Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geen causaal verband tussen (gestelde) onrechtmatige daad en schade

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: C/16/360383 / HA ZA 14-31

Vonnis van 23 december 2015

in de zaak van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. [eiser 2],

wonende te [woonplaats] ,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 3] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

4. [eiser 4],

wonende te [woonplaats] ,

5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 5] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

6. [eiser 6],

wonende te [woonplaats] ,

7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 7] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

eisers,

advocaat mr. H.D.L.M. Schruer,

tegen

1. de maatschap

[gedaagde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 3] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 4] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 5] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 6] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 7] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 8] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 9] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

10. [ ingetrokken],

11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 11] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

12. de maatschap

[gedaagde 12] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 13] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 14] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 15] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

16. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 16] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

17. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 17] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

18. [gedaagde 18],

wonende te [woonplaats] ,

19. [gedaagde 19],

wonende te [woonplaats] ,

20. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 20] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

21. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 21] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

22. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 22] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

23. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 23] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

gedaagden,

advocaat mr. drs. E.M. Soerjatin.

en

24 [gedaagde 24] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. E.S. de Bock,

Partijen zullen hierna ‘eisers’ en ‘ [gedaagden] ’ genoemd worden. Afzonderlijk worden zij, in voorkomend geval, op hierna te definiëren wijze aangeduid.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding

de conclusie van antwoord

de conclusie van repliek

de conclusie van dupliek

de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[naam] (hierna: [naam] ) was gevestigd in de jachthaven in [vestigingsplaats] en dreef een onderneming in de productie en verkoop van luxe motorsloepen. Eisers sub 2 (hierna: [eiser 2] ) en sub 4 (hierna: [eiser 4] ) waren geïnteresseerd in de verwerving van de onroerende zaken waarin [naam] gevestigd was en die in verhuurde staat te koop stonden (hierna: het jachthavencomplex). Na contact met de bestuurders van [naam] ontstond bij [eiser 2] en [eiser 4] tevens interesse in de overname van de onderneming (de aandelen en de rechten van intellectuele eigendom) van [naam] .

2.2.

Gedaagde sub 18 (hierna: [gedaagde 18] ) heeft als accountant, verbonden aan gedaagde sub 1 (hierna: [gedaagde 1] ), uitvoering gegeven aan de opdracht van [naam] de jaarrekeningen voor deze vennootschap samen te (doen) stellen over de boekjaren 2000 en 2001. De samenstellingsverklaring van beide jaarrekeningen dateert van 30 juli 2002. Gedaagde sub 19 (hierna: [P] ), eveneens accountant bij [gedaagde 1] , heeft in opdracht van [naam] de halfjaarcijfers (eerste helft 2002) van de vennootschap opgesteld. De halfjaarcijfers 2002 zijn op 2 augustus 2002 in concept toegezonden aan de vader van [eiser 4] (hierna: [senior] ). Op 19 augustus 2002 zijn die halfjaarcijfers in definitieve vorm aan [naam] gezonden.

2.3.

Gedaagde sub 24 (hierna: [gedaagde 24] ), werkzaam als belastingadviseur bij gedaagde sub 12 (hierna: [gedaagde 12] ) heeft [eiser 2] en [eiser 4] in juni 2002 geadviseerd met betrekking tot de verwerving van het jachthavencomplex. Als onderdeel van die transactie hebben [eiser 4] (via zijn vennootschap LS Project BV) en [eiser 2] (via zijn vennootschap [eiser 2] Holding BV) de aandelen verworven in eiseres sub 1 (hierna: [eiser 1] ), welke vennootschap op 14 juni 2002 het jachthavencomplex in eigendom heeft overgedragen gekregen voor een bedrag van in totaal € 878.676,17.

2.4.

[eiser 2] en [eiser 4] hebben, elk via hun eigen houdstermaatschappij (respectievelijk eisers sub 3 en sub 5), de aandelen in het kapitaal van [naam] gekocht voor een koopprijs van in totaal € 1.304.617,-. Met de twee verkopers van de aandelen in [naam] , te weten de heer [X] (hierna: [X] ) en de heer [Y] (hierna: [Y] ), is afzonderlijk gecontracteerd. In beide, niet gedateerde, overeenkomsten tot koop en verkoop van de aandelen is onder meer bepaald:

“ Artikel 1 Verkoop en wijze van levering

(…)

2. De in lid 1 bedoelde koop en verkoop wordt door partijen geacht plaats te hebben gevonden per 1 januari 2002. De exploitatie van de onderneming van de Vennootschappen wordt door partijen geacht vanaf genoemde datum plaats te vinden voor rekening en risico van de Koper.

3. De levering van de Aandelen zal plaatsvinden ultimo juli 2002 of zoveel eerder of later als partijen overeenkomen (hierna te noemen: de “Leveringsdatum”).

(…)

Artikel 2 Koopprijs, betaling, aflossing van de rekening-courant en aanpassing hoogte goodwill

1. De koopprijs van de aandelen bedraagt (…).

2. De verkoper en de Koper verklaren de Koopprijs te hebben berekend op basis van het eigen vermogen van de Vennootschappen per 31 december 2001 en de goodwill van de Vennootschappen per 31 december 2001.

(…)”

2.5.

Bij notariële akten van respectievelijk 23 augustus 2002 (door [Y] ) en 19 september 2002 (door [X] ) zijn de aandelen in het kapitaal van [naam] geleverd aan [eiser 1] , welke vennootschap door de in de koopovereenkomst aangeduide kopers in die notariële akten is aangewezen als nader te noemen meester. In beide notariële akten is onder meer het volgende bepaald:

“(…)

I. INLEIDING

(…)

1. Tussen verkoper enerzijds en [eiser 3] en LS Project B.V. anderzijds is in juli tweeduizendtwee een koopovereenkomst tot stand gekomen terzake van na te melden aandelen in het kapitaal van de vennootschap, met bevoegdheid voor [eiser 3] en LS Project B.V. een nader te noemen meester aan te wijzen. (…).”

2.6.

[A] heeft bij overeenkomst de intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de [naam] motorsloepen (hierna: de IE rechten) overgedragen aan [eiser 2] en [eiser 4] . De overeenkomst is gedateerd 31 juli 2002 en is namens kopers ondertekend door [gedaagde 24] . Na terugkomst van vakantie hebben [eiser 4] en [eiser 2] de overeenkomst eveneens ondertekend. De koopprijs voor de IE rechten was blijkens artikel 2.2. van de overeenkomst € 1.244.820,-. In artikel 7 van de overeenkomst is opgenomen dat ter zake van de IE rechten een licentieovereenkomst met [naam] is gesloten. De IE rechten zijn op een latere datum overgedragen aan de vennootschap naar [C] (hierna: [C] ).

2.7.

Op 17 december 2002 heeft eiser sub 6 (hierna: [eiser 6] ) een overeenkomst gesloten met [eiser 1] ter zake van de koop van eenderde deel van de geplaatste aandelen in het kapitaal van [naam] . De koopprijs was bepaald op € 1.100.000,-. Bij notariële akte van 30 januari 2003 heeft [eiser 1] 6.100 aandelen in het kapitaal van [naam] verkocht en geleverd aan eiseres sub 7 (hierna: [eiser 6] Beheer). [eiser 6] Beheer trad

per die datum toe tot de directie van [naam] . Per 6 februari 2003 is [eiser 6] als aandeelhouder gaan deelnemen in het kapitaal van [C] .

2.8.

In januari 2004 heeft [eiser 1] de aandelen in [naam] verkocht aan [B] (hierna: [B] ), bestuurd door [M] (een vennootschap met als enig aandeelhouder en bestuurder: [eiser 4] ) en [eiser 2] Beheer.

2.9.

Eind 2003 heeft [K] (hierna: [K] ) – een vennootschap naar Antilliaans recht, bestuurd door de heer [L] (hierna: [L] ) – 25% van de aandelen in [naam] in eigendom overgedragen gekregen. Bij notariële akte van 3 februari 2006 heeft [K] opnieuw aandelen overgedragen gekregen van [B] en van [eiser 6] Beheer, waarmee haar aandelenbezit in [naam] is uitgebreid tot 90%. De resterende 10% van de aandelen [naam] bleef bij [B] in eigendom.

2.10.

Per 1 februari 2005 zijn [eiser 2] en [eiser 4] uitgeschreven als bestuurders van [naam] . [eiser 4] is als werknemer betrokken gebleven bij [naam] , tot zijn ontslag in februari 2008. Op 29 september 2005 is [eiser 6] afgetreden als bestuurder van [naam] . Tot en met februari 2006 stond geen bestuurder van [naam] ingeschreven in het Handelsregister. Van 1 maart 2006 tot 4 februari 2008 stond als bestuurder ingeschreven de heer [N] . Vanaf de laatstgenoemde datum tot 4 juli 2008, vormde [L] het bestuur. Als interim-directeur van [naam] is benoemd geweest de heer [O] , van 4 februari 2008 tot eind april 2008.

2.11.

Op 3 juli 2008 is het jachthavencomplex verkocht voor een bedrag van

€ 1.950.000,-

2.12.

Op 9 september 2008 is [naam] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. K.P. Hoogenboezem tot curator (hierna: de curator).

2.13.

Bij klaagschrift van 15 februari 2005 hebben – onder meer – eisers een klacht ingediend tegen [gedaagde 18] en [gedaagde 19] bij de Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountantsadministratieconsulenten te Amsterdam (hierna: RvT). Bij beslissing van 22 april 2008 heeft de RvT onder meer geoordeeld:

“(…)

4.24

Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat van het klachtonderdeel in het klaagschrift onder 3.1, zoals omschreven in de tussenbeslissing van 29 november 2005 onder (j), gegrond is het gedeelte inhoudende dat in de omzet over 2001 vooruitbetalingen als resultaat zijn geboekt, zonder rekening te houden met de nog te verrichten prestatie, waardoor in de berekening van [gedaagde 1] de omzet op de overnamebalans te hoog is vastgesteld en voorts, dat de klacht in alle overige onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

(…)

4.27

Al het vorenstaande in aanmerking nemende is de Raad van Tucht van oordeel dat thans niet met een waarschuwing kan worden volstaan en dat aan betrokkenen de maatregel van schriftelijke berisping dient te worden opgelegd.”

2.14.

In hoger beroep heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) bij beslissing van 4 januari 2011 onder meer geoordeeld:

“(…)

Naar het oordeel van het College heeft de raad van tucht in zijn beslissing van 22 april 2008 aan de klacht een te beperkte uitleg gegeven door de werkzaamheden verricht over het boekjaar 2002 niet bij de klacht te betrekken. (…)

Gelet op het vorenstaande slaagt grief 2 van klagers. In het vervolg van deze uitspraak zal het College – waar van toepassing – ook de halfjaarcijfers 2002 bij de beoordeling betrekken.

(…)

Voor het antwoord op de vraag of de samenstellingsverklaringen voor de jaarrekeningen 2000 en 2001 alsmede de mededeling over de halfjaarcijfers 2002 op een deugdelijke grondslag berusten is naar het oordeel van het College bepalend of betrokkenen de cijfers zo hadden kunnen opstellen als dit is gedaan, zonder hierbij afbreuk te doen aan de eis dat door de registeraccountant afgegeven verklaringen en mededelingen dienen te berusten op een deugdelijke grondslag. De omstandigheid dat klagers de jaarrekeningen en halfjaarcijfers hebben laten opstellen (mede) met het oog op de voorgenomen verkoop van de aandelen in de vennootschap is bij de beantwoording van de vraag of betrokkenen de opgedragen werkzaamheden met professionele deskundigheid en zorgvuldigheid hebben verricht van belang. (…)

Het college is van oordeel dat, gelet op de getuigenverklaringen die in de procedure bij de raad van tucht zijn afgelegd, voldoende aannemelijk is geworden dat betrokkenen van de voorgenomen overname van de aandelen hebben geweten, althans, (..) hadden behoren te weten.

Het College onderschrijft het oordeel van de raad van tucht dat de jaarrekening 2001 niet voorzien was van een deugdelijke grondslag nu in de omzet 2001 vooruitbetalingen als resultaat zijn geboekt, zonder rekening te houden met de nog te verrichten prestatie, waardoor in de berekening van [gedaagde 1] de omzet op de balans 2001 te hoog is vastgesteld. Betrokkene 1 onder wiens verantwoordelijkheid de jaarrekening 2001 is opgesteld, had zich, in meerdere mate dan hij heeft gedaan, ervan dienen te vergewissen of tegenover bedoelde facturen inderdaad omzet stond.

(…)

Het College zal – op grond van hetgeen hiervoor onder 3.12 is overwogen – de klacht in het gedeelte zoals hiervoor omschreven, te weten het eerste deel van klachtonderdeel 1, gegrond verklaren ten aanzien van betrokkene 1 [ [gedaagde 18] – toevoeging rechtbank] en – op grond van hetgeen hiervoor is overwogen onder 3.13 – het tweede onderdeel van klachtonderdeel 1 alsnog gegrond verklaren ten aanzien van betrokkene 2 [ [P] – toevoeging rechtbank]. Aan betrokkenen zal de maatregel van schriftelijke berisping worden opgelegd. Voor het overige zal het College de klacht ondergrond verklaren.”

3 Het geschil

3.1.

Eisers vorderen samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:

I. aan eiseres sub 1 ( [eiser 1] ) te voldoen € 1.282.961,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013, althans de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;

II. aan eiser sub 2 ( [eiser 2] ) te voldoen € 572.631,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013, althans de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;

III. aan eiser sub 4 ( [eiser 4] ) te voldoen € 572.631,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013, althans de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;

IV. aan eiser sub 6 ( [eiser 6] ) te voldoen € 871.137,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013, althans de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;

V. aan eiseres sub 7 ( [eiser 6] Beheer) te voldoen € 969.622,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013, althans de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;

VI. aan eisers te voldoen alle kosten voortvloeiend uit de vaststelling van de aansprakelijkheid en de omvang van de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013, althans de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;

VII. aan eisers te voldoen de kosten van het geding.

3.2.

Eisers leggen aan hun vordering, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. Eisers stellen dat [gedaagde 18] en [P] als accountant en [gedaagde 24] als belastingadviseur niet hebben gehandeld als redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar, zodat zij toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de uitvoering van hun werkzaamheden. Deze onzorgvuldigheid moet jegens eisers worden gekwalificeerd als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW). Eisers vorderen vergoeding door gedaagden van de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg hiervan.

3.3.

[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met (hoofdelijke) veroordeling van eisers in de kosten en de nakosten. [gedaagden] betwist primair dat sprake is van onrechtmatig handelen door (één of meer) gedaagden. Subsidiair betwist [gedaagden] dat een causaal verband bestaat tussen de gemaakte verwijten en de gestelde schade. Daarnaast strekt de norm waarvan eisers stellen dat zij is geschonden niet tot bescherming tegen de schade die zij stellen te hebben geleden. Meer subsidiair betwist [gedaagden] dat eventuele schade kan worden toegerekend aan gedragingen van [gedaagden] Ook betwist [gedaagden] de schade-omvang en ontbreekt volgens haar een grondslag voor hoofdelijke aansprakelijkheid . Ten opzichte van de gedaagden [gedaagde 18] en [P] is een eventuele vordering verjaard, aldus nog steeds [gedaagden]

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

In de kern gaat het geschil tussen partijen om het antwoord op de vraag of eisers schade hebben geleden als gevolg van een beroepsfout door [gedaagden] Eisers hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat de door de tuchtrechter vastgestelde beroepsfouten door [gedaagden] jegens hen een onrechtmatige daad tot gevolg hebben gehad, omdat eisers hun beslissing om tot aankoop over te gaan van de aandelen in het kapitaal van [naam] hebben gebaseerd op door [gedaagden] aangeleverde financiële informatie, die achteraf onjuist is gebleken. Eisers stellen dientengevolge schade te hebben geleden, welke schade zij door middels van deze procedure vergoed willen krijgen.

4.2.

De rechtbank laat het antwoord op de vragen of [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens eisers en of eisers de jaarrekeningen 2000 en 2001 en de halfjaarcijfers 2002 wel hebben gebruikt voor hun beslissing om tot de koop van de aandelen over te gaan in het midden, aangezien het causaal verband tussen de gestelde onrechtmatige gedragingen en de schade ontbreekt. De rechtbank licht dit hierna toe.

4.3.

Eisers hebben, laatstelijk bij pleidooi, gesteld dat zij bij een juiste financiële voorstelling van zaken de aandelen niet zouden hebben gekocht. Zij hebben bij conclusie van repliek (blz 17) betoogd dat het van meet af aan onmogelijk was om tot een winstgevende exploitatie te komen en dat zij daarom de aandelen niet hadden gekocht als [gedaagden] hen juist had geïnformeerd over de werkelijke omzet en resultaten tot en met het eerste halfjaar 2002. Op blz 59-60 hebben zij dit standpunt in min of meer gelijke bewoordingen herhaald, al hebben zij zich daar beperkt tot de halfjaarcijfers 2002.

4.4.

[gedaagden] heeft de juistheid betwist van dit standpunt van eisers, alsmede van de cijfermatige onderbouwing daarvan. [gedaagden] stelt daar tegenover dat ook de juiste financiële informatie van [naam] zou hebben geleid tot de beslissing van de aspirant-kopers om te gaan deelnemen in het aandelenkapitaal van die vennootschap, tegen betaling van dezelfde koopprijs (nu het immers om een take-it-or-leave-it aanbod ging). [gedaagden] onderbouwt dit standpunt aan de hand van de als productie 30 bij conclusie van antwoord overgelegde opinie van Prof. Drs. [S] RA (hierna: [S] ) van 27 maart 2014. Daarin staat onder meer:

“ 5. Uitgangspunten schadeberekening

(…)

Een principiële vraag die moet worden beantwoord is of sprake is van een structurele invloed op de omzet en het resultaat van [naam] als gevolg van de beroepsfout van [gedaagde 1] en [gedaagde 12] . Uit de tuchtprocedure (..) kan worden afgeleid dat (..) [gedaagde 1] met name wordt verweten dat zij omzet te vroeg heeft verantwoord c.q. dat zij aanbetalingen van afnemers als omzet heeft verantwoord zonder rekening te houden met de daarvoor nog te leveren prestaties. In feite is dus in de tijd geschoven met de verantwoording van verkopen en werd de omzet te vroeg verantwoord. Structureel is er dus geen sprake van een vermindering van de omzet (..), het gaat uitsluitend over een verschuiving in de tijd.

(…)

6.1

Gevolgen beweerde beroepsfout voor de jaarrekening 2001

“(…) Rekening houdend met een tarief voor de vennootschapsbelasting van 35% is het effect op het resultaat na belastingen te becijferen op € 125.066,=. Bij gevolg is ook het eigen vermogen per 31 december 2001 van [naam] met dit zelfde bedrag te hoog verantwoord.

(…)

Het resultaat na vennootschapsbelasting daalt daardoor van een winst voor belasting van € 9.161,= naar een verlies van € 115.905,=

6.2

Gevolgen beweerde beroepsfout voor de halfjaarcijfers 2002

(…)

Het effect van de vermeende beroepsfout voor de halfjaarcijfers is nader toegelicht in bijlage 6 bij dit rapport waaruit blijkt dat het resultaat na belastingen over het eerste halfjaar van 2002 daalt van € 463.752,= naar € 317.713,=

Het eigen vermogen per 30 juni 2002 is in de halfjaarcijfers 2002 van [naam] bij gevolg € 271.105,= (= € 125.066 + € 146.039) te hoog verantwoord.

(…)”

4.5.

[gedaagden] heeft onder verwijzing naar deze bevindingen gesteld dat de impact van de beroepsfout beperkt is en dat niet aannemelijk is dat het verschil eisers van hun investering zou hebben weerhouden. Het causaal verband tussen de beroepsfout en de schade die eisers stellen te hebben geleden ontbreekt daarom, aldus nog steeds [gedaagden]

4.6.

Eisers hebben ten aanzien van de bevindingen van [S] bezwaren aangevoerd die zien op de conclusie ten aanzien van de schade, omdat [S] volgens eisers ten onrechte een abstracte schadeberekening hanteert. De impact van de beroepsfout als zodanig, zoals uiteengezet door [S] en door [gedaagden] in het verweer betrokken, hebben zij niet (onderbouwd) weersproken. Op verzoek van eisers heeft dr. [T] (onder meer) schriftelijk gereageerd op de bevindingen van [S] met een notitie d.d. 25 oktober 2015. Het is deze notitie van [T] die eisers in hun betoog tegenover de bevindingen van [S] hebben gezet. Met betrekking tot de impact van de beroepsfout schrijft [T] in zijn notitie onder meer het volgende:

“(…)Op zich – in EUR gemeten – is de omvang van de fouten wellicht in relatie tot de omzet, dus in kwantitatieve zin – niet erg groot, maar het gaat hier m.i. om de kwalitatieve betekenis ervan. Anders gezegd: om het principe, want 1. de door [gedaagde 1] opgestelde cijfers waren fout 2. de administratieve organisatie van de onderneming was zeer zwak en 3. zie de correcties van GIBO vanaf 2003 die kennelijk noodzakelijk waren om de inrichting van de financiële huishouding op vaktechnisch aanvaardbaar peil te houden.”

4.7.

Deze constatering van [T] lijkt eerder aan te sluiten bij de conclusie van [S] dat de impact van de beroepsfouten beperkt was, dan dat zij kan dienen als onderbouwing van de stelling van eisers, dat zij bij een juiste financiële voorstelling van zaken door [gedaagden] van de koop zouden hebben afgezien. In ieder geval hebben eisers met een beroep op de notitie van [T] niet weerlegd dat de impact van de beroepsfout beperkt is en dat niet aannemelijk is dat het verschil eisers van hun investering zou hebben weerhouden. Dit had wel op hun weg gelegen omdat een geringe financiële impact van de beroepsfout en met name ook de omstandigheid dat in de situatie zonder beroepsfout over het eerste halfjaar van 2002 een winst van € 317.713,- zou zijn gepresenteerd, niet stroken met het standpunt van eisers dat aan hun vordering ten grondslag ligt, namelijk dat bij aanlevering van de juiste financiële gegevens zou zijn gebleken dat het onmogelijk was de onderneming renderend te maken, in welk geval niet zou zijn besloten tot aankoop van de aandelen in het kapitaal van [naam] .

4.8.

Uit het voorgaande maakt de rechtbank de gevolgtrekking dat eisers hun standpunt, dat zij bij een juiste financiële voorstelling van zaken niet tot investering in [naam] zouden hebben besloten, onvoldoende hebben onderbouwd gelet op de gemotiveerde en onderbouwde betwisting van dit standpunt door [gedaagden] Eisers hebben daarmee onvoldoende onderbouwd gesteld dat de schade die zij stellen te hebben geleden in causaal verband staat met de gemaakte beroepsfouten.

Slotsom

4.9.

De rechtbank komt tot de slotsom dat de vordering van eisers moet worden afgewezen. Gelet op dit oordeel komt de rechtbank aan een bespreking van de overige stellingen en weren niet toe.

4.10.

Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:

- griffierecht 3.829,00

- salaris advocaat 12.844,00 (4,0 punten × tarief € 3.211,00)

Totaal € 16.673,00

De kosten aan de zijde van [gedaagde 24] worden eveneens begroot op:

- griffierecht 3.829,00

- salaris advocaat 12.844,00 (4,0 punten × tarief € 3.211,00)

Totaal € 16.673,00

De nakosten, waarvan [gedaagden] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt eisers hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 16.673,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en aan de zijde van [gedaagde 24] tot op heden begroot op € 16.673,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3.

veroordeelt eisers, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagden] respectievelijk [gedaagde 24] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, voor [gedaagden] en [gedaagde 24] ieder begroot op:

- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,

- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;

5.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, mr. R.A. Steenbergen, en mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.

type:FB4723


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature