U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Aansprakelijkheid bewindvoerder. Vordering tot schadevergoeding wegens slecht bewind. Artikel 1:444 jo artikel 1:445, lid 4, jo artikel 1:362 BW . Verhouding rekening verantwoording kantonrechter.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer : 3692915 UT VERZ 14-14014

bewindnummer : CB 400280 (kanton Alkmaar)

Beschikking van 10 maart 2015

inzake

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1952],

wonende te [woonplaats],[adres],

verder ook te noemen: verzoeker,

waarover [curator], h.o.d.n. [A] Insolventie, gevestigd te [vestigingsplaats], postadres: [postadres], tot curator is benoemd,

gemachtigde: mr. E.P. de Groot, advocaat te Groningen,

tegen:

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats], [adres],

verder ook te noemen: verweerster,

gemachtigde: mr. drs. A.M. Neijzen, advocaat te Amsterdam.

1 De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:

 het verzoekschrift, ter griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen op 26 juni 2014;

 het verweerschrift, ter griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen op 1 oktober 2014;

 de beschikking van de kantonrechter te Alkmaar d.d. 6 november 2014, waarin de zaak op grond van artikel 46B Wet op de rechterlijke organisatie is doorverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland;

 het bewindsdossier;

 de aanvulling van het verzoekschrift bij mailbericht van 30 januari 2015;

 de door de griffier bijgehouden aantekeningen van de behandeling ter terechtzitting van 3 februari 2015, waaraan gehecht de pleitnotitie van mr. De Groot.

Ter terechtzitting zijn verschenen:

[curator], curator;

mr. E.P. de Groot, gemachtigde van verzoeker;

[verweerster], verweerster;

mr. drs. A.M. Neijzen, gemachtigde van verweerster;

[B], dochter van verweerster.

2. De feiten

2.1.

Bij beschikking van de kantonrechter te Hoorn d.d. 12 november 1990 zijn alle goederen die (zullen) toebehoren aan verzoeker onder bewind gesteld en is verweerster benoemd tot bewindvoerder.

2.2.

De kantonrechter te Alkmaar heeft bij beschikking van 23 oktober 2012 verweerster ambtshalve wegens gewichtige redenen ontslagen en veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.000,-- aan verzoeker. In diezelfde beschikking is [curator], voornoemd, benoemd tot opvolgend bewindvoerder.

2.3.

Bij beschikking van de kantonrechter te Alkmaar d.d. 21 januari 2014 is verzoeker wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele gesteld en is [curator], voornoemd, benoemd tot curator.

3 Het geschil

3.1.

Verzoeker stelt dat verweerster haar taak als bewindvoerder niet naar behoren heeft uitgevoerd en verzoekt de kantonrechter vast te stellen dat er sprake is van slecht bewind en de voormalig bewindvoerder te veroordelen tot een schadevergoeding van € 161.235,56. Dit bedrag is opgebouwd uit de vermogensafname in de periode 1990-1996 van € 25.121,01, de verjaarde vordering van verzoeker op zijn broer [C]van € 22.669,50 en de vermogensafname in de periode 1997-2012 van € 113.445,05. Daartoe stelt verzoeker – kort samengevat – de volgende feiten en omstandigheden:

 verweerster heeft ondeugdelijke rekeningen en verantwoording afgelegd;

 verweerster heeft de vordering van verzoeker op zijn moeder (van NLG 18.519,--) niet verrekend met de schuld van verzoeker aan zijn moeder (van NLG 25.000,--);

 er is geen informatie verstrekt over de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder;

 verweerster heeft de vordering van verzoeker op zijn broer laten verjaren;

 het vermogen van verzoeker is zonder behoorlijke motivering afgenomen.

3.2.

Verweerster betwist dat zij haar werkzaamheden niet naar behoren heeft verricht. Met betrekking tot de gestelde gebreken verweert zij zich – kort samengevat – als volgt: bij de uitvoering van het bewind heeft zij als uitgangspunt aangehouden verzoeker zo veel mogelijk een zelfstandig leven te laten leiden passend bij zijn levenstandaard. Zo is er bewust voor gekozen om te voorzien in de behoeften van verzoeker (roken, chocolade(melk) en dergelijke), alsmede verzoeker wekelijks contant geld te geven zodat hij zelf (kleine) boodschappen kon doen. Zij heeft dus er bewust voor gekozen om in te teren op het vermogen. Verder is de vordering aan moeder niet afgelost, maar kwijtgescholden waardoor verzoeker is bevoordeeld met NLG 6.481,--. De vordering op de broer van verzoeker was oninbaar en daarom is in overleg met familie besloten deze kwijt te schelden. Verder stelt verweerster dat de vermogensafnames verklaarbaar zijn, zo wordt de vermogensafname tot en met 1996 verklaard door de gedane uitgaven ten behoeve van verzoeker en de vermogensafname na 1997 door de betaalde eigen bijdragen AWBZ. Voorts is verweerster van oordeel dat de vordering van verzoeker is verjaard voor wat betreft de periode tot 5 juli 2008, zulks gelet op de aansprakelijkheidsstelling van 5 juli 2013.

4 De overwegingen van de kantonrechter

Verjaring

4.1.

Allereerst zal de kantonrechter het meest verstrekkende verweer van verweerster behandelen, inhoudende dat de vordering van verzoeker is verjaard. Op grond van artikel 3:310 Burgerlijk Wetboek (BW) verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden en in ieder geval na verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Daarnaast volgt specifiek voor bewind uit artikel 3:321 BW dat de verjaring ‘tussen een bewindvoerder en de rechthebbende voor wie hij het bewind voert, ter zake van vorderingen die het bewind betreffen’, wordt verlengd totdat ‘de eindrekening van de bewindvoerder is gesloten’.

4.2.

Derhalve is er sprake van een tweetal verjaringstermijnen: een korte (relatieve) termijn van 5 jaren en een lange (absolute) termijn van 20 jaren en de mogelijkheid van verlenging. De aanvangstermijn van de korte termijn is onzeker, immers de benadeelde (rechts)persoon dient voor het ingaan van de termijn (daadwerkelijk) bekend te zijn met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon (HR 6 april 2001, NJ 2002, 383; HR 24 januari 2003, NJ 2003, 300). Omdat het enige tijd kan duren voordat aan de bekendheidsvoorwaarde is voldaan heeft de wetgever, met het oog op de rechtszekerheid, bepaald dat een vordering in ieder geval verjaart na verloop van 20 jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt (HR 3 november 1995, NJ 1998, 380). Hieruit volgt dat de absolute termijn pas relevant is in die gevallen dat de korte termijn niet is gaan lopen, dan wel is gaan lopen korter dan 5 jaren voordat de lange termijn afloopt. Vast staat dat verzoeker op het moment van de beschikking van de kantonrechter te Alkmaar d.d. 23 oktober 2012 op de hoogte was van het onrechtmatig handelen van verweerster. Nu is gesteld noch gebleken dat verzoeker reeds eerder op de hoogte moet zijn geweest van het waarschijnlijke schadeveroorzakend handelen is de korte verjaringstermijn op 24 oktober 2012 gaan lopen. Hoewel een gedeelte van het vermeend onrechtmatig handelen meer dan 20 jaren voor deze datum zou hebben plaatsgevonden is ook wat betreft dit gedeelte de vordering niet verjaard. De verjaringstermijn van 20 jaar wordt immers verlengd, nu het hier gaat om een vordering van de rechthebbende in het bewind op de voormalige bewindvoerder en ook in verband met het bewind en niet is gesteld noch gebleken dat de eindrekening van de voormalige bewindvoerder is gesloten. Er is door verweerster (nog) geen eindrekening gedaan.

Juridisch kader

4.3.

In artikel 1:444 BW is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Op grond van artikel 1:362 BW (dat volgens artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind ) kan de kantonrechter de schade vaststellen, die de rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.

4.4.

Op grond van artikel 1:445 lid 1 BW dient de bewindvoerder jaarlijks en aan het eind van het door hem gevoerde bewind rekening en verantwoording af te leggen ten overstaan van de kantonrechter. De rekening en verantwoording dient de bewindvoerder af te leggen aan de rechthebbende of, indien deze niet in staat is dit op te nemen, aan de kantonrechter. Goedkeuring van de rekening en verantwoording belet echter niet dat de betrokkene aan het eind van het bewind alsnog rekening en verantwoording vraagt, voor zover dat niet onredelijk is. Hieruit volgt dat goedkeuring niet belet dat de bewindvoerder aansprakelijk kan worden gehouden voor het door hem gevoerde beheer. Dit volgt immers ook uit de aard van het toezicht door de kantonrechter: een globale controle achteraf (Hof ’s-Gravenhage 23 maart 2009, LJN: BH9022, NJF 2009, 162).

4.5.

Als rekening en verantwoording is afgelegd aan de kantonrechter, hoeft verweerster in beginsel niet opnieuw rekening en verantwoording af te leggen aan de rechthebbende. Immers, dit is al gedaan aan de kantonrechter. Als de ingediende rekening en verantwoording akkoord is bevonden, moet de kantonrechter de rekening en verantwoording globaal beoordelen. Immers kan van de verweerster – die ook van de goedkeuring mocht uitgaan – niet worden verwacht dat zij thans nog een onderbouwing geeft van beperkte verschillen. Naarmate de periode waarover een gebrek wordt geconstateerd langer geleden is, kan van verweerster in redelijkheid minder worden verwacht aan verklaring van dat gebrek en onderbouwing van die verklaring. Als er een rekening en verantwoording is ingediend en niet akkoord is bevonden, kan van verweerster een meer gemotiveerde/onderbouwde betwisting worden verwacht, waarbij nog onderscheid moet worden gemaakt tussen de situatie dat de kantonrechter niet heeft gerespondeerd op de ingediende rekening en verantwoording en de situatie dat de kantonrechter daarop heeft gereageerd door vragen te stellen en/of gebreken aan de orde te stellen. Als er geen rekening en verantwoording is ingediend, is het aan verweerster om alsnog duidelijkheid te verschaffen over het door haar gevoerde bewind.

4.6.

Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter per periode bezien of rekening en verantwoording is ingediend, of deze is goedgekeurd of niet en de rekening en verantwoording, althans als er geen rekening en verantwoording is, de voorhanden zijnde gegevens beoordelen in het licht van hetgeen verweerster verder heeft aangevoerd.

De periode 1991 t/m 1994

4.7.

De rekeningen en verantwoording over de jaren 1991 tot en met 1994 zijn niet in het bewindsdossier aanwezig. Evenwel blijkt uit de in het dossier aanwezige correspondentie dat verweerster deze rekeningen en verantwoordingen heeft ingediend. Bij brief van 30 november 1995 is verder aan verweerster meegedeeld dat de rekening en verantwoording over de jaren 1991 tot en met 1994 de kantonrechter geen bemerkingen hebben opgeleverd. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter hetgeen bekend is over die periode globaal beoordelen.

4.8.

De kantonrechter stelt vast dat in de periode 1990 tot en met 1994 de banktegoeden van verzoeker van NLG 62.462,-- op 1 januari 1990 naar NLG 33.063,-- op 1 januari 1995 zijn afgenomen met NLG 29.400,--. Gelet op de in het dossier aanwezige brief van verweerster d.d. 30 oktober 1995 en de aantekeningen van de griffier behorende bij de rekeningen en verantwoording over de periode 1991-1994, is aannemelijk is dat de afname van de banktegoeden met name is veroorzaakt door de afbetaling van de schuld die verzoeker had bij zijn moeder van NLG 25.000,--. Immers in voornoemde brief heeft verweerster geschreven: “het saldo van de vast-termijn-rekening is verminderd met NLG 25.000,-- door aflossing van de schuld aan zijn [verzoekers] moeder.” Hieruit volgt ook dat de kantonrechter het verweer dat de schuld bij de moeder zou zijn kwijtgescholden, verwerpt. Bij de bespreking van de stelling van verzoeker over het niet verrekenen van de vorderingen zal hierop nader worden ingegaan (zie 4.26 e.v.). Mede gelet op de toelichting van verweerster dat zij verzoeker eigen budget heeft gegeven en dat is ingeteerd op het vermogen om hem een leven heeft laten leiden passend bij zijn levenstandaard, is over deze periode onvoldoende gebleken van er sprake is van onzorgvuldig gevoerd beheer.

De periode 1995 t/m 1996

4.9.

Uit het bewindsdossier blijkt dat verweerster over de jaren 1995 en 1996 rekening en verantwoording heeft afgelegd en dat beide door de kantonrechter – bij brief van 3 februari 1998 – in orde zijn bevonden. Beide rekeningen en verantwoording zijn ook in het bewindsdossier aanwezig. De kantonrechter zal de rekeningen en verantwoording zodoende globaal beoordelen.

4.10.

Uit de rekening en verantwoording over het jaar 1995 blijkt dat de banktegoeden van NLG 33.050,-- zijn afgenomen tot NLG 27.050,--. Een afname van NLG 6.000,--. Uit het door verweerster verstrekte overzicht blijkt echter dat de inkomsten per maand NLG 1.250,-- bedroegen en de uitgaven NLG 1.179,--. Over het gehele jaar genomen zou dit moeten hebben leiden tot een vermogenstoename van NLG 852,--. Er is derhalve een ongespecificeerd verschil van NLG 6.852,--.

4.11.

Hetzelfde geldt voor de rekening en verantwoording over 1996. De banktegoeden zijn in dat jaar afgenomen met NLG 22.910,-- tot NLG 4.140,--. Volgens de opgave van verweerster bedroegen de inkomsten NLG 1.264,-- en de uitgaven NLG 1.135,-- per maand. Over het gehele jaar genomen zou dit moeten hebben leiden tot een vermogenstoename van NLG 1.548,--. Er is derhalve een ongespecificeerd verschil van NLG 24.458,--. Daarvan wordt een deel verklaard door de – met machtiging van de kantonrechter – gedane uitgaven ten behoeve van de inrichting van de kamer van verzoeker, welke door verweerster zijn onderbouwd met kopieën van de facturen, van in totaal NLG 17.325,--. Verder blijkt uit het in het dossier aanwezige overzicht van de betaalde eigen bijdragen AWBZ dat er in 1996 aan Univé NLG 1.728,-- is betaald. Ook deze uitgave dient te worden meegenomen. Daar tegenover staat dat ook de rente van de Roparco rekening van NLG 1.083,-- niet is meegenomen. Er rest zodoende nog een ongespecificeerd bedrag van NLG 6.488,--.

4.12.

De kantonrechter constateert dat in de rekening en verantwoording 1995 en 1996 hiaten zitten, nu er over beide jaren een ongespecificeerd verschil in de inkomsten en uitgaven is van in totaal NLG 13.340,--. Gezien de goedkeuring van deze rekeningen en verantwoording, het tijdverloop sinds het afleggen daarvan, gelet op de toelichting van verweerster dat zij verzoeker een eigen budget heeft gegeven en dat bewust is ingeteerd op het vermogen om verzoeker een leven heeft laten leiden passend bij zijn levenstandaard, alsmede gelet op de hoogte van het ongespecificeerde bedrag, is ook over deze periode onvoldoende gebleken van slecht bewind.

De periode 1997 t/m 1999

4.13.

De rekeningen en verantwoording over de jaren 1997, 1998 en 1999 zijn blijkens de brief van de griffier van de rechtbank Alkmaar d.d. 23 januari 2007 bij de rechtbank ingediend en door verweerster aangevuld bij brief van 27 april 2001, maar in het ongerede geraakt. De kantonrechter heeft blijkens die brief van 23 januari 2007 besloten om die rekeningen en verantwoording niet alsnog op te vragen. Verweerster heeft ook nadien – bijvoorbeeld in het kader van deze procedure – geen rekeningen en verantwoording over die periode ingebracht. In het dossier van de rechtbank zitten wel (losse) stukken die betrekking hebben op voornoemde rekeningen en verantwoording, waaronder bankafschriften en geschreven opstellingen van inkomsten en uitgaven per maand, zodat de uitvoering van het bewind over die periode wel kan worden beoordeeld. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter deze stukken globaal beoordelen.

4.14.

Uit de stukken over 1997 blijkt dat de banktegoeden met NLG 226.416,-- zijn toegenomen tot NLG 230.557,--. Deze toename wordt veroorzaakt door de verkoop van de woning van verzoeker met een netto opbrengst van NLG 250.281,--. Door verweerster is aan inkomsten opgegeven NLG 13.130,-- en aan uitgaven NLG 12.028,-- oftewel een toename van NLG 1.102,--. Daarbij dient te worden opgeteld de netto opbrengst van de verkoop van de woning en de rente van de Roparco rekening van NLG 1.331,--. Voorts blijkt uit het in het dossier aanwezige overzicht van de betaalde eigen bijdragen AWBZ afkomstig van verweerster dat er in 1997 een bedrag van NLG 2.520,-- aan Univé is betaald. Gelet op het voorgaande zouden de banktegoeden met NLG 250.194,-- moeten zijn toegenomen. Er is derhalve een ongespecificeerd verschil van NLG 23.778,--.

4.15.

Uit de stukken over 1998 blijkt dat de banktegoeden met NLG 42.277,-- zijn afgenomen tot NLG 188.279,-- en dat volgens verweerster de inkomsten NLG 18.738,-- bedroegen. Wat de uitgaven betreft heeft verweerster meegedeeld dat een bedrag van NLG 30.000,-- is overgemaakt naar haar eigen bankrekening en dat zij daarvan de uitgaven heeft gedaan. Volgens de opgave van verweerster is daarvan in totaal NLG 24.795,-- besteed aan uitgaven (waaronder een lening van NLG 12.000,-- aan haar dochter en nog niet in rekening gebrachte gedane uitgaven van het jaar 1997 van NLG 3.325,--). Niet duidelijk is wat er met het restant van NLG 5.205,-- is gebeurd. Verder zijn er volgens de opgave van verweerster nog uitgaven gedaan van de rekening van verzoeker van NLG 1.793,- en is door verweerster een reiskosten/vergoeding van NLG 1.433,-- in rekening gebracht. Voorts blijkt uit het in het dossier aanwezige overzicht van de betaalde eigen bijdragen AWBZ dat er in 1998 een bedrag van NLG 37.395,-- aan Univé is betaald. Mede gelet op de rente van de Roparco rekening van NLG 5.738,-- is er nog een ongespecificeerd verschil van NLG 3.545,-- (positief). Naar het oordeel van de kantonrechter is dit gelet op het niet verantwoorde bedrag van NLG 5.205,-- te verwaarlozen.

4.16.

De kantonrechter constateert dat in 1999 het vermogen van verzoeker met NLG 23.642,-- is afgenomen tot NLG 164.637,--. Volgens de opgave van verweerster bedroegen de inkomsten NLG 16.797,-- en de uitgaven NLG 12.883,--. Hierbij is echter nog niet meegenomen de aan Univé betaalde eigen bijdrage AWBZ die NLG 25.086,-- bedroeg, zoals blijkt uit het in het dossier aanwezige overzicht. Verder moeten ook de door verweerster in rekening gebrachte reiskosten/vergoeding van NLG 1.359,--, de rente van de Roparco rekening van NLG 8.062,-- en de aflossing op de vordering op de dochter van verweerster van NLG 1.400,-- nog worden meegenomen. Gelet op deze gegevens zou het vermogen moeten zijn afgenomen met NLG 13.069,--. Er rest derhalve nog een ongespecificeerd verschil van NLG 10.573,--.

4.17.

Over de jaren 1997 tot en met 1999 is er derhalve in totaal een ongespecificeerd verschil in de inkomsten en uitgaven van NLG 34.351,--. Verweerster heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende verantwoord waardoor deze verschillen zijn veroorzaakt.

De periode 2000 t/m 2005

4.18.

Over de jaren 2000 tot en met 2005 heeft verweerster geen rekening en verantwoording hoeven af te leggen. Naar het oordeel van de kantonrechter is het onbillijk van verweerster te verlangen alsnog rekening en verantwoording af te leggen over deze periode. Evenwel kan van verweerster een gemotiveerde betwisting worden verwacht van de stelling van verzoeker dat het vermogen zonder duidelijke oorzaak behoorlijk is afgenomen.

4.19.

De kantonrechter constateert dat uit de stukken over 1999 blijkt dat de banktegoeden op 1 januari 2000 NLG 164.637,-- bedroegen (oftewel € 74.709,--) en op 1 januari 2006€ 20.544,--. De banktegoeden zijn derhalve in de zes jaren met € 54.165,-- afgenomen. Volgens verweerster is de afname van het vermogen met name veroorzaakt door de eigen bijdrage AWBZ die verzoeker moest betalen. Ter onderbouwing van haar betwisting heeft verweerster enkele bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat er een AWBZ bijdrage werd betaald van NLG 1.285,11 (d.d. 1 augustus 2000 en 1 september 2000) en NLG 1.396,90 (d.d. 7 juli 2000).

4.20.

Door verzoeker is overgelegd een overzicht uit het computersysteem van Univé waaruit de AWBZ bijdragen over de jaren 2000 tot en met 2007 blijken. Nu ook de door verweerster vermelde bedragen uit dit overzicht te herleiden zijn, gaat de kantonrechter uit van de bedragen zoals hierin opgenomen. Uit het overzicht volgt dat in de periode 2000 tot en met 2005 in totaal een eigen bijdrage AWBZ verschuldigd was van € 19.062,94.

4.21.

Daargelaten in hoeverre de inkomsten (on)voldoende waren om de uitgaven te voldoen, stelt de kantonrechter vast dat de afname van de banktegoeden gedeeltelijk kan worden verklaard door de eigen bijdrage AWBZ. Desalniettemin blijft ook dan nog een ongespecificeerd verschil van plm. € 35.102,--. Bij gebreke van concrete informatie van verweerster waaruit blijkt dat dit bedrag aan andere uitgaven ten behoeve van verzoeker is besteed, is de kantonrechter van oordeel dat verweerster onvoldoende heeft gemotiveerd waardoor deze afname zou kunnen zijn veroorzaakt.

De periode 2006 t/m 2011

4.22.

De rekeningen en verantwoording over de jaren 2006 tot en met 2011 zijn ingediend en door de kantonrechter akkoord bevonden. Ook zijn al deze rekeningen en verantwoording in het bewindsdossier aanwezig. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de rekening en verantwoording globaal dienen te beoordelen.

4.23.

De rekeningen en verantwoording zijn naar het oordeel van de kantonrechter niet adequaat te beoordelen, omdat verweerster over de jaren 2006 tot en met 2010 feitelijk heeft volstaan met het overleggen van de aangiften inkomstenbelasting. Hierdoor is onduidelijk wat de precieze uitgaven zijn geweest. De rekening en verantwoording over 2011 bestaat uit een enkel bankafschrift. De rekeningen en verantwoording zijn evenwel door de kantonrechter afdoende geacht. Behoudens de aflossing van de lening en de periodieke rentebetalingen aan de dochter van verweerster, waarvoor verweerster al is veroordeeld, blijkt niet van afnemen van vermogen of het niet besteden van inkomen door of aan verzoeker, dat er sprake is van slecht bewind.

De eindrekening (2012 tot en met 23 oktober 2013)

4.24.

De eindrekening over de periode 1 januari 2012 tot en met 23 oktober 2013 is niet opgevraagd, noch ingediend.

4.25.

De kantonrechter constateert dat uit de rekening en verantwoording over 2010 blijkt dat de bank- en spaartegoeden op 1 januari 2011 € 21.181,-- bedroegen. Uit de boedelbeschrijving van de opvolgend bewindvoerder blijkt dat de bank- en spaartegoeden op 23 oktober 2012 in totaal € 23.031,-- bedroeg. Nu niet is gebleken dat het vermogen is afgenomen of het inkomen niet is besteed door of aan verzoeker, is evenmin gebleken van slecht bewind door verweerster over deze periode.

Verrekening van de schuld en vordering op de moeder

4.26.

Vaststaat dat ten tijde van de instelling van het bewind verzoeker enerzijds een vordering had op zijn moeder van NLG 18.519,-- en anderzijds een schuld had bij zijn moeder van NLG 25.000,--. Volgens verzoeker had verweerster deze vorderingen dienen te verrekenen en heeft zij door dit na te laten slecht bewind gevoerd. Gesteld wordt dat door het af te lossen van de schuld bij de moeder, zonder de vordering te verrekenen, verzoeker schade heeft geleden van NLG 6.481,--. Verweerster stelt zich op het standpunt dat de schuld van verzoeker bij zijn moeder na het overlijden door de erfgenamen als schenking is aangemerkt en dat de vorderingen over en weer tegen elkaar zijn weggestreept, zodat verzoeker hierdoor NLG 6.481,-- is bevoordeeld.

4.27.

Zoals hiervoor in 4.8. overwogen, blijkt uit een brief van verweerster dat de schuld aan de moeder is terugbetaald in de periode 1991-1994. Van kwijtschelding (of verrekening) door de schuld aan te merken als schenking is geen sprake. Klaarblijkelijk is wel de vordering op de moeder na haar overlijden kwijtgescholden. Uit de door verweerster overgelegde rekening en verantwoording met betrekking tot de nalatenschap van de moeder, blijkt in ieder geval dat de vordering van verzoeker daarin niet is meegenomen. Nu door verweerster op geen enkele manier is toegelicht dan wel onderbouwd wat er met de vordering van verzoeker op zijn moeder is gebeurd en waarom deze niet verrekend is met de schuld aan de moeder, is de kantonrechter van oordeel dat verweerster als bewindvoerder jegens verzoeker tekort is geschoten.

Vordering op de broer

4.28.

Uit de stukken blijkt dat verweerster – op advies van de kantonrechter – een schuldbekentenis en een aflossingsregeling heeft getroffen aangaande de vordering die verzoeker had op zijn broer (hierna: schuldenaar) in verband met achterstallige huur over periode 1 februari 1985 tot 1 november 1988. Vast staat dat deze vordering op schuldenaar niet meer inbaar is, daar deze is verjaard dan wel – zoals verweerster stelt – is kwijtgescholden. De vraag dient beantwoord te worden of verweerster in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door de vordering kwijt te schelden dan wel te laten verjaren.

4.29.

Uit het bewindsdossier blijkt dat de kantonrechter verweerster heeft aangesproken over voornoemde vordering. Zo hebben onder meer op 26 augustus 1991 en 30 september 1991 gesprekken plaatsgevonden waar de vordering ter sprake is gekomen. In deze gesprekken is er door de kantonrechter op gewezen dat verweerster actie moe(s)t ondernemen om de vordering te gelde te maken en hem op de hoogte te houden van de inning van de vordering. Naar aanleiding van deze gesprekken is door verweerster een schuldbekentenis opgesteld. Krachtens deze schuldbekentenis is de openstaande schuld vastgesteld op een bedrag van NLG 49.957,--, welk bedrag binnen vier jaren door schuldenaar zou worden terugbetaald aan verzoeker met een rente van 5% per jaar ingaande per 1 september 1991.

4.30.

Bij brief 14 september 1995 is door verweerster meegedeeld dat de schuldenaar nog niet(s) heeft afgelost op de vordering en geen rente heeft betaald. Voorts deelt verweerster in haar brief mee dat hun moeder is overleden en dat door de schuldenaar is beloofd dat hij zijn schulden zou afbetalen, maar dat verweerster dat somber inziet. Naar aanleiding van deze brief heeft op 27 november 1995 een gesprek plaatsgevonden. In dit gesprek is er door de kantonrechter op gewezen dat verweerster de verjaring moet stuiten en juridisch advies moet inwinnen over het verhalen van de vordering. Bij brief van 12 december 1995 heeft verweerster de verjaring van de vordering heeft gestuit.

4.31.

Bij brief van 14 januari 1997 heeft verweerster aan de kantonrechter meegedeeld dat de schuldenaar haar een brief heeft gestuurd met betrekking tot de schuld aan verzoeker. Een kopie van de brief van schuldenaar zou zijn meegestuurd, maar is niet (meer) in het bewindsdossier aanwezig. Uit de brief van verweerster leidt de kantonrechter af dat door de schuldenaar het voorstel is gedaan om de vordering af te kopen voor een bedrag van NLG 35.000,--.

4.32.

Verweerster stelt zich in het kader van deze procedure op het standpunt dat de vordering destijds (na het overlijden van de moeder) door verzoeker in overleg met de familie is kwijtgescholden, omdat de schuldenaar in financiële problemen verkeerde waardoor de vordering feitelijk oninbaar was, alsmede om de goede verhoudingen in stand te houden.

4.33.

Naar het oordeel van de kantonrechter is niet gebleken dat verweerster adequaat en zorgvuldig heeft opgetreden. Weliswaar heeft verweerster – na gesprekken met de kantonrechter – met de schuldenaar een schuldbekentenis opgesteld en, nadat schuldenaar deze niet nakwam, een stuitingsbrief gestuurd. Desalniettemin heeft verweerster er kennelijk voor gekozen, zonder vooraf de kantonrechter hierover te informeren of machtiging te vragen, de vordering kwijt te schelden.

Nalatenschap moeder

4.34.

Met betrekking tot de nalatenschap van de moeder van verzoeker, is verzoeker van oordeel dat er sprake is van slecht bewind, omdat verweerster geen inzicht heeft gegeven in de afwikkeling hiervan. Daarbij merkt verzoeker op dat er ooit wel eens een bedrag is overgemaakt, maar het hoe en waarom onduidelijk is. Verweerster stelt dat zij wel stukken heeft overgelegd, maar dat deze kennelijk in het ongerede zijn geraakt. Als bijlage bij het verweerschrift heeft verweerster overgelegd de rekening en verantwoording met betrekking tot de nalatenschap van de moeder. Conform dit stuk blijkt dat aan verzoeker toekomt een bedrag van NLG 2.975,--.

4.35.

Hoewel de kantonrechter niet kan herleiden wanneer de nalatenschap is afgewikkeld en het erfdeel van verzoeker aan hem is overgemaakt, is het een te gering belang om te oordelen dat verweerster daarvoor aansprakelijk zou zijn.

5. Vaststelling van de schade

5.1.

De kantonrechter is van oordeel dat er sprake is van een slecht bewind als bedoeld in de artikelen 1:444 BW jo 1:362 BW. Zo heeft verweerster onvoldoende toelichting gegeven waardoor de verschillen in de inkomsten en uitgaven over de jaren 1997 tot en met 1999 van NLG 34.351,-- (€ 15.588,--) zijn veroorzaakt. Ook heeft verweerster onvoldoende gemotiveerd waardoor de vermogensafname in de periode van 2000 tot en met 2005 van € 35.102,-- is veroorzaakt. Verder heeft verweerster onvoldoende toegelicht laat staan onderbouwd wat er met de vordering van verzoeker op zijn moeder is gebeurd van NLG 18.519,-- (€ 8.404,--). Tot slot heeft verweerster onzorgvuldig gehandeld door de vordering op de broer van verzoeker kwijt te schelden, zonder hierover machtiging te vragen, noch de kantonrechter hiervan op de hoogte te stellen. Voor de hoogte van de geleden schade sluit de kantonrechter aan bij het voorstel van terugbetaling door de schuldenaar van NLG 35.000,-- (€ 15.882,--). In totaal gaat het om een bedrag van € 74.976,--.

5.2.

De kantonrechter is van oordeel dat verweerster gezien het door haar gevoerde slechte bewind in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten en dat de tekortkoming haar kan worden toegerekend. De kantonrechter stelt de schade die verzoeker als gevolg daarvan heeft geleden, vast op € 74.976,-- en veroordeelt verweerster tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de rente vanaf de datum van het verzoek van verzoeker, 26 juni 2014. De kantonrechter zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6 Proceskosten

6.1.

Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7 De beslissing

De kantonrechter:

 stelt vast dat verweerster tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en dat de tekortkoming haar kan worden toegerekend;

 stelt vast dat verweerster aansprakelijk is jegens de verzoeker voor de door hem geleden schade;

 stelt de schade die de verzoeker dientengevolge geleden heeft vast op een bedrag van € 74.976,--;

 veroordeelt verweerster tot betaling aan verzoeker van het bedrag van € 74.976,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf 26 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;

 verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

 compenseert de proceskosten in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

 wijst af het meer of anders gevraagde.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.T. van Rens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature