advocaatkosten. De VvE legt aan haar vordering ten grondslag dat De Alliantie zich onrechtmatig jegens de VvE heeft gedragen door haar halsstarrige houding, door slechts summier verweer te voeren en door niet in gesprek te willen gaan met de VvE, hetgeen tot deze procedure heeft geleid. Deze handelswijze van De Alliantie heeft er volgens de VvE voor gezorgd dat de VvE extra kosten heeft moeten maken. De Alliantie betwist dit en voert aan dat zij simpelweg van oordeel is, dat zij niet aansprakelijk is. Dit betekent volgens De Alliantie niet dat haar standpunt onrechtmatig is jegens de VvE.

2.12.

Uit de wettekst en de bijbehorende toelichting volgt dat de artikelen 237-240 Rv , die zien op de proceskostenveroordeling, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling bevatten van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Deze regeling derogeert ingevolge artikel 6:96 lid 3 BW in verbinding met artikel 241 Rv aan artikel 6: 96 lid 2 BW . Zij derogeert eveneens aan het uitgangspunt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, volledig te vergoeden. Een plicht tot vergoeding van de integrale proceskosten is dan ook alleen denkbaar in bijzondere omstandigheden. Dergelijke omstandigheden zijn door de VvE niet aangetoond. Dat De Alliantie haar aansprakelijkheid summier heeft betwist en niet met de VvE in gesprek wilde, is onvoldoende om te spreken van bijzondere omstandigheden. Het staat De Alliantie immers vrij om verweer te voeren, alsook om te beslissen op welke wijze zij dat doet.

2.13.

De VvE stelt verder nog dat De Alliantie na zeven jaar slechts een gering deel van de feitelijk verschuldigde bruidsschat heeft voldaan en dat zij geen deugdelijk meerjarenonderhoudsplan heeft opgesteld, waardoor De Alliantie de integrale advocaatkosten verschuldigd is geworden. Deze stelling houdt eveneens geen stand, nu deze onderwerpen los staan van de gevorderde hoofdsom en bovendien ook niet leiden tot de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden.

2.14.

De Alliantie zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de VvE op basis van het toegewezen bedrag op:

- dagvaarding € 99,99

- griffierecht € 1.929,00

- salaris advocaat € 2.316,00 (4,0 punten × tarief € 579,00)

Totaal € 4.344,99

2.15.

De rechtbank begroot de door de VvE gevorderde nakosten op de in de beslissing weergegeven wijze.

3 De beslissing

De rechtbank

3.1.

veroordeelt De Alliantie om aan de VvE te betalen:

- € 20.167,50 ( twintigduizendhonderdzevenenzestig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW hierover met ingang van 31 juli 2015 tot de dag van volledige betaling;

- € 976,47 aan buitengerechtelijke incassokosten;

3.2.

veroordeelt De Alliantie in de proceskosten, aan de zijde van de VvE tot op heden begroot op € 4.344,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

3.3.

veroordeelt De Alliantie in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat De Alliantie niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;

3.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

3.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature