U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Terugbetaling niet gespecificeerde declaraties van een advocaat, na tuchtrechtelijke procedure.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: C/16/358262 / HA ZA 13-929

Vonnis van 18 maart 2015

in de zaak van

[eiser]

in zijn hoedanigheid van curator van mevrouw [curanda],

wonende te [woonplaats 1],

eiser,

advocaat mr. J.M. Spronk te Utrecht,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats 2],

gedaagde,

advocaat mr. C.L. Brandt te ‘s-Gravenhage.

Partijen zullen hierna [eiser] q.q. en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 16 april 2015

de brief van [eiser] q.q. van 18 augustus 2014 met als bijlagen drie producties

het proces-verbaal van comparitie van 26 januari 2015.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De curanda van [eiser] q.q. - hierna te noemen [curanda]- is een vermogende vrouw van 86 jaar die sinds 2000 hulp behoeft bij het regelen van haar financiën.

2.2.

In 2006 heeft haar toen twintigjarige achterneef - hierna te noemen [A] - aangeboden om haar administratie te doen.

2.3.

[curanda]heeft één van haar woningen, die zij verhuurde aan een nicht en dier echtgenoot - hierna te noemen [B]en [C] - in 2006 verkocht aan die huurders voor € 174.587,15. [B]en [C] hebben deze woning op 8 oktober 2007 doorverkocht voor € 505.999,00.

2.4.

Bij notariële akte van 30 augustus 2007 heeft [curanda]aan [A] een algehele volmacht verleend.

2.5.

[curanda]is in 2007 een procedure gestart tegen [B]en [C], waarbij conservatoir beslag is gelegd op deze woning en waarbij [curanda]na vermindering van eis schadevergoeding heeft gevorderd ter hoogte van het verschil tussen de verkoopprijs en de werkelijke waarde in 2006; één en ander op grond van wilsgebreken dan wel onrechtmatige daad. [curanda]werd in deze procedure bijgestaan door [gedaagde], die toentertijd advocaat was. [gedaagde] heeft in het verzoek tot beslaglegging onder meer de zwakke leeftijdgerelateerde geestestoestand van [curanda]aan de orde gesteld. [A] had [gedaagde] voor het voeren van deze procedure benaderd. [curanda]in is die procedure in het ongelijk gesteld.

2.6.

[gedaagde] heeft [curanda]op 3 april 2008 een declaratie gezonden ad € 17.500,00 inclusief BTW met als omschrijving: “Betreft [B]-[C] wilsgebrek” Deze declaratie bevat verder geen specificatie.

2.7.

[gedaagde] heeft [curanda]op 27 mei 2008 een declaratie gezonden ad € 25.000,00” inclusief BTW met als omschrijving: “Betreft: advies erfpacht/partnerschap/huwelijk”. Deze declaratie bevat verder geen specificatie. [gedaagde] heeft [curanda]juridisch geadviseerd inzake het aangaan van een huwelijk met [A].

2.8.

Op 1 juli 2008 zijn [A] en [curanda]in gemeenschap van goederen gehuwd. [gedaagde] was daarbij aanwezig.

2.9.

Per 31 oktober 2008 is mr. C. Groeneveld-Blaauw, advocaat, na een gesprek met [curanda], dier zuster en de hierna te noemen ir. [D], haar werkzaamheden gestart. Mr. Groeneveld-Blaauw verklaart hierover in haar brief van 6 juni 2014 aan mr. Spronk:

“Naar aanleiding van het eerste gesprek op 31 oktober 2008 ben ik met mijn werkzaamheden gestart met het doel op moment om een onderbewindstelling te realiseren teneinde financieel misbruik door haar achterneef (de heer [A]) voor de toekomst te voorkomen. Tijdens het onderzoek in aanloop naar een procedure tot onderbewindstelling zijn wij erachter gekomen dat mevrouw [curanda]eerder in juli 2008 met de heer [A] was gehuwd. Ik heb dat uitdrukkelijk met mevrouw [curanda]zelf, persoonlijk besproken en zij kon zich niet herinneren te hebben ingestemd met een huwelijk.

Op 15 december 2008 werd mij in aanvulling op de hiervoor genoemde opdracht separaat door cliënte de opdracht verstrekt om te proberen met mr. [gedaagde] in de door hem aangevangen beroepsprocedure een schikking te bereiken met [B]en [C].

Mr. [gedaagde] weigerde het dossier aan mij over te dragen tenzij hij zou worden ontslagen uit iedere aansprakelijkheid voor de financiële consequenties van deze overdracht. Tijdens een gesprek met mr. [gedaagde] bij hem op kantoor hierover liet hij doorschemeren dat hij door cliënte een lump sum betaald had gekregen. Hij kon of wilde het dossier op dat moment niet aan mij meegeven. Dit was aanleiding voor mij om de Deken van de Orde van Advocaten in te schakelen.”

2.10.

De officier van justitie in het arrondissement Utrecht heeft op 2 april 2009 verzocht om [curanda]onder curatele te stellen. Bij beschikking van 14 mei 2009 van deze rechtbank is ir. [D] tot provisioneel bewindvoerder benoemd in afwachting van de beslissing op het verzoek.

2.11.

Bij brief van 27 mei 2009 aan [gedaagde] heeft de provisioneel bewindvoerder van [curanda]verzocht om (uren-)specificaties van de aan [curanda]in rekening gebrachte en betaalde bedragen.

2.12.

Bij beschikking van 4 juni 2009 van deze rechtbank is [curanda]onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis, met benoeming van [eiser] tot curator.

2.13.

Op verzoek van de officier van justitie heeft deze rechtbank bij beschikking van 13 april 2011 het huwelijk tussen [A] en [curanda]vernietigd, op grond van de omstandigheid dat [curanda]ten tijde van het aangaan van dit huwelijk niet in staat was om haar wil te bepalen of de betekenis van de door haar afgelegde verklaring te begrijpen. Tevens verklaart de rechtbank in deze beschikking dat [A] ten tijde van het aangaan van dit huwelijk niet te goeder trouw was. Het gerechtshof Arnhem heeft deze beschikking op 5 april 2012 bekrachtigd. De Hoge Raad der Nederlanden heeft het daartegen door [A] ingestelde beroep in cassatie verworpen met toepassing van artikel 81 RO .

2.14.

[curanda]heeft op 18 mei 2011 bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht een klacht ingediend onder meer vanwege het weigeren van [gedaagde] om een toelichting te geven op de door hem verstuurde declaraties aan [curanda]ad in totaal € 55.767,53, waaronder de onder 2.7. en 2.8. genoemde declaraties.

2.15.

[gedaagde] is bij het Hof van Discipline in beroep gekomen tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 21 januari 2013.

2.15.

Het Hof van Discipline oordeelde als volgt over het declaratiegedrag van [gedaagde] met betrekking tot meergenoemde declaraties:

“5.2. Klachtonderdeel a

5.2.1.

In dit klachtonderdeel wordt verweerder ([gedaagde]) verweten klaagster ([curanda]) op 3 april 2008 en op 27 mei 2008 (dus kort voor het huwelijk) bedragen van € 17.500,- resp. € 25.000,- in rekening te hebben gebracht.

Verweerder stelt met klaagster deze lumpsumbedragen, die naar zijn mening geen specificatie behoeven, te zijn overeengekomen.

Het hof verwerpt deze stelling. Een schriftelijke vastlegging van de declaratie-afspraak ontbreekt, hoewel zodanige afspraak vastgelegd had moeten worden. Eveneens ontbreekt een urenspecificatie, hoewel het kantoor van verweerder, zoals hij heeft gesteld, wel gebruik maakt van een tijdschrijfprogramma. De vage, niet onderbouwde omschrijving van de verrichte werkzaamheden die verweerder ter zitting gaf (en namens klaagster is betwist), kan dit gebrek aan schriftelijke vastlegging niet opheffen. Het hof kan dus noch vaststellen dat een declaratieafspraak met klaagster is gemaakt en welke inhoud die afspraak heeft, noch dat voor de in rekening gebrachte, aanzienlijke bedragen werk is verricht.

5.2.2.

In het beroepschrift stelt verweerder dat de lumpsumdeclaraties uitvoerig zijn besproken met en ook bekend zijn geweest bij de achterneef ([A]), maar dat hem niet meer bekend is of hij deze afspraken schriftelijk heeft vastgelegd. Ook op grond van deze stelling valt niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat de gestelde lumpsumafspraak is gemaakt, en evenmin dat daar de nodige werkzaamheden tegenover hebben gestaan.

Eventueel met de achterneef gemaakt afspraken kunnen verweerder niet baten. Het gaat om in rekening gebrachte bedragen aan klaagster voor werkzaamheden die voor haar zijn verricht.

5.2.4.

Met betrekking tot de op te leggen maatregel, toegespitst op klachtonderdeel a, overweegt het hof als volgt. De lumpsumbedragen zijn door verweerder kort voor het huwelijk van klaagster met haar achterneef gefactureerd. Dat huwelijk is vernietigd op grond van een aangenomen geestesstoornis van klaagster. Al vóór het factureren van de lumpsumbedragen, namelijk op 14 november 2007 (zie 2.8. van de feitenvaststelling van de raad) had verweerder in rechte de leeftijdgerelateerde (zwakke) geestestoestand van klaagster aan de orde gesteld. Het hof verwijst wat dit betreft naar hetgeen hierover in r.o. 5.3.3. wordt overwogen. In de onderhavige bijzondere omstandigheden (een huwelijk met een groot leeftijdsverschil tussen de partners en de zwakke geestestoestand van klaagster) had het op de weg van verweerder gelegen heel zorgvuldig te zijn in het maken van financiële afspraken (schriftelijk vastleggen en verifiëren of de cliënt deze begreep). Daarnaast had hij niet mogen afwijken van de gebruikelijke wijze van declareren zonder dat daarvoor een bijzondere aanleiding bestond (die is niet gesteld of gebleken), en had hij extra zorgvuldig te zijn bij het tijdschrijven, al was het alleen om elke schijn van misbruik van de geestestoestand en leeftijd van zijn cliënte te verwijden en zo nodig te kunnen weerleggen.. Het hof maakt verweerder er een ernstig verwijt van dat hij met betrekking tot zijn declaratiegedrag niet de zorg heeft betracht die klaagster, gelet op haar minst genomen labiele geestestoestand, van verweerder mocht verwachten.”

2.16.

[curanda]heeft bij brieven van 5 en 9 september 2013 [gedaagde] gesommeerd tot terugbetaling van € 42.500,00, binnen veertien dagen, één en ander naar aanleiding van de uitspraak van het hof van discipline.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] q.q. vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 42.500,00 vermeerderd met de rente en (na-)kosten eveneens te vermeerderen met rente en het te wijzen vonnis te waarmerken als Europese executoriale titel zoals neergelegd in de verordening (EG) 805/2004 van 21 april 2004 tot invoering van en Europese executoriale titel van niet-betwiste schuldvorderingen, Pb 30 april 2014, L 143/14 (hierna de EET-verordening).

3.2.

[gedaagde] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

[eiser] q.q. legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] de in rekening gebrachte bedragen niet heeft kunnen verantwoorden, zodat deze dienen te worden terugbetaald.

4.2.

Het verweer van [gedaagde] houdt in dat [curanda]hem in februari 2009 heeft verzocht om de kosten verband houdend met de juridische bijstand inzake de advisering erfrecht/partnerschap/huwelijk en de kwestie wilsgebrek [B][C] te mogen afkopen. [gedaagde] is daarmee akkoord gegaan, omdat dit voor hem betekende dat hij dan geen tijdregistratie meer hoefde bij te houden. Uiteindelijk zijn partijen akkoord gegaan met € 17.500,00 voor de kwestie wilsgebrek [B][C] en € 25.000,00 inzake de advisering erfrecht/partnerschap/huwelijk. Deze bedragen zijn door [curanda]en [A] zelf voorgesteld, aldus [gedaagde]. [A] beschikte toentertijd over een toereikende volmacht daartoe. Nu [gedaagde] ook werkzaamheden heeft verricht voor [curanda], bestaat er een verbintenis die [curanda]tot betaling verplicht en kan hetgeen betaald is, niet als onverschuldigd betaald, worden teruggevorderd, aldus nog steeds [gedaagde].

4.3.

Ter zitting heeft [gedaagde] nader aangevoerd dat [eiser] q.q. in een procedure tegen [A] dezelfde vordering als de onderhavige heeft ingesteld en dat de uitkomst van de procedure moet worden afgewacht, omdat [A] als eerste moet worden aangesproken tot terugbetaling.

4.4.

De rechtbank stelt voorop dat de overeenkomst tussen [curanda]en [gedaagde] moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht. Volgens artikel 7:400 BW is dit een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt om voor de andere partij, buiten dienstverband, werkzaamheden te verrichten. Artikel 7:405 lid 1 BW bepaalt dat de opdrachtgever loon verschuldigd is, indien de opdrachtnemer de werkzaamheden in de uitoefening van zijn beroep is aangegaan. Volgens het tweede lid van dat artikel is, indien de hoogte van het loon niet is bepaald door partijen, de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon verschuldigd.

4.5.

Regel 25 van de Gedragsregels 1992 (voor de advocatuur) luidt:

1. Bij het vaststellen van zijn declaratie behoort de advocaat een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk salaris in rekening te brengen.

2. Het staat de advocaat niet vrij overeen te komen, dat slechts bij het behalen van een bepaald gevolg salaris in rekening wordt gebracht.

3. De advocaat mag niet overeenkomen, dat het salaris een evenredig deel zal bedragen van de waarde van het door zijn bijstand te bereiken gevolg, behoudens wanneer dit geschiedt met inachtneming van een binnen de advocatuur gebruikelijk en aanvaard incassotarief.

4. De advocaat richt zijn declaratie aldus in, dat de cliënt daaruit kan zien hoeveel wordt gerekend voor salaris, verschotten en omzetbelasting. Indien voorschot is ontvangen of betalingen, wegens geliquideerde kosten of uit anderen hoofde, voor de cliënt zijn ontvangen of gedaan, behoort de advocaat de bedragen daarvan in de declaratie of afzonderlijk te vermelden en waar nodig en mogelijk te verrekenen.

4.6.

Gelet op het declaratiegedrag van [gedaagde] voorafgaand aan de facturen van 3 april 2008 en 27 mei 2008, was hij gewoon zijn werkzaamheden te declareren tegen een uurtarief van € 185,00 exclusief BTW. [gedaagde] specificeerde die declaraties met eenheden vanaf 6 minuten. De rechtbank gaat er van uit dat partijen dit uurtarief zijn overeengekomen toen [gedaagde] zijn werkzaamheden als advocaat voor [curanda]begon in 2006.

4.7.

Het verweer van [gedaagde] komt de rechtbank onbegrijpelijk voor in het licht van het volgende. De facturen met de niet gespecificeerde lumpsumbedragen dateren van april en van mei 2008. Volgens [gedaagde] heeft hij in februari 2009 met [curanda]een van het declareren op uurbasis, afwijkende afspraak heeft gemaakt. Niet alleen onverklaarbaar en daardoor onbegrijpelijk is dan dat [gedaagde] reeds tien maanden vóór het maken van de lumpsumafspraak al declaraties met lumpsumbedragen verstuurde, maar ook dat hij in april 2008 zijn werkzaamheden niet meer specificeerde, terwijl hij, door het ontbreken van een andersluidende afspraak, daartoe toen nog wel gehouden was. De afspraak van februari 2009 geeft dus geen verklaring voor het ontbreken van iedere specificatie in de facturen van april/mei 2008.

4.8.

Daarnaast en bovendien is de rechtbank van oordeel dat zelfs al zouden partijen tot een lumpsumafspraak zijn gekomen in februari 2009, hetgeen gelet op het tijdsperspectief de rechtsbank ongeloofwaardig voorkomt, dit [gedaagde] niet ontslaat tot het naleven van regel 25 lid 1 van de Gedragsregels 1992. Dat wil zeggen om een, alle omstandigheden in aanmerking nemende, redelijk salaris in rekening te brengen. In dat verband is het volgende van belang. [gedaagde] heeft in de tuchtrechtelijke procedures noch in de onderhavige rechtbankprocedure enige specificatie van de facturen van april en mei 2008 gegeven. Ter zitting heeft [eiser] q.q., zonder bezwaar van [gedaagde], een lijst overhandigd waarin hij de werkzaamheden van [gedaagde] heeft opgesomd. Volgens [eiser] q.q. heeft [gedaagde] in het kader van de advisering huwelijk/partnerschap/erfrecht niet meer dan twee uur besteed, zijn er wat standaardbriefjes verzonden en zijn er kosten gemaakt in Indonesië om een geboorteakte te verkrijgen. Deze adviseringskosten hebben volgens [eiser] q.q. € 3.000,00 bedragen. Wat betreft de procedure tegen [B]en [C] zijn er, na hetgeen op wel gespecificeerde facturen was betaald, nog maximaal tien uur besteed. Dat wil zeggen het voorbereiden van de comparitie na antwoord en het lezen en uitleggen van het vonnis in eerste aanleg.

[gedaagde] heeft één en ander niet bestreden, noch komen de rechtbank deze specificaties onjuist voor.

4.9.

Dit betekent wat betreft de advisering erfrecht/partnerschap/huwelijk, dat het lumpsum bedrag (€ 25.000,-) ruim het achtvoudige is van hetgeen verschuldigd zou zijn geweest indien [gedaagde] zijn wijze van declareren niet zou hebben gewijzigd. Wat betreft de procedure tegen [B]en [C] gaat het dan om een vergelijkbare vermeerdering. De rechtbank komt tot de conclusie dat [gedaagde] in zijn declaraties van april en mei 2008 geen redelijk salaris in rekening heeft gebracht in het licht van de daartegenover staande werkzaamheden. Dit betekent dat voor het meerdere dan hetgeen door [eiser] q.q. ter zitting is erkend, een titel ontbreekt, zodat [gedaagde] dit meerdere dient terug te betalen.

4.10

Niet valt in te zien dat in deze procedure de uitspraak in de procedure tegen [A] moet worden afgewacht, mede in aanmerking nemende dat [eiser] q.q. ter zitting heeft toegezegd bij een toewijzing de vordering op [A], die in totaal € 421.282,00 wegens verdwenen vermogen bedraagt, zal worden verminderd met eenzelfde bedrag.

4.11.

Wat betreft het advies erfrecht/partnerschap/huwelijk dient [gedaagde] € 22.000,00 (= € 25.000,00 - € 3.000) terug te betalen. Wat betreft de procedure tegen [B][C] gaat het dan om 10 uur x € 185,00 te vermeerderen met BTW, totaal € 2.238,50. Het terug te betalen deel is dan € 15.261,50 (= € 17.500,00 - € 2.238,50).

[gedaagde] zal derhalve worden veroordeeld om aan [eiser] q.q. te voldoen € 37.261,50 te vermeerderen met de wettelijke rente op de voet van artikel 6:119 BW van af 19 september 2013.

4.12.

De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.

De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking nu het toepasselijke wettelijke tarief niet in de aanmaning is vermeld.

4.13.

Het verzoek om het te wijzen vonnis te waarmerken op de voet van de EET-verordening zal worden afgewezen, omdat dit vonnis niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3 van de ze verordening.

4.14.

[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] q.q. worden tot op heden begroot op:

- dagvaarding € 76,71

- vast recht € 842,00

- salaris advocaat € 2.682,00 (3,0 punten tarief € 894,00)

Totaal € 3.600,71

te vermeerderen met de rente en de nakosten op de hierna te vermelden wijze.

4.15.

Gelijk gevorderd zal de rechtbank dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Hetgeen anders of meer is gevorderd, zal worden afgewezen.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] q.q. te voldoen € 37.261,50 (zeven en dertigduizend twee honderd één en zestig euro en vijftig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 september 2013 tot de dag van voldoening;

5.2.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] q.q., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.600,71, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag van af 14 dagen na datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

5.3.

veroordeelt [gedaagde], onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] q.q. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:

- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,

- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;

5.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.

wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2015.

Waarin het hof overweegt dat [gedaagde] in het beslagrekest heeft gesteld dat [curanda]lijdt aan een vorm van geheugenverlies, dat zij zeer vergeetachtig is en na een bezoek een tekst en inhoud van gesprekken niet kan onthouden en dat [gedaagde] heeft verklaard dat hij de voorzieningenrechter niet heeft voorgelogen. Op grond daarvan concludeert het hof dat [gedaagde] wist dat [curanda]leed aan geheugenverlies.

type: DJvM/4098

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature