Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Kort geding. Geschil tussen jongmeerderjarige dochter en moeder. Over en weer vorderingen tot afgifte van roerende zaken en in reconventie ook geldvorderingen. Uitgangspunten boek 1 BW mbt eigendom.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht

kantonrechter

locatie Amersfoort

zaaknummer: 3851707 AV EXPL 15-18 CD/942

Vonnis in kort geding van 20 maart 2015

inzake

[eiser],

wonende te [woonplaats],

verder ook te noemen [eiser],

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. Y. Wong,

tegen:

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

verder ook te noemen [gedaagde],

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. J. Breeveld.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding met 11 producties,

de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met 10 producties,

de mondelinge behandeling,

de pleitnota van [eiser],

de ter zitting door [eiser] in het geding gebrachte nadere producties.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] is de dochter van [gedaagde].

2.2.

[gedaagde] ontvangt een bijstandsuitkering.

2.3.

[eiser] is 20 jaar oud en volgt een opleiding aan Hogeschool Windesheim in Zwolle.

2.4.

Tot medio 2014 woonde [eiser] bij [gedaagde] in Amersfoort. Sinds begin augustus 2014 woont [eiser] op zichzelf, eveneens in Amersfoort.

3 Het geschil in conventie

3.1.

[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad,

[gedaagde] zal veroordelen om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] ter hand te (doen) stellen:

bed, hoofdbord, twee nachtkastjes, beddengoed, twee matrassen en een matrastopper;

bureautafel en bureaustoel;

videocamera van het merk JVC;

kleding en schoenen;

studieboeken;

laptop;

(keuken)serviezen, bestek en glazen (uitzet);

behaalde diploma’s;

twee vierspotlampen, één driespotlamp, twee tweespotlampen en één éénspotlamp;

op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per zaak en per dag, een dagdeel daaronder begrepen, waarop [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 8.000,00;

met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de nakosten.

3.2.

[gedaagde] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 Het geschil in reconventie

4.1.

[gedaagde] vordert dat de kantonrechter [eiser], bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk zal veroordelen:

a. tot afgifte van:

tweepersoonsdekbed plus overtrek en twee kussens met slopen;

een oranje omafiets, een paarswitte cruiserfiets en een nieuwe pannenset;

sleutels en slot van de voordeur van de woning van [eiser], en sleutels van de voor- en achterpoort van de woning van [gedaagde];

schoonmaakattributen, een grote blauwe tuinstoel behorend bij de tuinset van [gedaagde] en een hondendrinkbak met bijbehorende hondenstandaard; alsmede

b) tot terugbetaling van:

de door [gedaagde] gedane aanbetalingen van in totaal € 427,82 voor de aanschaf van de vloer, keukenapparatuur en installatie, alsmede kosten gemaakt bij Gamma en Blokker, gemaakt ter inrichting en aankleding van de woning van [eiser];

de door [gedaagde] betaalde bedragen voor de aanschaf van de witte Samsung Galaxy S5 telefoon met simkaart en oplader, en de maandelijkse facturen, conform afspraak tussen partijen, voor een bedrag van in totaal € 707,32;

de door [gedaagde] voorgeschoten kosten voor de opleiding van [eiser] over 2011 en 2012, te weten € 1.650,00 in totaal;

het overeengekomen kostgeld van € 150,00 per maand over de maanden juni en juli 2014, dus € 300,00 in totaal; en

met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4.2.

[eiser] voert verweer.

Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5 De beoordeling in conventie

5.1.

Het spoedeisend belang is gegeven met de aard van de vordering, die immers betrekking heeft op zaken die zijn bedoeld voor dagelijks gebruik en studie.

5.2.

Voor toewijzing van een voorlopige voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, de teruggave van roerende zaken die haar eigendom zijn, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.

5.3.

Gelet op de relatie tussen [gedaagde] en [eiser], die immers moeder en dochter zijn, geldt daarbij het uitgangspunt dat ouders ingevolge artikel 1:392 BW in samenhang met artikel 1:395a BW verplicht zijn om te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun kinderen die de leeftijd van één en twintig jaar nog niet hebben bereikt. Ouders kunnen met hun kinderen afspraken maken over de omvang van de door de ouders aan hun kinderen verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, en over een eventuele door de kinderen te verrichten tegenprestatie, maar die afspraken mogen ingevolge artikel 1:400 lid 2 BW niet tot gevolg hebben dat de ouders feitelijk niets bijdragen.

5.4.

Met het oog op het voorgaande kan, anders dan [gedaagde] kennelijk meent, niet zonder meer worden aangenomen dat alle door [gedaagde] betaalde zaken ook haar eigendom zijn. Per zaak zal moeten worden beoordeeld met welk doel die is aangeschaft en of [gedaagde] en [eiser] daarbij wellicht jegens elkaar een bepaalde indruk hebben gewekt.

bed, hoofdbord, twee nachtkastjes, beddengoed, twee matrassen en een matrastopper

5.5.

Tussen partijen is niet in geschil dat het bed, het hoofdbord, de twee matrassen en de matrastopper zijn gekocht bij Leen Bakker en dat deze samen € 1.120,50 hebben gekost. Ook is tussen hen niet in geschil dat de twee nachtkastjes/hockers, die ook bij Leen Bakker zijn gekocht, maar waarvoor een aparte factuur is opgemaakt, samen € 139,98 hebben gekost. Partijen zijn het er voorts over eens dat [gedaagde] deze bedragen aan Leen Bakker heeft voldaan en dat [eiser] op de afleverdatum van al deze zaken € 900,00 heeft overgemaakt op de betaalrekening van [gedaagde], onder vermelding van de omschrijving “bed!!”.

5.6.

Volgens [gedaagde] is dat bedrag deels bedoeld als gebruiksvergoeding voor het bed, omdat [eiser] gebruik zou gaan maken van het nieuwe bed van [gedaagde] en van de bijbehorende zaken. Het andere deel van het door [eiser] betaalde bedrag van € 900,00 is volgens [gedaagde] bedoeld als vergoeding van door [gedaagde] betaalde telefoonkosten van [eiser]. [eiser] heeft een en ander gemotiveerd betwist. Volgens haar is het bed met toebehoren bedoeld als haar eigen bed met toebehoren, niet als bed van [gedaagde]. Ook heeft [eiser] gesteld dat het bed deels is betaald door buurman [A], die [gedaagde] en [eiser] met enige regelmaat financieel ondersteunt. Hij heeft ten behoeve van een nieuw bed voor [eiser] een envelop met € 200,00 aan [gedaagde] gegeven, die daarmee in de winkel de aanbetaling heeft gedaan, aldus [eiser]. Omdat [gedaagde] ook het restant van de aankoopsom bij aflevering heeft betaald, heeft [eiser] dat nog diezelfde dag aan haar vergoed, omdat het de bedoeling was dat zij haar nieuwe bed plus toebehoren zelf zou financieren. Volgens [eiser] waren de nachtkastjes/hockers een cadeau van [gedaagde] aan haar.

5.7.

Met betrekking tot het gevorderde beddengoed geldt dat partijen het erover eens zijn dat bij Lidl met korting een tweepersoonsdekbed met twee kussens is gekocht. Zij twisten over de vraag wie dit beddengoed, dat door [eiser] is meegenomen naar haar nieuwe woning, bij Lidl heeft aangeschaft en aan wie het toebehoort. De vordering van [eiser] ziet, wat het beddengoed betreft, op een ten behoeve van bedoeld tweepersoonsdekbed aangeschaft tweepersoonsdekbedovertrek. Volgens [eiser] gaat het om een dekbedovertrek van Ikea, in haar favoriete dessin rood met witte stippen. [eiser] heeft er in dit verband op gewezen dat zich in de woning van [gedaagde] geen ander tweepersoonsbed bevindt dan het bed waarvan [eiser] afgifte vordert, zodat niet valt in te zien waarom [gedaagde] zonder tweepersoonsbed nog belang zou hebben bij (tweepersoonsbeddengoed en) een tweepersoonsdekbedovertrek.

5.8.

Vanwege de betaling door [eiser] van € 900,00 op de dag van aflevering, en de door haar gegeven verklaring voor het verschil tussen de aankoopprijs van € 1.120,50 en haar betaling, acht de kantonrechter voldoende aannemelijk dat de bodemrechter ingeval van een gelijkluidende vordering tot het oordeel zal komen dat het bed, het hoofdbord, de matrassen en de matrastopper eigendom zijn van [eiser]. Daarbij neemt zij ook in aanmerking dat [gedaagde] de gestelde financiële steun door buurman [A] niet heeft betwist. Zij heeft wel een andersluidende verklaring gegeven voor de betaling van € 900,00 door [eiser] aan haar, maar die is door [eiser] gemotiveerd betwist. En nu het bankafschrift bovendien alleen de omschrijving “bed!!” vermeldt, en [gedaagde] ook niet heeft toegelicht welk deel van het betaalde bedrag zou hebben gezien op het bed en welk deel op de aangevoerde telefoonkosten, gaat de kantonrechter aan die verklaring van [gedaagde] voorbij. Overigens ligt de door [gedaagde] voorgestane uitleg ook niet voor de hand gelet op het bepaalde in de artikelen 1:392, 1:395a en 1:400 lid 2 BW . De vordering zal dan ook worden toegewezen, voor zover zij betrekking heeft op het bed, het hoofdbord, de matrassen en de matrastopper.

5.9.

Met betrekking tot de nachtkastjes/hockers overweegt de kantonrechter dat uit de in het geding gebrachte facturen blijkt dat de nachtkastjes/hockers tot dezelfde serie (“Stockholm”) behoren als het bed, het hoofdbord, de matrassen en de matrastopper. Daarmee is voldoende aannemelijk dat ook de nachtkastjes/hockers bij het bed horen. Bovendien heeft [gedaagde] de stelling van [eiser], dat [gedaagde] deze aan haar cadeau heeft gedaan, niet betwist. Op grond van het voorgaande zal daarom ook de vordering met betrekking tot de nachtkastjes/hockers worden toegewezen.

5.10.

Nu [eiser] bovendien onbetwist heeft gesteld dat het enige tweepersoonsbed in de woning van [gedaagde] het bed is, waarvan zij – succesvol – de afgifte vordert, neemt de kantonrechter ook met betrekking tot het gevorderde tweepersoonsbeddengoed aan dat dit bij het bed hoort, zodat ook dit deel van de vordering zal worden toegewezen.

bureautafel en bureaustoel

5.11.

[eiser] heeft gesteld dat zij graag studeert aan een bureau en dat zij daarom een bureautafel en -stoel heeft gekocht, toen haar zus, met wie zij een slaapkamer deelde, uit huis ging en er in deze kamer ruimte vrij kwam voor een bureau. Zij heeft het zelf uitgezocht bij Ikea en daar ook contant betaald, met geld dat zij daarvoor van buurman [A] had ontvangen. Met de aankoop was een bedrag van meer dan € 100,00 gemoeid. De kassabon heeft [eiser] niet bewaard, omdat ze niet heeft voorzien dat ze die nog nodig zou hebben. [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat zij de bureautafel en -stoel heeft betaald. Zij verwijst naar een bankafschrift van 3 januari 2013, waaruit blijkt dat zij die dag voor een bedrag van € 99,95 zaken heeft gekocht bij Ikea. Volgens [gedaagde] betrof deze aankoop de door [eiser] gevorderde bureautafel en -stoel. [eiser] heeft voorts aangevoerd dat zij de bureautafel en -stoel gebruikt, onder andere voor het doen van haar administratie.

5.12.

Nu deze procedure zich niet leent voor bewijsvoering kan, gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en betwist, niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat de bureautafel en -stoel zijn aangeschaft ten behoeve van de studie van [eiser]. Dat is door [gedaagde] ook niet betwist. De kantonrechter ziet, de belangen van beide partijen bij het voortdurend gebruik van de bureautafel en -stoel afwegend, aanleiding voor een ordemaatregel, in die zin dat de bureautafel en -stoel voor de duur van de studie van [eiser] aan [eiser] ter beschikking worden gesteld.

videocamera van het merk JVC

5.13.

[gedaagde] heeft de videocamera ter zitting aan [eiser] overhandigd, zodat [eiser] geen belang meer heeft bij dit deel van de vordering.

kleding en schoenen

5.14.

[eiser] heeft gesteld dat zij nauwelijks kleding en schoenen heeft meegenomen toen zij de woning begin augustus 2014 verliet. De omstandigheden waren niet zodanig dat zij veel tijd heeft gestoken in haar verhuizing. Bovendien had zij uit een mededeling van de politie afgeleid dat zij haar overige zaken later zou kunnen ophalen, maar van een nadere afspraak is het niet gekomen. [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat de vordering 7 spijkerbroeken behelst, 5 korte broekjes, 25 t-shirtjes, 7 blazers, ongeveer 10 vesten, 3 winterjassen, meer dan 20 hemdjes, ondergoed, sokken, 8 bikini’s en 40 schoenen (schoenen met hakken, sneakers, laarzen, slippers). Verder heeft [eiser] gesteld dat zij steeds haar eigen kleding heeft gekocht, die zij betaalde van de alimentatie die zij van haar vader ontving, en dat zij een andere maat en een andere smaak heeft dan [gedaagde], die bovendien voldoende eigen kleding tot haar beschikking heeft. Alleen een regenjas, een bruine leren jas en een paar suède schoenen werden door [eiser] en [gedaagde] gedeeld. [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat zij en [eiser] meer kleding deelden dan door [eiser] is gesteld, en dat kleding die in de kast op de kamer van [eiser] hangt, niet per definitie van [eiser] is. De woning telt namelijk twee kledingkasten en zowel [gedaagde] als [eiser] heeft in beide kasten kleding gehangen. [gedaagde], die de door [eiser] genoemde hoeveelheid kledingstukken en schoenen niet heeft betwist, heeft in dat verband aangevoerd dat zij momenteel bezig is uit te zoeken welke kledingstukken en schoenen in haar woning van [eiser] zijn, en dat ze die dan voor haar apart legt.

5.15.

De kantonrechter leidt uit die laatste opmerking van [gedaagde] af dat [gedaagde] de bereidheid heeft om de kleding en schoenen van [eiser], in de door haar gestelde aard en hoeveelheid, aan haar terug te geven. Vanwege die bereidheid zal de vordering op dit punt dan ook worden toegewezen.

studieboeken

5.16.

[eiser] heeft gesteld dat zij enkele studieboeken heeft meegenomen toen zij de woning begin augustus 2014 verliet. Dat waren boeken die in de kast stonden, die op een van de in het geding gebrachte foto’s is te zien. Aan de andere kant van de kamer bevinden zich echter wandplanken, waarop het overige deel van de studieboeken staat. Die wil [eiser] graag terug, omdat zij nu steeds boeken moet lenen, hetgeen haar belemmert in het volgen van haar studie. [gedaagde] heeft betwist dat er nog boeken in de oude kamer van [eiser] aanwezig zijn.

5.17.

De kantonrechter overweegt dat de studieboeken, voor zover in de woning van [gedaagde] aanwezig, aan [eiser] ter beschikking moeten worden gesteld, nu tussen partijen vaststaat dat deze zijn gekocht ten behoeve van haar studie. De vordering zal daarom worden toegewezen, met de bepaling dat het gaat om de boeken voor zover in de woning van [gedaagde] aanwezig. Nu [gedaagde] echter heeft betwist dat zich in haar woning nog studieboeken bevinden, en [eiser] ook niet heeft gespecificeerd welke boeken zij nog mist, moet het er voor het overige voor worden gehouden dat de vordering te onbepaald is en om die reden niet kan worden toegewezen. Dat neemt echter niet weg dat eventuele nog door [gedaagde] achterhaalde boeken buiten de procedure om aan [eiser] kunnen worden afgegeven.

laptop

5.18.

[eiser] heeft gesteld dat haar school het principe ‘bring your own device’ hanteert, en dat zij om die reden een eigen laptop nodig had. [gedaagde] heeft deze voor haar gekocht, [eiser] heeft een eerste termijn aan [gedaagde] terugbetaald (zie het in het geding gebrachte bankafschrift van 7 oktober 2013, met de omschrijving “Laptop, bol.com, -flashdanc, -dansgeld, verrekend (…)”), waarna [gedaagde] haar het restant heeft geschonken. [eiser] heeft verder gesteld dat zij de laptop steeds heeft gebruikt en dat zij deze ook nu nog nodig heeft, of in ieder geval de daarop staande studiebestanden (reeds aangevangen werkstukken en dergelijke). Zij heeft op school haar situatie uitgelegd, waarna zij uitstel heeft gekregen voor het inleveren van verschillende opdrachten, maar heeft de (zich op de) laptop (bevindende bestanden) nodig om die opdrachten zonder extra vertraging op te lopen goed af te kunnen ronden, aldus [eiser]. Zij heeft hier nog aan toegevoegd dat ze op een externe harde schijf van Toshiba, die eigendom is van [gedaagde] en zich in de woning van [gedaagde] bevindt, back ups heeft gemaakt van haar studiebestanden. [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat de laptop is gehackt, dat zij vervolgens iemand heeft laten zoeken naar de studiebestanden van [eiser], maar dat diegene haar heeft bevestigd dat deze verdwenen zijn, zodat het zinloos is alsnog te proberen kopieën van de studiebestanden te maken. Zij betwist dat zich in haar woning nog een externe harde schijf bevindt, en zegt niet uit te kunnen sluiten dat [eiser] deze in haar bezit heeft. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij de laptop zelf gebruikt.

5.19.

De kantonrechter overweegt dat voldoende aannemelijk is geworden dat de laptop is gekocht ten behoeve van de studie van [eiser], dat zij een deel ervan ook zelf heeft betaald en dat zij werkstukken erop heeft gemaakt. Mede gelet op het bepaalde in de artikelen 1:392, 1:395a en 1:400 lid 2 BW acht de kantonrechter het daarom voldoende aannemelijk dat de bodemrechter, ingeval een gelijkluidende vordering aan hem zal worden voorgelegd, tot het oordeel zal komen dat de laptop eigendom is van [eiser]. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.

(keuken)serviezen, bestek en glazen (uitzet)

5.20.

[eiser] heeft gesteld dat zij, anders dan [gedaagde], houdt van de combinatie rood met witte stippen. Zij heeft verschillende zaken met dit motief verzameld, onder andere een servies en bestek. Deze zaken heeft ze deels zelf gekocht en deels cadeau gekregen, onder meer van haar vriend, bijvoorbeeld bij gelegenheid van haar verjaardag. [eiser] heeft ter zitting een foto getoond waarop te zien is dat zij aan haar cadeau gegeven rood serviesgoed met witte stippen uitpakt. Zij heeft verder gesteld dat zij haar uitzet zorgvuldig bij elkaar heeft gespaard, en bewaard in de kledingkast in haar slaapkamer in de woning van [gedaagde], om te gaan gebruiken in haar eigen woning. Deze uitzet werd in de woning van [gedaagde] niet gebruikt. [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat zij serviesgoed heeft betaald en dat zij dit serviesgoed ook gebruikt. Zij weet niet of [eiser] serviesgoed van derden heeft gekregen. Als dat zo is, gaat [gedaagde] ervan uit dat [eiser] dit serviesgoed reeds heeft meegenomen naar haar nieuwe woning.

5.21.

De kantonrechter acht het op grond hiervan voldoende aannemelijk dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het gevorderde servies met het rood/witte motief eigendom is van [eiser]. Zij heeft immers onbetwist gesteld dat zij dit naar eigen smaak – die afwijkt van de smaak van [gedaagde] – heeft uitgezocht, en heeft daarbij tevens een foto getoond waarop te zien is hoe zij rood met wit serviesgoed uitpakt. Dat [gedaagde] mogelijk , zoals zij heeft aangevoerd, ook (rood/wit?) serviesgoed heeft gekocht, doet daar, mede gelet op het bepaalde in de artikelen 1:392, 1:395a en 1:400 lid 2 BW niet aan af. Bij gebreke van enig verweer met betrekking tot het eveneens gevorderde glaswerk en bestek, neemt de kantonrechter als voldoende vaststaand aan dat [eiser] ook eigenaar is van deze zaken.

behaalde diploma’s

5.22.

[eiser] heeft gesteld dat zij alleen beschikt over kopieën van haar diploma’s. De originele exemplaren liggen in mapjes in de slaapkamer van [gedaagde]. [eiser] heeft die niet mee kunnen nemen toen zij de woning verliet, omdat [gedaagde] die kamer op slot had gedaan en [eiser] daar dus niet bij kon. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de diploma’s van [eiser] vanzelfsprekend aan [eiser] toebehoren. Volgens haar heeft zij de belangrijke zaken van haar dochters steeds bewaard in twee grijze dozen met bloemen. Zij heeft echter nog maar één van die dozen. De andere doos, met de originele diploma’s, is verdwenen. [gedaagde] kan niet uitsluiten dat [eiser] die doos heeft meegenomen naar haar nieuwe woning.

5.23.

De kantonrechter overweegt dat deze procedure zich niet leent voor bewijsvoering. Bij gebreke daarvan kan, gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, niet met de noodzakelijke voldoende zekerheid worden aangenomen dat [gedaagde] de diploma’s onder zich houdt. Om die reden moet de vordering op dit punt worden afgewezen.

twee vierspotlampen, één driespotlamp, twee tweespotlampen en één éénspotlamp

5.24.

[eiser] heeft gesteld dat zij samen met [gedaagde] bij Kwantum lampen heeft gekocht voor haar nieuwe woning. Ze zijn contant betaald met geld dat zij daarvoor van buurman [A] heeft gekregen. In afwachting van haar verhuizing heeft [eiser] die lampen in de originele doos bewaard in haar slaapkamer in de woning van [gedaagde], en wel links naast het bed, in een plastic tas van Kwantum. [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat ze geen weet heeft van een plastic tas van Kwantum, met daarin een doos met lampen.

5.25.

De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] niet heeft betwist dat de gevorderde lampen zijn gekocht en eigendom zijn van [eiser]. Zij heeft slechts aangevoerd dat zij niet weet of de lampen in haar woning aanwezig zijn. Om die reden zal de vordering met betrekking tot de lampen, voor zover aanwezig, worden toegewezen.

dwangsom

5.26.

De kantonrechter acht, alle omstandigheden in aanmerking nemend, een – gematigde – dwangsomveroordeling redelijk, met dien verstande dat slechts dwangsommen zullen kunnen worden verbeurd met betrekking tot de zaken, waarvan de aanwezigheid als voldoende vaststaand kan worden aangenomen.

proceskosten

5.27.

Gelet op de familierechtelijke band tussen partijen zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

6 De beoordeling in reconventie

6.1.

Het spoedeisend belang is gegeven met de aard van de vordering, die immers – in ieder geval deels – betrekking heeft op zaken die zijn bedoeld voor dagelijks gebruik.

a) afgifte van roerende zaken

6.2.

Voor toewijzing van een voorlopige voorziening zoals door [gedaagde] wordt gevorderd, de teruggave van roerende zaken die haar eigendom zijn, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Zoals de kantonrechter ook reeds hiervoor in 5.3.-5.4., bij de beoordeling van de vordering in conventie, heeft overwogen, moet daarbij, gelet op de relatie tussen [gedaagde] en [eiser], ook het bepaalde in de artikelen 1:392 BW, 1:395a BW en 1:400 lid 2 BW in acht worden genomen.

tweepersoonsdekbed plus overtrek en twee kussens met slopen

6.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] in reconventie het door [eiser] meegenomen met korting bij Lidl gekochte tweepersoonsdekbed met twee kussens vordert, plus dekbedovertrek ([eiser] heeft in conventie – succesvol – het daarvoor aangeschafte bij [gedaagde] achtergebleven rood met witte dekbedovertrek van Ikea gevorderd).

6.4.

De kantonrechter overweegt dat de vordering in reconventie zal worden afgewezen, nu voldoende aannemelijk is geworden dat er in totaal slechts sprake is van één tweepersoonsdekbed en de vordering in conventie op dit punt is toegewezen. Het is de kantonrechter niet geheel duidelijk geworden welk overtrek met slopen [gedaagde] vordert, maar ook ingeval dat een ander overtrek met slopen zou zijn dan in conventie door [eiser] is gevorderd en aldaar aan haar toegewezen, overweegt de kantonrechter dat de vordering in reconventie op dit punt dient te worden afgewezen. Nu tussen partijen vaststaat dat er slechts één tweepersoonsbed is, en slechts één tweepersoonsdekbed, en het gevorderde tweepersoonsdekbedovertrek met bijbehorende kussenslopen geacht wordt te behoren bij dat tweepersoonsbed en dat tweepersoonsdekbed, dient het hun bestemming immers te volgen.

een oranje omafiets, een paarswitte cruiserfiets en een nieuwe pannenset

6.5.

[gedaagde] heeft gesteld dat zij de twee fietsen en de pannenset in de schuur bewaarde, en dat [eiser] deze daar zonder haar toestemming heeft weggenomen toen zij de woning begin augustus 2014 verliet. Volgens [gedaagde] is zij eigenaar van beide fietsen, omdat zij deze heeft betaald. Bovendien heeft zij ook de daaraan verbonden onderhoudskosten voldaan. Met betrekking tot de paarswitte cruiserfiets heeft [gedaagde] gesteld dat zij en [eiser] hebben afgesproken dat [gedaagde] deze contant zou betalen aan de winkelier en dat [eiser] vervolgens de helft van de kosten aan [gedaagde] zou terugbetalen, waarna zij de cruiserfiets, net als [gedaagde] zelf, zou kunnen gebruiken. [gedaagde] wil de cruiserfiets na afgifte door [eiser] gebruiken als reservefiets. Met betrekking tot de pannenset heeft [gedaagde] gesteld dat zij deze cadeau heeft gekregen bij de aankoop van een nieuw gasfornuis en dat zij de set, tot zij die zou gaan gebruiken, bewaarde in de schuur.

6.6.

[eiser] heeft de door [gedaagde] gestelde betaling van de fietsen betwist. Volgens haar is de cruiserfiets betaald met geld van buurman [A], die [gedaagde] en [eiser] een envelop met geld heeft overhandigd ten behoeve van een nieuwe fiets voor [eiser]. Dat de fiets voor [eiser] was, blijkt volgens haar ook uit de factuur, die op haar naam is gesteld, en uit de omstandigheid dat zij deze fiets, anders dan [gedaagde], daadwerkelijk gebruikt. Met betrekking tot de oranje omafiets heeft [eiser] aangevoerd dat dit een oude fiets van haar zus is, die zij in overleg met [gedaagde] en haar zus op het treinstation van Zwolle heeft gestald, en waarmee ze de afstand tussen het station en haar school overbrugt. [eiser] heeft verder aangevoerd dat [gedaagde] deze fiets terug kan krijgen, in die zin dat zij hem in Zwolle kan ophalen. [eiser] heeft erkend dat zij de pannenset heeft meegenomen naar haar nieuwe woning en heeft gesteld dat zij hem daar ook gebruikt. Volgens haar had [gedaagde] de pannenset aan haar toegezegd, juist met het oog op haar nieuwe woning. [eiser] acht het onwaarschijnlijk dat [gedaagde] geen andere pannenset heeft, maar heeft zich desalniettemin bereid verklaard om deze pannenset terug te geven aan [gedaagde].

6.7.

Gelet op de toezeggingen van [eiser] zal de kantonrechter de vordering toewijzen, voor zover die betrekking heeft op de oranje omafiets en op de pannenset. De vordering zal worden afgewezen, voor zover die betrekking heeft op de cruiserfiets. Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, in combinatie met hetgeen is bepaald in de artikelen 1:392 BW, 1:395a BW en 1:400 lid 2 BW, is naar het oordeel van de kantonrechter namelijk onvoldoende aannemelijk geworden dat de cruiserfiets eigendom is van [gedaagde].

sleutels en een slot van de voordeur van de woning van [eiser] en sleutels van de voor- en achterpoort van de woning van [gedaagde]

6.8.

[gedaagde] heeft gesteld dat zij [eiser] voorafgaand aan haar verhuizing naar haar nieuwe woning, een sloopwoning, heeft geholpen om die leefbaar te maken. Omdat [eiser] het geen prettig idee vond dat er mogelijk her en der sleutels van de woning circuleerden, heeft [gedaagde] toen de cilinder van het slot vervangen door een cilinder van haarzelf. Die wil zij nu, met de bijbehorende sleutels, terug, evenals sleutels van haar eigen voor- en achterpoort, die [eiser] nog van haar heeft. [eiser] heeft aangevoerd dat zij bereid is de sleutels van de poorten van [gedaagde] aan haar terug te geven, als ze die nog heeft. Met betrekking tot de cilinder van [gedaagde] met de bijbehorende sleutels heeft [eiser] aangevoerd dat zij die heeft vervangen door een andere, toen haar relatie met [gedaagde] slecht werd. [eiser] sluit niet uit dat de cilinder van [gedaagde] in haar schuur ligt en heeft toegezegd ernaar te zoeken en hem, indien aanwezig, aan [gedaagde] terug te geven, tenminste als [gedaagde] dan meteen ook sleutels van de woning van [eiser] teruggeeft, die [eiser] aan haar heeft gegeven toen de relatie beter was. [gedaagde] heeft op haar beurt betwist dat zij nog sleutels van de woning van [eiser] bezit.

6.9.

De kantonrechter overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de gevorderde sleutels van de poorten en ook het gevorderde slot met bijbehorende sleutels eigendom zijn van [gedaagde]. Dit deel van de vordering in reconventie is daarom toewijsbaar, zij het voor zover [eiser] de gevorderde zaken nog onder zich heeft. Aan de door [eiser] aan teruggave verbonden voorwaarde gaat de kantonrechter voorbij, ook omdat een daartoe strekkende vordering ontbreekt.

schoonmaakattributen, een grote blauwe tuinstoel behorend bij de tuinset van [gedaagde] en een hondendrinkbak met bijbehorende hondenstandaard

6.10.

[gedaagde] heeft gesteld dat deze zaken, die haar eigendom zijn, zich bevinden in de woning van [eiser]. [eiser] heeft erkend dat de hondenbak en de tuinstoel zich in of bij haar woning bevinden. Ze heeft zich bereid verklaard deze zaken aan [gedaagde] terug te geven. De bij de drinkbak behorende hondenstandaard heeft [eiser] naar eigen zeggen nooit onder zich gehad. De schoonmaakattributen wel, maar die heeft ze al aan [gedaagde] teruggegeven, door deze voor de voordeur van [gedaagde] achter te laten. Volgens [eiser] heeft haar vriend gezien dat [gedaagde] de schoonmaakattributen vervolgens in haar woning heeft gezet.

6.11.

De kantonrechter overweegt dat dit deel van de vordering zal worden toegewezen, voor zover het ziet op de hondenbak en tuinstoel. Voor het overige zal dit deel van de vordering worden afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] deze zaken onder zich houdt, en deze procedure in kort geding zich niet leent voor bewijslevering.

b) de geldvordering

6.12.

Met betrekking tot de gevorderde voorziening, bestaande in de veroordeling tot betaling van een geldsom, overweegt de kantonrechter dat terughoudendheid op zijn plaats is. De kantonrechter zal daarbij immers niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van [gedaagde] op [eiser] voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de kantonrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.

de door [gedaagde] gedane aanbetalingen van in totaal € 427,82

6.13.

[gedaagde] heeft gesteld dat zij, toen [eiser] de sleutel had gekregen van haar nieuwe woning, met [eiser] is gaan winkelen. Omdat [eiser] geen pinpas bij zich had, heeft [gedaagde] toen de noodzakelijke aanbetalingen verricht voor de aanschaf van de vloer en voor de keukenapparatuur en installatie. Ook heeft zij ten behoeve van de inrichting en aankleding van de woning van [eiser] kosten gemaakt bij Gamma en Blokker. Het was echter uitdrukkelijk de bedoeling van [gedaagde] om de uitgegeven bedragen voor te schieten, en ze vervolgens weer van [eiser] vergoed te krijgen, niet om ze aan [eiser] te schenken. [gedaagde] is, als bijstandsgerechtigde, ook niet in staat tot het doen van schenkingen van deze omvang.

6.14.

[eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat zij, anders dan [gedaagde] heeft gesteld, wel degelijk haar pinpas bij zich had. Het was haar bedoeling om alle uitgaven zelf te bekostigen, wat ook voor de hand lag, aangezien ze ging winkelen voor de inrichting en aankleding van haar eigen nieuwe woning. [gedaagde] voelde zich volgens [eiser] echter slecht over haar eerdere beslissing, genomen in mei 2014, om [eiser] tijdelijk de deur te wijzen en wilde daarom in een poging een en ander weer goed te maken, de aanbetalingen doen als schenking aan [eiser]. Overigens heeft [eiser] opgemerkt dat de door [gedaagde] gevorderde uitgaven, gedaan bij Gamma en Blokker, nooit ten goede zijn gekomen aan haar en dus hoe dan ook niet kunnen worden toegewezen. [eiser] heeft verder aangevoerd dat zij ook nog bedragen tegoed heeft van [gedaagde]. Voor zover nodig beroept ze zich daarom op verrekening met hetgeen [gedaagde] nu van haar vordert.

6.15.

Gelet op hetgeen partijen met betrekking tot de gedane aanbetalingen over en weer hebben gesteld, te weten lening versus schenking, en op de omstandigheid dat een procedure in kort geding zich niet leent voor bewijslevering, moet het ervoor worden gehouden dat dit deel van de vordering onvoldoende vast is komen te staan en om die reden moet worden afgewezen.

de door [gedaagde] betaalde telefoonkosten ten bedrage van in totaal € 707,32

6.16.

[gedaagde] heeft gesteld dat zij, toen [eiser] zestien was, op haar eigen naam maar ten behoeve van [eiser] een telefoonabonnement voor [eiser] heeft afgesloten, zoals zij dat ook voor haar overige kinderen had gedaan toen zij zestien werden. [gedaagde] heeft met [eiser] afgesproken dat de kosten door [eiser] zelf zouden worden gedragen. Daartoe trok [gedaagde] maandelijks de abonnements- en gebruikskosten af van de op haar rekening bijgeschreven kinderalimentatie . Dat deed ze ook met andere incidentele en structurele uitgaven. Het verschil keerde ze dan steeds aan [eiser] uit. Sinds juni 2014 ontvangt [eiser] de kinderalimentatie op haar eigen rekening. Sindsdien is zij, in strijd met de gemaakte afspraken, opgehouden om de telefoonkosten te voldoen. Het toestel wordt wel nog steeds door [eiser] gebruikt, aldus [gedaagde], al heeft [eiser] dat inmiddels wel gekoppeld aan een ander abonnement.

6.17.

[eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat zij haar bestaande telefoonabonnement begin 2014 in overleg met [gedaagde] heeft aangepast. Zij zou naar Zuid-Afrika gaan en had daarom een uitgebreider abonnement nodig. Zij wilde het nieuwe abonnement afsluiten op haar eigen naam, maar dat kon niet, omdat het een aanpassing betrof van een abonnement dat op naam stond van [gedaagde]. Verder heeft [eiser] aangevoerd dat [gedaagde] dit abonnement heeft geblokkeerd toen zij haar in mei 2014 de deur heeft gewezen. Kennelijk heeft ze er toen niet bij stilgestaan dat de vaste lasten gedurende de resterende looptijd van het abonnement door zouden blijven lopen. Die lasten wil [gedaagde] nu, met een beroep op eerdere afspraken, vergoed krijgen van haar, maar zij gaat eraan voorbij dat [gedaagde] haar door deze handelwijze heeft gedwongen zelf een ander abonnement af te sluiten en daarvoor kosten te maken. [gedaagde] heeft de gevorderde kosten zelf veroorzaakt. Onder deze omstandigheden kan volgens [eiser] niet van haar worden gevergd dat zij die kosten vergoedt, en aldus dubbele kosten draagt.

6.18.

De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] de door [eiser] geschetste gang van zaken niet heeft betwist. Nu het er daarom voor moet worden gehouden dat [gedaagde] de thans gevorderde kosten zelf heeft veroorzaakt, moeten deze naar het oordeel van de kantonrechter voor haar eigen rekening blijven. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.

de door [gedaagde] voorgeschoten opleidingskosten van € 1.650,00 in totaal

6.19.

[gedaagde] heeft gesteld dat zij de opleidingskosten heeft voorgeschoten en dat het aan [eiser] is om die aan haar te vergoeden. Onder verwijzing naar bankafschriften uit de periode februari tot en met december 2013 heeft [eiser] hiertegen aangevoerd dat zij de gemaakte kosten volledig heeft terugbetaald.

6.20.

De kantonrechter overweegt dat uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, en ook gelet op hetgeen is bepaald in de artikelen 1:392 BW, 1:395a BW en 1:400 lid 2 BW , onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] op dit punt nog een vordering op [eiser] heeft. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.

het kostgeld van € 150,00 per maand over de maanden juni en juli 2014

6.21.

[gedaagde] heeft gesteld dat zij met [eiser], zoals met haar andere kinderen, een kostgeldvergoeding heeft afgesproken, toen [eiser] ging studeren. Deze vergoeding hield [gedaagde], evenals de telefoonkosten en eventuele andere uitgaven, in op de op haar bankrekening bijgeschreven kinderalimentatie. Vanaf juni 2014 heeft [eiser] de kinderalimentatie echter op haar eigen bankrekening laten bijschrijven. Toen had zij, gedurende de periode dat zij bij [gedaagde] woonde, te weten juni en juli 2014, zelf maandelijks het verschuldigde kostgeld aan [gedaagde] moeten voldoen. Dat heeft zij echter nagelaten. [eiser] heeft betwist dat zij en [gedaagde] hadden afgesproken dat [eiser] een kostgeldvergoeding verschuldigd was. Volgens haar heeft [gedaagde] uit zichzelf, zonder overleg met of instemming van [eiser], een vergoeding ingehouden van haar alimentatie. Overigens heeft [eiser] aangevoerd dat zij in juni 2014 niet bij [gedaagde] woonde, omdat die haar in mei 2014 de deur had gewezen. [eiser] heeft toen tijdelijk bij een vriendin gewoond. In juli 2014 is zij wel weer bij [gedaagde] gaan wonen, naar eigen zeggen om [gedaagde] een tweede kans te geven, tot de samenwoning begin augustus 2014 tot een definitief einde is gekomen. Ook bij haar terugkeer in de woning in juli 2014 hebben [gedaagde] en [eiser] echter niet gesproken over een kostgeldvergoeding, aldus [eiser].

6.22.

De kantonrechter overweegt dat uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, en ook gelet op hetgeen is bepaald in de artikelen 1:392 BW, 1:395a BW en 1:400 lid 2 BW , onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] op dit punt nog een vordering op [eiser] heeft. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.

hoofdelijkheid

[gedaagde] heeft gevorderd dat [eiser] hoofdelijk zal worden veroordeeld. Nu die vordering berust op een kennelijke verschrijving, zal deze worden afgewezen.

proceskosten

6.23.

Gelet op de familierechtelijke band tussen partijen zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

7 De beslissing

De kantonrechter:

in conventie

7.1.

veroordeelt [gedaagde] om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] ter hand te (doen) stellen:

een bed, hoofdbord, twee nachtkastjes, beddengoed, twee matrassen en een matrastopper;

een bureautafel en bureaustoel, en wel voor de duur van de studie van [eiser];

kleding en schoenen;

studieboeken, voor zover aanwezig in de woning van [gedaagde];

een laptop;

(keuken)serviezen, bestek en glazen (uitzet);

twee vierspotlampen, één driespotlamp, twee tweespotlampen en één éénspotlamp, voor zover aanwezig in de woning van [gedaagde];

7.2.

bepaalt dat [gedaagde], ingeval zij niet aan de veroordeling onder 7.1. voldoet met betrekking tot:

het bed, hoofdbord, twee nachtkastjes, beddengoed, twee matrassen en een matrastopper;

de bureautafel en bureaustoel;

kleding en schoenen;

de laptop;

(keuken)serviezen, bestek en glazen (uitzet);

een dwangsom verbeurt van € 25,00 per zaak en per dag, een dagdeel daaronder begrepen, met een maximum van € 4.000,00;

7.3.

compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;

7.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

7.5.

wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie

7.6.

veroordeelt [eiser] tot afgifte aan [gedaagde] van:

een oranje omafiets en een nieuwe pannenset;

sleutels en een slot van de voordeur van de woning van [eiser] en sleutels van de voor- en achterpoort van de woning van [gedaagde], voor zover alles aanwezig is in de woning van [eiser];

een grote blauwe tuinstoel behorend bij de tuinset van [gedaagde] en een hondendrinkbak;

7.7.

compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;

7.8.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

7.9.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2015.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature