Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Deelgeschil. Letselschade. Causaal verband tussen ongeval en klachten kan niet (enkel) worden vastgesteld, onafhankelijke medische expertises na voorlopig deskundigenberichtprocedure lopen nog. Hierdoor ook onvoldoende duidelijkheid over (inkomens)schade die aan het ongeval kan worden toegerekend. Verzoek voorschot wordt afgewezen.

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/16/420717 / HA RK 16-167 MAR

Beschikking ex artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (deelgeschil) van 14 december 2016 (bij vervroeging)

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

advocaat: mr. M.J. de Witte, die zich op 13 oktober 2016 als advocaat heeft onttrokken.

tegen

de naamloze vennootschap

ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,

gevestigd te Utrecht,

verweerster,

advocaat: mr. H. van Katwijk.

Partijen zullen hierna [verzoeker] en ASR genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift tot een beslissing in een deelgeschil ex artikel 1019w Rv , ter griffie ingekomen op 1 augustus 2016;

de brief van 12 augustus 2016, waarbij de in het verzoekschrift genoemde producties 1 tot en met 8 zijn overgelegd;

het e-mailbericht van 13 oktober 2016 waarbij mr. De Witte bericht dat hij niet langer voor [verzoeker] optreedt;

de brief van 27 oktober 2016 waarbij de rechtbank partijen bericht dat de mondelinge behandeling ondanks de onttrekking van de advocaat van [verzoeker] doorgaat;

het faxbericht van 28 oktober 2016, waarbij de ontbrekende productie 9 is overgelegd;

het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 26 oktober 2016;

de mondelinge behandeling op 8 november 2016, waarvan aantekening is gehouden.

1.2.

Vervolgens is uitspraak bepaald.

2 De feiten

2.1.

Op 5 oktober 2014 heeft in Haarlem een verkeersongeval plaatsgevonden tussen [verzoeker] als bestuurder van een motorfiets en een automobilist. De automobilist, die voor [verzoeker] reed, maakte een “U-turn” waardoor een aanrijding ontstond tussen beiden.

2.2.

Als gevolg van het ongeval was bij [verzoeker] onder meer sprake van klaplongen, meervoudige ribfracturen, een verbrijzelde rechterschouder, nek-, rug- en darmklachten en een gekneusd hart.

2.3.

ASR heeft als WAM-verzekeraar van de betrokken automobilist aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval voor [verzoeker] erkend.

2.4.

De heer mr. H.J. de Kruijf, een door ASR ingeschakelde schaderegelaar, heeft [verzoeker] op 8 april 2015 bezocht. Het verslag van dit bezoek luidt onder meer als volgt:

“(…)

Arbeid & Opleiding

(…)

Functie

Per 1 oktober 2014 had betrokkene een arbeidsovereenkomst gesloten met schoonmaakbedrijf Hu’s Cleaning service BV Y zouden 40 uur per week gaan werken. De arbeidsovereenkomst volgt via de belangenbehartiger (intussen ontvangen). Het betreft de jaarcontract. Door het ongeval lastcontract ontbonden de proeftijd. De brief volgt via de belangenbehartiger (intussen ontvangen). Het zou om schoonmaakwerk in hotels gaan.

Betrokkene heeft thans geen uitkering.

Inkomen

€ 2.600,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld.

Betrokkene heeft 1 maand betaald gekregen (€ 1.798,26 netto per maand).

(…)

Afspraken

(…)

 (…) (…) De belangenbehartiger maakt namens betrokkene aanspraak op aanvullende bevoorschotting hetgeen de heer De Kruijf mee zal nemen in het overleg met ASR.

(…)”

2.5.

De heer mr. W. Jacobs, een door ASR ingeschakelde schaderegelaar, heeft [verzoeker] op 21 september 2015 bezocht. Het verslag van dit bezoek luidt onder meer als volgt:

“(…)

6 Opleiding en arbeid

(…)

6.3

Arbeidsongeschiktheid

Betrokkene acht zich niet tot enige vorm van arbeid in staat: “Ik kan niets”.

6.4

Re-integratie(activiteiten)

Betrokkene heeft geen enkele uitkering en re-integratie-activiteiten vinden niet plaats. Concrete ideeën heeft betrokkene niet, wel vertelt hij over een vriend die met een taxicentrale makkelijk geld verdiend.

(…)

8 Schade

Voorafgaand aan de bespreking met bijgevoegde schadestaat aangeleverd; deze wordt binnenkort met de belangenbehartiger besproken.

(…)”

2.6.

Bij brief van 3 februari 2016 is namens [verzoeker] (onder andere) een schadeoverzicht gestuurd, dat per 1 februari 2016 een tekort laat zien van circa € 42.000,00. Daarbij is aangegeven dat bij [verzoeker] sprake is van financiële nood wat betreft de betalingen van vaste lasten en dat de reeds betaalde voorschotten van in totaal € 35.000,00 “niet eens zijn misgelopen verdienvermogen dekt”.

2.7.

Bij beschikking van 1 juni 2016 van deze rechtbank zijn in het kader van een voorlopig deskundigenberichtprocedure tot deskundigen benoemd drs. J.O. Mispelblom Beijer, neuroloog, en dr. R.J.J. Devilee, orthopeed. [verzoeker] is inmiddels door beide deskundigen gezien. De (concept)rapporten zijn (tot aan de mondelinge behandeling) nog niet beschikbaar.

2.8.

ASR heeft voorschotten onder algemene titel verstrekt van in totaal € 35.000,00 en zij heeft de schade aan de motor vergoed.

3 Het deelgeschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:

te beslissen dat ASR binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking aan [verzoeker] een voorschot betaalt op de schade tot en met 31 juli 2016 van € 24.000,00;

te beslissen dat ASR voor de eerste dag van iedere maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2016, een voorschot betaalt van € 2.000,00 op het verlies aan verdienvermogen;

ASR te veroordelen om ter zake van de openstaande buitengerechtelijke kosten van € 23.041,33 aan [verzoeker] te betalen, alsmede ASR te veroordelen om de vanaf het opstellen en indienen van onderhavig verzoek te maken (redelijke) buitengerechtelijke kosten te vergoeden die gemaakt worden in verband met de totstandkoming, beoordeling en bespreking van de deskundigenonderzoeken;

de kosten van de onderhavige procedure te begroten en ASR te veroordelen tot betaling daarvan, te vermeerderen met het door [verzoeker] verschuldigde griffierecht.

3.2.

Aan dit verzoek legt [verzoeker] het volgende ten grondslag. [verzoeker] stelt dat hij in financieel opzicht aan de grond zit, omdat ASR niet wil bevoorschotten. Daarnaast is ASR niet bereid de kosten van rechtsbijstand vergoeden.

Op het moment van het ongeval was [verzoeker] in loondienst bij Hu’s Cleaning Service B.V. (hierna: Hu), waarmee hij € 2.600,00 bruto per maand verdiende. Hu heeft in verband met het ongeval de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] bij brief van 27 oktober 2014 tijdens de proeftijd beëindigd per 1 november 2014. Sindsdien is [verzoeker] verstoken van loon of andere inkomsten. [verzoeker] vindt het een redelijke verwachting dat hij zonder ongeval dit contract zou hebben kunnen uitdienen of op een andere manier zijn arbeidsvermogen had kunnen benutten. Indien de arbeidsovereenkomst na jaar zou zijn beëindigd had hij nog aanspraak kunnen maken op een WW-uitkering als hij niet ergens anders aan het werk zou zijn gegaan. Daarnaast kon [verzoeker] in zijn levensonderhoud voorzien met de ongeveer € 10.000,00 per jaar die hij verdiende met het in zijn vrije tijd sleutelen aan auto’s en motoren. Zonder ongeval had [verzoeker] dus min of meer een vast inkomen gehad. Omdat hij er recht op heeft zoveel mogelijk in de toestand te worden gebracht zoals die voor het ongeval was, maakt hij aanspraak op een voorschot van € 1.500,00/€ 2.000,00, te ontvangen voor de eerste van iedere maand.

Verder is [verzoeker] van mening dat ASR de door hem in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten moet vergoeden. Bij zijn vorige belangenbehartiger mr. Van de Watering staat een bedrag aan buitengerechtelijke kosten open van € 14.551,34 en bij SAP Advocaten een bedrag van € 8.489,99. Daarnaast is ASR verplicht ook toekomstige buitengerechtelijke kosten te vergoeden. Er zijn nog expertises gaande en in die fase heeft [verzoeker] recht op juridische bijstand.

3.3.

ASR voert gemotiveerd verweer.

3.4.

Op de standpunten van partijen zal de rechtbank hierna, indien en voor zover nodig, nader ingaan.

4 De beoordeling

4.1.

Een deelgeschil volgens artikel 1019w Rv is een geschil waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering. De deelgeschilprocedure is dus bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Gelet daarop dient de rechtbank te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure dan wel, indien dat niet het geval is, of het verzoek moet worden afgewezen.

4.2.

ASR is van mening dat een (toewijzende) beslissing op de door [verzoeker] verzochte aanvullende voorschotten niet bijdraagt aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen, omdat met (aanvullende) bevoorschotting geen einde komt aan het tussen partijen bestaande geschilpunt over onder meer het gestelde verlies aan verdienvermogen van [verzoeker] .

4.3.

De rechtbank overweegt als volgt. In het kader van een deelgeschilprocedure kan een verzoek tot het bepalen van een voorschot worden gedaan. Uit de Parlementaire Geschiedenis van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 14 en 19 alsmede Kamerstukken II, 2008-2009, 31 518, nr. 8, p. 2) volgt dat het verzoek kan zien op vaststellingen over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, terwijl het ook gericht kan zijn op het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de wijze waarop partijen zich bij het regelen van de schade dienen te gedragen. Onder deze laatste categorie, aspecten van het schaderegelingsproces, valt een beslissing over de toekenning van een (aanvullend) voorschot. De rechtbank is van oordeel dat door het feit dat ASR geen (nader) voorschot wil uitbetalen aan [verzoeker] , door zich op het standpunt te stellen dat er gezien het advies van 18 november 2015 van haar medisch adviseur geen sprake (meer) is van de door [verzoeker] gestelde beperkingen en dat er daarnaast - kort gezegd - geen sprake is van verlies aan verdienvermogen, de zaak is vastgelopen c.q. niet verder komt. In zoverre is de rechtbank van oordeel dat een dergelijk verschil van inzicht beschouwd moet worden als een impasse en dat in dit verband niet te zware eisen moeten worden gesteld aan de voorwaarde dat de verzochte beslissing een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.4.

Daarmee komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot bevoorschotting van [verzoeker] . De rechtbank stelt daarbij voorop dat de aard van de deelgeschilprocedure evenwel met zich mee brengt dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit stelt dus andere eisen aan de beoordeling van een verzoek over een (aanvullend) voorschot dan indien een voorschot in kort geding of provisionele eis in een bodemprocedure zou worden gevorderd (waarin alsdan voorlopige oordelen worden geformuleerd). Dit betekent dat op basis van de thans in het geding gebrachte stukken vastgesteld moet kunnen worden dat [verzoeker] een aanspraak heeft op schadevergoeding ter zake van verschenen schade die de reeds door ASR betaalde voorschotten (significant) overstijgt. Voor (nadere) bewijslevering is in een deelgeschilprocedure immers in beginsel geen plaats, terwijl het in voorkomend geval ook niet zou gaan om een overzichtelijke, eenvoudige bewijskwestie op grond waarvan de rechtbank aanleiding zou zien op dat uitgangspunt een uitzondering te maken.

4.5.

Over de door [verzoeker] verzochte aanvullende bevoorschotting van € 24.000,00 en van € 2.000,00 maandelijks, overweegt de rechtbank tegen deze achtergrond als volgt. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat hij door het ongeval inkomensschade lijdt. ASR meent daarentegen dat sprake is van een medische eindtoestand en dat feitelijke beperkingen als gevolg van het ongeval niet aannemelijk zijn. ASR baseert zich daarbij op het advies van 18 november 2015 van haar medisch adviseur. Daarnaast betwist ASR dat er sprake is van schade als gevolg van verlies van verdienvermogen. ASR heeft (in eerste instantie) in twijfel getrokken of [verzoeker] voor het ongeval inkomen uit arbeid verwierf door “vraagtekens te stellen” bij de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Hu. Ook staat volgens ASR niet vast dat [verzoeker] niet meer in staat is (geweest) om te werken.

Aan het standpunt van ASR dat betwijfeld kon worden of [verzoeker] ten tijde van het ongeval een baan had, kan worden voorbij gegaan. Namens ASR is tijdens de mondelinge behandeling namelijk aangegeven dat de loonstrook van oktober 2014 van [verzoeker] alsmede het bankafschrift waarop de bijschrijving van dat salaris is vermeld, in het bezit zijn van ASR. Op basis hiervan staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verzoeker] kort voor het ongeval, namelijk sinds 1 oktober 2014, in dienst was gekomen van Hu en zich daarmee een inkomen verwierf.

Het standpunt van ASR dat [verzoeker] volgens haar in staat zou moeten zijn om te werken hangt samen met het door ASR ingenomen standpunt dat bij [verzoeker] geen sprake is van beperkingen als gevolg van het ongeval. In verband met deze discussie tussen partijen of er bij [verzoeker] al dan niet sprake is van neurologisch en/of orthopedisch letsel is om een voorlopig deskundigenbericht verzocht. Zoals hiervoor onder 2.7. is vermeld zijn bij beschikking van 1 juni 2016 een neuroloog en een orthopeed benoemd. Tot aan de mondelinge behandeling van dit deelgeschil waren de (concept)rapporten echter nog niet beschikbaar. Zonder inzicht in de medische situatie van [verzoeker] is het voor de rechtbank niet mogelijk vast te stellen of, en zo ja in hoeverre, bij [verzoeker] sprake is van neurologisch en/of orthopedisch letsel, dat bovendien tot relevante beperkingen leidt voor zijn verdiencapaciteit. Ook indien de rapportages van de neuroloog en de orthopeed voorafgaand aan de mondelinge behandeling wel beschikbaar zouden zijn geweest, zou de vraag of sprake is van inkomensschade mogelijk nog niet kunnen worden beantwoord. De rapportages van de neuroloog en de orthopeed geven namelijk enkel antwoord op de vraag of sprake is van letsel (klachten) veroorzaakt door het ongeval. Om te kunnen beoordelen of [verzoeker] in staat is zich een inkomen uit arbeid te verwerven zal een verzekeringsgeneeskundige op basis van de uitkomsten van het medisch onderzoek een belastbaarheids- en beperkingenprofiel van [verzoeker] moeten opstellen, waarna vervolgens een arbeidsdeskundige geraadpleegd kan worden over - kort gezegd - de mogelijkheden voor [verzoeker] om te werken.

Op dit moment is derhalve nog geenszins het stadium bereikt dat duidelijkheid bestaat over de klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen die kunnen worden toegeschreven aan het [verzoeker] overkomen ongeval, terwijl, zoals de rechtbank ook onder 4.4. heeft overwogen, binnen de deelgeschilprocedure geen ruimte bestaat voor (uitgebreide) bewijslevering. Nu het causaal verband tussen het letsel en het ongeval (nog) niet kan worden vastgesteld bestaat ook te weinig duidelijkheid over de omvang van de aan het ongeval te rekenen schade. Het voorgaande betekent dat de rechtbank in dit deelgeschil thans niet kan vaststellen dat [verzoeker] een vorderingsrecht heeft dat het totaal van de reeds verstrekte voorschotten van in totaal € 35.000,00 overstijgt. Het verzoek wordt afgewezen.

4.6.

[verzoeker] vordert in totaal een bedrag van € 23.041,33 voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Hoewel ASR erkent dat [verzoeker] recht heeft op juridische bijstand, vindt zij dat de omvang van de buitengerechtelijke kosten onredelijk (geworden) is door het feit dat [verzoeker] inmiddels vier belangenbehartigers heeft gehad, wat tot doublures leidt. De kosten van mr. De Witte kunnen volgens ASR bovendien niet worden aangemerkt als buitengerechtelijke incassokosten, omdat mr. De Witte vanaf zijn aantreden in januari 2016 eigenlijk nagenoeg direct een verzoekschrift voorlopig deskundigenbericht heeft ingediend en kort daarna dit deelgeschil is gestart. ASR meent daarom dat het bedrag van € 12.000,00 dat zij ter zake van kosten rechtsbijstand heeft voldaan in dit stadium volstaat.

Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de thans gevorderde buitengerechtelijke kosten niet aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Hoewel het op zichzelf genomen redelijk is dat [verzoeker] kosten maakt, waaronder kosten van rechtsbijstand, is de rechtbank met ASR van oordeel dat het niet (meer) redelijk is dat [verzoeker] al vier verschillende belangenbehartigers in de arm heeft genomen. Daarom en in verband met de op dit moment nog bestaande onduidelijkheid over het causaal verband en daarmee over de omvang van de schade, is ASR niet gehouden tot het voldoen van het thans gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Het verzoek wordt afgewezen.

4.7.

De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

In het verzoekschrift is aangekondigd dat een urenoverzicht ter zitting zal worden overgelegd. Mr. De Witte heeft zich echter voor die tijd onttrokken, zodat onduidelijk is op welk bedrag aanspraak wordt gemaakt.

ASR is van mening dat het verzoek (veel) te lichtvaardig is ingediend en dat volstaan moet worden met begroting van de kosten en een veroordeling tot betaling daarvan niet op zijn plaats is. Daarnaast meent ASR dat met het opstellen van het verzoekschrift ongeveer 4 uur gemoeid zal zijn geweest en zij kan zich ermee verenigen indien de kosten worden begroot op 4 uren tegen een uurtarief van € 225,00 exclusief btw.

Bij gebreke van een urenspecificatie van mr. De Witte ziet de rechtbank aanleiding de kosten te begroten overeenkomstig het standpunt van ASR. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank dan ook worden begroot op € 1.000,00 exclusief btw en kantoorkosten, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 885,00.

De rechtbank ziet geen aanleiding ASR niet ook te veroordelen tot betaling van dit bedrag. Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen is overwogen over de toekenning van een voorschot in een deelgeschilprocedure (rechtsoverweging 4.3.). ASR zal dus, nu de aansprakelijkheid is erkend, tot betaling van € 1.000,00 aan [verzoeker] worden veroordeeld.

4.8.

Omdat tegen een beschikking op een verzoek inzake een deelgeschil op grond van artikel 1019bb Rv geen hogere voorziening open staat, zal de rechtbank de verzochte uitvoerbaar bij voorraadverklaring afwijzen.

4.9.

Zoals ook ter zitting benadrukt, geeft de rechtbank [verzoeker] ten slotte nogmaals in overweging zich van juridische bijstand te voorzien ten behoeve van de afwikkeling van het letselschadetraject.

5 De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijst de verzoeken af;

5.2.

begroot de kosten van dit deelgeschil op € 1.000,00 te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 885,00 en veroordeelt ASR tot betaling daarvan aan [verzoeker] ;

5.3.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Heinemann en is in tegenwoordigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 december 2016.

type: MAR (4186)

coll: MH


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature