U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De voorlopige voorziening ziet op de Intrekking van de verklaring van rijvaardigheid. Verweerster heeft de verklaring ingetrokken en de burgemeester van de woonplaats van de betrokkene hiervan bericht, zodat het rijbewijs kan worden ingetrokken. De voorzieningenrechter is, anders dan verweerster, van mening dat vz in deze situatie voldoende spoedeisend belang heeft. Vz wordt geconfronteerd met een plotselinge intrekking van de verklaring van rijvaardigheid die leidt tot intrekking van het rijbewijs. Het verzoek wordt echter wel afgewezen. Verweerster is ervan op de hoogte geraakt dat een examinator samen met verschillende rijscholen heeft gefraudeerd met praktijk rijexamens. Dit kan een ernstig gevaar vormen voor de verkeersveiligheid. Verweerster is bevoegd om de verklaring af te geven en ook bevoegd om deze in te trekken. Dat kan alleen in bijzondere situaties en daarvan is hier sprake. In een bestuurlijke rapportage van de politie zijn 9 indicatoren opgesteld. De eerste twee zijn dat de betrokkene praktijkexamen heeft gedaan bij de examinator en dat dat via een verdachte rijschool is gebeurd. Als één van de overige indicatoren van toepassing is, heeft verweerster de verklaring van rijvaardigheid ingetrokken, vanwege een ernstig vermoeden dat het rijbewijs niet op reglementaire wijze is behaald. In dit geval is sprake van zo’n situatie. Dat er geen onomstotelijk bewijs bestaat dat vz zich schuldig heeft gemaakt aan fraude, doet niet ter zake. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerster, met het oog op het belang van de verkeersveiligheid, op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om de verklaring van rijvaardigheid in te trekken

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 15/1006

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 april 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. H.L. van Toorenburg),

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerster

(gemachtigde: mr. E.C. Berkouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerster de aan verzoeker afgegeven verklaring van rijvaardigheid ingetrokken.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [A], werkzaam als examinator bij verweerster.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2. Verweerster heeft de gedingstukken aan de rechtbank doen toekomen en voor een gedeelte van de stukken de rechtbank daarbij verzocht om onder toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de niet aan verzoeker openbaar gemaakte stukken te bepalen dat uitsluitend de voorzieningenrechter daarvan kennis mag nemen. Bij de beslissing van 24 maart 2015 heeft de rechtbank het verzoek van verweerster om beperkte kennisneming ingewilligd.

3. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter een nadere toelichting gevraagd op verweersters standpunt dat de examenlocatie in verzoekers geval is weggelakt. Verweerster heeft uiteengezet dat zij op basis van een politieonderzoek in 197 gevallen is overgegaan tot intrekking van de verklaring van rijvaardigheid vanwege het vermoeden dat de betrokkene ten onrechte is geslaagd voor het rijvaardigheidsexamen van verweerster. Uit het politieonderzoek is gebleken dat betrokkenen in sommige gevallen in het geheel geen rijexamen hebben afgelegd. In die situatie, waarin de betrokkene zelf in zijn bezwaar- of verzoekschrift de examenlocatie niet heeft genoemd, zoals in het geval van verzoeker, heeft verweerster deze locatie ook niet bekendgemaakt. Het is verweersters bedoeling om verzoeker alsnog te vragen waar het rijvaardigheidsexamen heeft plaatsgevonden. Als hij hierop het antwoord niet weet, is dat een aanwijzing om aan te nemen dat verzoeker niet daadwerkelijk heeft deelgenomen aan het rijvaardigheidsexamen. Dit zou een extra indicatie vormen om aan te nemen dat hij ten onrechte voor het rijvaardigheidsexamen is geslaagd.

4. De voorzieningenrechter heeft verweerster voorgehouden dat zij geen opsporingsbevoegdheden heeft, zoals bijvoorbeeld de politie, en dat haar wens om nader onderzoek te kunnen doen aan de hand van de vraag waar het rijvaardigheidsexamen heeft plaatsgevonden, dus anders dan in de eerdere beslissing van de rechtbank van 24 maart 2015 is aangenomen geen gewichtige reden vormt als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb om (delen van) gedingstukken voor verzoeker geheim te houden. Verweerster heeft in reactie hierop het verzoek om geheimhouding van de examenlocatie ter zitting ingetrokken en meegedeeld dat de examenlocatie in het geval van verzoeker Den Helder is geweest.

5. De voorzieningenrechter heeft verzoeker vervolgens voorgehouden dat hij de stukken die verzoeker niet kent alleen bij de beoordeling van het verzoek kan betrekken als verzoeker daarvoor toestemming verleent. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter deze toestemming echter niet gegeven. De voorzieningenrechter heeft verzoeker verder gewezen op artikel 8:31 van de Awb en verzoeker voorgehouden dat hij uit deze weigering de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen. Welke gevolgen de voorzieningenrechter in dit geval aan de weigering van de toestemming verbindt, wordt hierna in deze uitspraak besproken.

6. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hem in strijd met artikel 4:8, eerste lid, van de Awb niet is gevraagd om een zienswijze te geven op de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid. Verder heeft verzoeker gesteld dat verweerster hem weliswaar de kans heeft geboden om kosteloos opnieuw af te rijden, maar verzoeker is een zeer korte termijn gegund om hierop te beslissen. Verzoeker acht dit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

7. In het eventuele gebrek dat niet voorafgaande aan het primaire besluit is gehoord, ziet de voorzieningenrechter op zichzelf geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Een gebrek zoals dit kan afdoende geheeld worden in bezwaar. Ook verzoekers bezwaren tegen de in zijn ogen te korte tijd om het aanbod van een kosteloos rijexamen te accepteren, kan bij de besluitvorming in bezwaar worden betrokken en leidt niet nu al tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter gaat aan deze gronden van bezwaar in dit stadium dan ook voorbij.

8. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Verzoeker heeft in dat verband gesteld dat hij als enige in zijn gezin over een rijbewijs beschikt en dat hij dit rijbewijs dagelijks nodig heeft om vrouw en kinderen te vervoeren. Verweerster heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 24 maart 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:1636) op het standpunt gesteld dat spoedeisend belang ontbreekt, omdat verzoeker ook op andere wijze kan voorzien in zijn vervoer en dat van zijn gezinsleden. Van een bijzondere situatie is volgens verweerster in dit geval geen sprake.

9. Verzoeker is met het bestreden besluit geconfronteerd met een onverwachte intrekking van de verklaring van rijvaardigheid. Daaropvolgend zal zijn rijbewijs door de gemeente ongeldig worden verklaard. Ten gevolge hiervan moet hij op stel en sprong zijn levenswijze anders inrichten, terwijl hij in het dagelijkse leven behoefte heeft aan vervoer per auto, waarop hij ingesteld was. Dat vervoer ook anders kan worden geregeld is als zodanig juist, maar dat ontneemt nog niet het spoedeisende belang aan het verzoek om voorlopige voorziening. Met de intrekking van de rijvaardigheidsverklaring heeft verweerster betrokkenen aangeboden dat zij op kosten van verweerster nog eens kunnen afrijden. Ook al is dat voor rekening van verweerster, nog steeds is opnieuw afrijden belastend voor betrokkenen. Bovendien is dit aanbod van verweerster niet ongelimiteerd in tijd: de laatste datum die verweerster hiervoor heeft gereserveerd is 18 april 2015. Daarna zal verzoeker, zo heeft verweerster ter zitting meegedeeld, indien hij opnieuw zijn rijbewijs zal willen halen de kosten daarvan zelf moeten dragen en er rekening mee moeten houden dat hij ook opnieuw theorie-examen zal moeten doen. Om zijn positie te bepalen (dus de vraag: moet ik wel of niet nog een keer afrijden?) heeft verzoeker belang bij een spoedig oordeel van de bestuursrechter. Daarbij komt dat de besluitvorming van verweerster is gebaseerd op een buitenwettelijke grondslag en ook dat maakt dat gerechtvaardigd is dat verzoeker op korte termijn dit besluit aan een rechter kan voorleggen. In dit geval moet worden opgemerkt dat deze procedure nog niet is beoordeeld in (hoger) beroep. Al bij al is er dus geen reden om te concluderen dat spoedeisend belang ontbreekt.

10. Medio 2014 is verweerster ervan op de hoogte geraakt dat een bij haar werkzame examinator (de examinator) en een aantal rijscholen samenwerkten. Een vergelijking in slagingspercentages van deze rijscholen in combinatie met deze examinator en andere slagingspercentages bracht een opvallend hoog aantal geslaagde rijexamenkandidaten aan het licht. Verweerster heeft een bedrijfsrecherchebureau ingeschakeld om nader onderzoek te doen. De uitkomsten van dit onderzoek hebben ertoe geleid dat verweerster op 14 augustus 2014 en 8 september 2014 aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrift en oplichting. Deze aangifte betrof zowel de examinator als de rijscholen met wie hij heeft samengewerkt. De politie heeft nader onderzoek gedaan en op 21 januari 2015 een bestuurlijke rapportage (de rapportage) opgesteld. In deze rapportage is vermeld dat de examinator in de periode van 7 februari 2011 en 3 oktober 2014, in nauwe en bewuste samenwerking met zes verdachte rijscholen, kandidaten - tegen betaling - onterecht liet slagen voor het rijvaardigheidsexamen van verweerster. Het ging hierbij om de Nader Onderzoek-rijexamens (B-NO) - de oude Staatsexamens - of faalangst-rijexamens (B-FA). De kandidaten betaalden tot enkele duizenden euro’s aan de rijschoolhouder en de examinator ontving per kandidaat een bedrag van € 500,- om de kandidaat te laten slagen. De examinator heeft bekend en ook een aantal van de rijschoolhouders, onder wie de houder van de rijschool van verzoeker, heeft een bekennende verklaring afgelegd.

11. Om inzicht te krijgen hoeveel kandidaten in de bewuste periode ten onrechte, vermoedelijk tegen betaling van geld , geslaagd zijn voor hun rijvaardigheidsexamen heeft de politie nader onderzoek gedaan. De politie heeft negen indicatoren opgesteld aan de hand waarvan is bepaald in welke gevallen een redelijk vermoeden bestaat dat de kandidaat onterecht is geslaagd. Dit is in een proces-verbaal van 23 januari 2015 uiteengezet. Bij het proces-verbaal is een Excelbestand gevoegd, waarin in kaart is gebracht op welke personen welke indicatoren betrekking hebben. Het gaat daarbij - kort weergegeven - om de volgende negen indicatoren:

De kandidaat heeft rijexamen gedaan bij de verdachte examinator;

De kandidaat heeft rijexamen gedaan via één van de zes verdachte rijscholen:

Er bestaat een grote afstand tussen de woonplaats van de kandidaat en de examenlocatie;

De kandidaat is na vier keer te zijn gezakt voor het rijvaardigheidsexamen veranderd van rijschool en heeft daarbij gekozen voor één van de verdachte rijscholen;

Uit het proces-verbaal blijkt dat een kandidaat ten onrechte is geslaagd (dit is politie-informatie uit het onderzoekdossier);

Uit tapgesprekken blijkt dat afspraken zijn gemaakt over examens tussen de examinator en één van de rijschoolhouders (dit is politie-informatie uit het onderzoekdossier);

Uit sms/WhatsApp-berichten blijkt dat afspraken zijn gemaakt over examens tussen de examinator en één van de rijschoolhouders (dit is politie-informatie uit het onderzoekdossier);

Uit aanvullende sms/WhatsApp-berichten blijkt dat afspraken zijn gemaakt over examens tussen de examinator en een van de rijschoolhouders (dit is politie-informatie uit het onderzoekdossier);

Betrokkenheid bij verkeersincidenten.

12. Voor 290 kandidaten zijn de eerste twee indicatoren van toepassing. Er ontstaat volgens de politie pas een redelijk vermoeden dat de kandidaat ten onrechte is geslaagd als er naast deze eerste twee indicatoren nog sprake is van één van de overige indicatoren. Uit het Excelbestand blijkt dat dit voor 197 personen geldt.

13. Verweerster heeft kennis genomen van de bevindingen van de politie en deelt de daarin vervatte conclusies. Zij heeft vervolgens van 197 personen de eerder afgegeven verklaring van rijvaardigheid ingetrokken. Verweerster heeft de bevoegdheid om tot intrekking van deze verklaring over te gaan gebaseerd op het feit dat de verkeersveiligheid tot haar publieke taak behoort. Op grond van artikel 4aa van de Wegenverkeerswet 1994 is het haar taak om de rijvaardigheid van kandidaat-verkeersdeelnemers te beoordelen. Om in aanmerking te komen voor een rijbewijs is registratie van een verklaring van rijvaardigheid noodzakelijk. Verweerster registreert deze verklaring van rijvaardigheid als naar het oordeel van een examinator wordt voldaan aan de bij ministeriële regel gestelde eisen. De registratie vindt vervolgens digitaal plaats. Er is verder geen expliciete bepaling in het Regelement rijbewijzen die een bevoegdheid tot intrekking van de verklaring rijvaardigheid regelt. Dit betekent echter volgens verweerster niet dat zij niet bevoegd zou zijn om de verklaring van rijvaardigheid in te trekken. Verweerster verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP7804), waarin ook sprake was van situatie waarin verweerster geen expliciete bevoegdheid tot intrekking van een geregistreerde verklaring had, maar impliciet werd aangenomen dat het wel tot verweersters bevoegdheid hoort om in voorkomende gevallen tot intrekking over te gaan.

Verweerster heeft de burgemeester van de woonplaats van de betrokkenen verder ingelicht, zodat deze kan overgaan tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, omdat deze dan is afgegeven op basis van onjuiste gegevens.

14. De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van verweerster dat zij bevoegd is om in die gevallen waarin aannemelijk is dat een verklaring van rijvaardigheid ten onrechte is afgegeven, de verklaring van rijvaardigheid in te trekken. De achterliggende gedachte hiervan is dat daar waar een betrokkene ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen, en daarmee vervolgens een rijbewijs heeft aangevraagd, de verkeersveiligheid ernstig in gevaar kan komen. Het behoort primair tot de taak van verweerster om het belang van de verkeersveiligheid te bevorderen en te bewaken. Verweersters bevoegdheid om, nadat de kandidaat succesvol heeft afgereden, een verklaring van rijvaardigheid te verlenen, impliceert dat zij deze in die gevallen waarin aanzienlijke twijfel bestaat over de vraag of het rijvaardigheidsexamen wel daadwerkelijk met goed gevolg is afgenomen, ook kan intrekken. Hiervan zal verweerster niet snel gebruik mogen maken. In dit uitzonderlijke geval echter, waarin een examinator en betrokkenen van verschillende rijscholen hebben bekend te hebben gefraudeerd met de verklaringen van rijvaardigheid, ligt het op de weg van verweerster om met het oog op de verkeersveiligheid de oude situatie te herstellen. Verweerster heeft aan de hand van de door de politie opgestelde indicatoren de groep personen van wie een sterk vermoeden bestaat dat zij ten onrechte zijn geslaagd voor het rijvaardigheidsexamen afgebakend. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de gehanteerde indicatoren onjuist of onredelijk zouden zijn. Verweerster heeft als uitgangspunt genomen dat naast de eerste twee indicatoren er minimaal één extra indicator aanwezig moet zijn om tot de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid over te gaan. De aanwezigheid van de (minimaal) drie indicatoren, waarvan in ieder geval de eerste twee indicatoren, biedt weliswaar geen sluitend bewijs dat de betrokkene ook daadwerkelijk zijn of haar rijbewijs op onregelmatige wijze heeft behaald, maar vormt wel een sterk vermoeden daarvan. De voorzieningenrechter licht in dit verband nog toe dat de term "de oude situatie herstellen" doorgaans inhoudt dat een bestuursorgaan een situatie die met zekerheid onrechtmatig is, ongedaan maakt. Dat doet zich, zoals volgt uit het voorgaande, hier niet voor. Wat zich hier voordoet is dat zo veel twijfel bestaat over de vraag of betrokkenen hebben laten zien dat zij over de vereiste rijvaardigheid beschikken dat de oude situatie moet worden hersteld in die zin dat zij alsnog moeten laten zien over de vereiste rijvaardigheid te beschikken. Het kan zijn dat er nog anderen zijn die (ook) ten onrechte een rijvaardigheidsbewijs hebben gekregen, maar buiten de door verweerster gestelde criteria vallen verzoeker wijst daar ter zitting ook op én het kan zijn dat mensen binnen de door verweerster gestelde criteria vallen, terwijl zij wel correct hebben afgereden, maar absolute zekerheid kan hierover niet worden verkregen. Daarom gaat het er bij de beoordeling van verweersters besluitvorming om of zij, in het licht van de verkeersveiligheid, een verantwoorde keuze heeft gemaakt. Gelet op dit alles heeft verweerster in die gevallen waarin sprake is van de twee eerste indicatoren en minimaal één van de overige indicatoren, naar het oordeel van de voorzieningenrechter als algemene beslisregel mogen nemen dat de verklaring van rijvaardigheid van de betrokkene dan wordt ingetrokken.

15. Verweerster heeft verzoekers verklaring van rijvaardigheid ingetrokken om de volgende redenen. Verzoeker is vier keer gezakt voor zijn rijexamen. Vervolgens is hij overgestapt naar één van de verdachte rijscholen. Hij heeft bij deze rijschool voor een bedrag van € 2.500,- een garantiepakket afgenomen, bestaande uit 40 rijlessen en het rijexamen. De verdachte rijschool is in Den Helder gevestigd (op 157 km afstand van zijn woonplaats Veenendaal). Den Helder is ook de examenlocatie geweest. Uit de uitslagformulieren praktijkexamen blijkt dat verzoeker de vier keren dat hij is gezakt voor het rijvaardigheidsexamen op belangrijke onderdelen onvoldoende heeft gescoord. Hij is vervolgens na de overstap naar de verdachte rijschool in één keer bij de examinator geslaagd. Tot slot is de naam van verzoeker in het stafrechtelijk onderzoek door de verdachte rijschoolhouder genoemd als ten onrechte geslaagd. Verweerster heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat naast de eerste twee indicatoren de indicatoren 3 en 4 aanwezig zijn. In het verweerschrift heeft zij daaraan toegevoegd dat ook indicator 5 in dit geval geldt.

16. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om het primaire besluit te schorsen.

Hij betwist dat hij ten onrechte is geslaagd voor zijn rijexamen en dat hij heeft betaald voor zijn rijbewijs. Ten onrechte gaat verweerster eraan voorbij dat een redelijk vermoeden een strafrechtelijk begrip is. Dit begrip kan volgens verzoeker niet zonder meer vertaald worden naar het bestuursrecht. Er is alleen sprake van indirect bewijs. Het is onbekend of iedere persoon die heeft afgereden via een verdachte rijschool ook ten onrechte is geslaagd.

Verweerster kan wat verweerster hem tegenwerpt uitleggen. De overstap van verzoeker naar een andere rijschool die ver gelegen is van zijn woonplaats, is goed te verklaren. Verzoeker was teleurgesteld in eerdere rijscholen en is, nadat hij goede berichten hoorde over de andere rijschool, naar deze rijschool overgestapt. Bij de wisseling van rijschool heeft een rol gespeeld dat de rijschoolhouder Afghaans sprak en dat de taal tot dan toe voor verzoeker een barrière vormde om goed te leren autorijden. Verzoeker heeft twee weken in Den Helder verbleven en heeft daar intensief rijles gehad. Het bedrag dat hij moest betalen voor de intensieve rijopleiding vond hij redelijk. Verzoeker kan niet controleren in welke context zijn naam in het proces-verbaal van politie is genoemd. Dit is in strijd met de goede procesorde en verweerster mag deze indicator dus niet aan het besluit ten grondslag leggen. Tot slot rijdt verzoeker al twee jaar en is hij nog nooit betrokken geweest bij een verkeersincident. Daaruit blijkt dat hij verkeersveilig aan het verkeer kan deelnemen. Als er al sprake zou zijn van fraude dan wist verzoeker daar niets van en mag dit niet voor zijn risico komen.

17. Zoals hiervoor al is overwogen mag verweerster bij de aanwezigheid van de eerste twee indicatoren in combinatie met minimaal één van de overige genoemde indicatoren, in zijn algemeenheid overgaan tot intrekking van de verklaring van rijvaardigheid. Dat daarmee geen sprake is van sluitend bewijs dat verzoeker ten onrechte zijn rijbewijs heeft verkregen, is als zodanig juist, maar is, gelet op het belang van verkeersveiligheid, zoals hiervoor is toegelicht geoorloofd. Dat wat verzoeker naar voren heeft gebracht over het bewijs of de aannemelijkheid van de fraude in zijn geval, leidt niet tot toewijzing van het verzoek.

18. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verweerster zich heeft gebaseerd op de rapportage en de daarbij behorende processen-verbaal. Volgens vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Deze uitgangspunten gelden althans voor de feitenvaststellingen in de processen-verbaal. In deze zaak bestaat tussen partijen echter geen verschil van mening over de feiten, maar wel over de duiding van deze feiten.

19. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoeker er niet in geslaagd om met zijn uitleg van zijn situatie aannemelijk te maken dat verweersters duiding van de feiten onjuist is. Dat verzoeker inmiddels twee jaar veilig heeft deelgenomen aan het verkeer maakt niet dat verweerster in zijn geval anders had moeten beslissen. Als iemand betrokken is geweest bij een verkeersincident geldt dat, in combinatie met de eerste twee indicatoren, wel als indicator dat hij de verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen, maar het tegenovergestelde gaat niet op. Het is dus niet zo dat in het geval iemand niet betrokken is geweest bij een verkeersongeval, moet worden aangenomen dat het rijbewijs op reglementaire wijze is verkregen. Zoals verweerster ter zitting heeft toegelicht, kunnen eventuele verkeersfouten van een betrokkene worden opgevangen door andere verkeersdeelnemers. Dat iemand twee jaar zonder incidenten heeft gereden, zegt dus niet zoveel. Dat verzoeker wellicht inmiddels prima aan het verkeer kan deelnemen, doet verder ook niet af aan het gegeven dat hij ten overstaan van een examinator van verweerster heeft moeten laten zien dat hij aan de gestelde vereisten voldoet en dat hierover aanzienlijke twijfel bestaat.

20. Ook in verzoekers toelichting waarom hij na vier keer te zijn gezakt, is overgestapt naar de verdachte rijschool ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het standpunt dat aan de indicatoren in zijn geval moet worden voorbij gegaan. De feitelijke situatie is dat verzoeker ver van huis voor een zeer hoog bedrag rijlessen heeft gevolgd en examen heeft gedaan, waarna hij direct is geslaagd. Het is opmerkelijk dat verzoeker nadat hij vier maal zonder succes heeft afgereden (en dus al de nodige rijlessen heeft gevolgd), nogmaals 40 dure rijlessen afnam bij de verdachte rijschool. De vraag of verzoeker al dan niet op de hoogte was of op de hoogte had moeten zijn van de vermoedelijke fraude, doet in zin niet ter zake dat met de aanwezigheid van (minimaal) drie indicatoren, voldoende aannemelijk is dat de betrokkene ten onrechte is geslaagd en dat verweerster in dat geval, met het oog op de verkeersveiligheid, de oude situatie moet herstellen. Met andere woorden: ook als het zo zou zijn dat buiten het weten van de kandidaat om, dus alleen in samenspraak tussen de rijschool en de examinator, de kandidaat zou zijn geslaagd op een manier waarbij niet vaststaat of aan alle vereisten is voldaan, is het nog steeds een voor de verkeersveiligheid niet aanvaardbare verkrijging van het rijvaardigheidsbewijs.

21. De voorzieningenrechter volgt verweerster in haar standpunt dat in het geval van verzoeker vijf indicatoren aanwezig zijn. Naast de in het primaire besluit genoemd eerste vier indicatoren geldt in dit geval ook de vijfde indicator. In het Excelbestand is bij verzoekers naam opgenomen: “Verhoor verdachte (…) 11-10-2014: Kandidaat is met naam genoemd in verklaring alszijnde onterecht geslaagd”. Dat verzoeker dat wat in het Excelbestand is gerelateerd niet kan vergelijken met het onderliggende proces-verbaal, maakt niet dat verweerster deze verklaring niet mede aan de besluitvorming ten grondslag mag leggen. Het proces-verbaal is immers wel door de voorzieningenrechter te controleren op inhoud, maar hiervoor heeft verzoeker geen toestemming gegeven. Dit komt voor zijn risico. De voorzieningenrechter gaat dan ook uit van wat in het Excelbestand is opgenomen. Daaruit blijkt dat verzoeker tot de categorie behoort waarvan een sterk vermoeden bestaat dat betrokkene ten onrechte is geslaagd.

22. Zoals het zich nu laat aanzien heeft het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen.

23. Verzoeker heeft verder gesteld dat zijn belang bij het behouden van het rijbewijs groot is. Verzoeker brengt zijn kinderen naar zwemles en naar turnwedstrijden. Zijn echtgenote heeft een zwak hart. Verzoeker en zijn echtgenote beschikken niet over een fiets. Zij hebben een bijstandsuitkering en een ander vervoermiddel aanschaffen kost geld. Verzoeker kan de kosten voor een nieuwe rijbewijs niet dragen.

24. Deze belangen kunnen, gelet op het hiervoor gegeven voorlopig rechtmatigheidsoordeel, niet tot toewijzing van de voorlopige voorziening leiden. Tegenover het belang van verzoeker staat het belang van verweerster bij het bevorderen en bewaken van de verkeersveiligheid. Aan dit laatste belang komt een groot gewicht toe. Dit belang prevaleert in dit geval boven het belang van verzoeker.

25. Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2015.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature