Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Benoemen vereffenaar / EET-verordening.

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht

locatie Utrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/16/371063 / HA RK 14-130

Beschikking van 19 december 2014

in de zaak van

[verzoekster] h.o.d.n. Firma HPB Planungsbüro,

wonende te [woonplaats], Duitsland,

hierna te noemen: verzoekster

advocaat mr. B. Honerbom te Arnhem,

tegen

[verweerder],

wonende te Maleisië,

hierna te noemen: verweerder,

advocaat mr. K.C. Mensink te Den Haag,

en

[erfgenaam 1],

[erfgenaam 2],

[erfgenaam 3],

hierna te noemen: de gezamenlijke erfgenamen,

advocaat mr. B. Temeltasch te Utrecht.

Het verzoek betreft de nalatenschap van:

[erflaatster], geboren te [geboorteplaats] op [1927], overleden te [plaats] op [2014], laatst gewoond hebbende te [plaats], hierna te noemen: erflaatster.

1 De procedure

1.1.

Verzoekster heeft op 12 juni 2014 een verzoekschrift ingediend, waarin zij –

kort samengevat – verzoekt te bevelen:

dat de nalatenschap van erflaatster mede in het belang van verzoekster wordt vereffend,

een vereffenaar wordt benoemd,

dat de boedelnotaris mr. J.A. van der Tuin, dan wel een door de rechtbank aan te wijzen notaris, een boedelbeschrijving opstelt,

de erfgenamen van erflaatster worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

1.2.

Verweerder heeft op 23 juli 2014 een verweerschrift ingediend, met daarbij

productie 1 tot en met 6. Bij zelfstandig verzoek heeft verweerder verzocht om verzoekster te veroordelen in de kosten van de procedure.

1.3.

De gezamenlijke erfgenamen hebben op 21 augustus 2014 eveneens een

verweerschrift ingediend, met daarbij productie 1 tot en met 4.

1.4.

De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de volgende stukken:

een brief van 25 juli 2014 van notaris Winder en notaris Van der Tuin,

een brief van 28 juli 2014 van notaris Winder met daarbij de boedelbeschrijving,

een brief van 30 juli 2014 van de heer [A], met daarbij een verklaring vernietiging rechtshandeling,

een brief van mr. K.C. Mensink van 27 augustus 2014 met productie 7,

een brief van mr. B. Temeltasch van 28 augustus 2014,

een brief van mr. B. Honerbom van 17 november 2014 met productie 7,

een brief van mr. B. Temeltasch van 22 november 2014 met productie 5.

1.5.

De zaak is behandeld ter terechtzitting van 25 november 2014. Daarbij zijn

verschenen:

verzoekster met mr. Honerbom en mr. N.J.G. de Jager,

verweerder met mr. M. van Veen, kantoorgenoot van mr. Mensink,

mevrouw [erfgenaam 1] met mr. Temeltasch,

De heer [A], ter ondersteuning van mevrouw [erfgenaam 1].

2 Vaststaande feiten

2.1.

Verweerder heeft op 7 oktober 2011 bij notariële akte een schuldbekentenis

verstrekt aan verweerder welke door de notaris als Europese executoriale titel (EET) is gewaarmerkt op 12 oktober 2011 en als zodanig is ingeschreven op 15 november 2011. Blijkens voormelde akte was verweerder op 7 oktober 2011 woonachtig te [plaats], Nederland.

2.2.

De vader van verweerder is overleden op [2004]. In zijn

testament is de zogenaamde ouderlijke boedelverdeling opgenomen met als gevolg dat verweerder en zijn zus, mevrouw [erfgenaam 1] terzake zijn nalatenschap een vordering ter grote van hun erfdeel verkregen op erflaatster.

2.3.

Verweerder heeft de nalatenschap van erflaatster verworpen op 11 februari

2014.

2.4.

De erfgenamen hebben de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard

op 12 februari 2014.

2.5.

Bij notariële akte van 13 mei 2014 heeft mevrouw [B],

echtgenote van verweerder, een ‘verklaring vernietiging rechtshandeling’ opgesteld inhoudende een vernietiging van de in 2.1. genoemde schuldbekentenis op grond van artikel 1:89 juncto artikel 1:88 BW .

3 Beoordeling van het verzochte

3.1.

Verzoekster stelt - samengevat- dat zij een vordering heeft op verweerder,

ten bedrage van € 357.000,- te vermeerderen met een rente van 5% boven de Duitse basisrente omdat zij omvangrijke advieswerkzaamheden voor verweerder heeft verricht. Verweerder heeft daartoe aan verzoekster de in 2.1. genoemde schuldbekentenis verstrekt.

Het is verzoekster vervolgens gebleken dat verweerder recht had op een aandeel uit de nalatenschap van zijn vader, ten bedrage van € 156.166,-. Op [2014] is ook de moeder van verweerder overleden. Verzoekster wenst zich te verhalen op de nalatenschap van de vader en van de moeder van verweerder. Echter, verweerder heeft de nalatenschap van zijn moeder verworpen. Verzoekster stelt dat deze verwerping heeft plaatsgevonden met het enkele doel om verweerder als schuldeiser te benadelen, zodat zij onder meer verzoekt te bepalen dat de nalatenschap alsnog mede in het belang van verzoekster zal worden vereffend en dat op grond van artikel 4:205 BW een vereffenaar zal worden benoemd.

3.2.

Verweerder stelt dat verzoekster niet ontvankelijk moet worden verklaard,

dat alle verzoeken moeten worden afgewezen en verzoekster wordt veroordeeld in de proceskosten. Hij stelt hiertoe primair dat verzoekster niet kan worden aangemerkt als schuldeiser in de zin van artikel 4:205 BW , omdat - kort gezegd - de schuldbekentenis was gebaseerd op een valse/gefingeerde factuur. Hij stelt daartoe het volgende. Verweerder heeft altijd zaken gedaan met [C] (de echtgenoot van [verzoekster]) en niet met HPB Planungsbüro (hierna: HPB). In 2010 zijn verweerder en [C] een project gestart. Beiden hebben sinds 2008 kosten gemaakt waarvan zij wisten dat deze niet betaald zouden worden tot het moment dat het project succesvol gerealiseerd zou zijn. Verweerder heeft nimmer in privé een opdracht verstrekt aan HPB.

[C] heeft verweerder in september 2011 medegedeeld dat hij de kosten van het project diende te verantwoorden bij de Duitse fiscus in die zin dat hij aan de Duitse fiscus moest aantonen dat deze kosten betrekking hadden op de werkzaamheden die hij in opdracht van verweerder had verricht. Hij heeft verweerder – die op dat moment ernstig depressief was - overgehaald om akkoord te gaan met een valse/gefingeerde factuur van ongeveer € 300.000 inclusief BTW met de toezegging dat hij deze factuur nooit zou incasseren en direct kwijting aan verweerder zou verlenen. Verweerder heeft als vriendendienst de schuldbekentenis ondertekend en [C] is zijn toezegging om kwijting te verlenen niet nagekomen.

Voorts stelt verweerder dat de schuldbekentenis reeds op grond van artikel 1:88 BW is vernietigd, alsmede op grond van artikel 3:33 en 3:34 BW (artikel 119 en artikel 138 BGB ) wegens een wilsgebrek omdat verweerder ten tijde van het ondertekenen van de schuldbekentenis ernstig depressief was. Tevens stelt verweerder zich op het standpunt dat voor zover er wel een overeenkomst zou (hebben) bestaan, verweerder is aan te merken als consument in de zin van artikel 59 EEX-verordening waardoor waarmerking van de schuldbekentenis als EET ingevolge artikel 6 EET-verordening niet mogelijk is.

Subsidiair stelt verweerder dat verzoekster niet klaarblijkelijk is benadeeld door de verwerping van de nalatenschap.

Verweerder verzoekt

3.3.

De gezamenlijke erfgenamen hebben op 21 augustus 2014 eveneens een

verweerschrift ingediend, waarin ook zij verzoeken om verzoekster niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken af te wijzen, en verzoekster te veroordelen in de kosten van de procedure. De erfgenamen onderschrijven - kort gezegd - de stellingen van verweerder.

3.4.

De rechtbank overweegt het volgende.

Artikel 4:205 BW luidt: “Wanneer een schuldeiser van een erfgenaam die

de nalatenschap verworpen heeft, hierdoor klaarblijkelijk is benadeeld, kan de rechtbank op zijn verzoek bepalen dat de nalatenschap mede in het belang van de schuldeisers van degene die verworpen heeft zal worden vereffend, en kan zij zo nodig een vereffenaar benoemen.”

Een rechtshandeling die een echtgenoot in strijd met artikel 1:88 BW heeft verricht is op grond van artikel 1:89 BW vernietigbaar door de andere echtgenoot.

Op grond van artikel 10:40 BW wordt de vraag of een echtgenoot voor een rechtshandeling de toestemming van de andere echtgenoot behoeft, en zo ja, in welke vorm deze toestemming moet worden verleend, of zij kan worden vervangen door een beslissing van de rechter of een andere autoriteit, alsmede welke de gevolgen zijn van het ontbreken van deze toestemming, beheerst door het recht van de staat waar de andere echtgenoot ten tijde van het verrichten van die rechtshandeling zijn woonplaats heeft.

3.5.

Ter beoordeling ligt dan voor of verzoekster ingevolge artikel 4:205 BW

kan worden aangemerkt als schuldeiser van verweerder en zo ja, of er sprake is van klaarblijkelijke benadeling.

3.6.

De rechtbank overweegt eerstens het volgende. De EET-Verordening maakt

de tenuitvoerlegging van onder meer authentieke akten mogelijk zonder dat daartoe een afzonderlijke procedure in het land van tenuitvoerlegging dient te worden gevoerd. In de onderhavige procedure is echter niet de tenuitvoerlegging aan de orde, maar dient zoals vermeld in 3.5, de vraag te worden beantwoord of verzoekster als schuldeiser is aan te merken, hetgeen de rechtbank aanmerkt als een vraag naar erkenning van de in de akte genoemde schuld. Een dergelijke vraag acht de rechtbank niet in strijd met artikel 25 lid 2 EET-Verordening, aangezien deze blijkens de tekst slechts ziet op de uitvoerbaarheid ofwel tenuitvoerlegging. De verwijzing van verweerder naar artikel 5 en 21 lid 1 van de verordening gaan niet op aangezien deze niet van toepassing zijn bij authentieke akten (artikel 25 lid 3 EET-Verordening ).

3.7.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster, als gevolg van de

vernietiging zoals vermeld in 2.5. welke terugwerkende kracht heeft, niet (langer) als schuldeiser kan worden aangemerkt. Verzoekster heeft deze stelling betwist en ter terechtzitting medegedeeld dat ook deze vernietiging de EET-verordening niet kan raken. Immers, verweerder heeft in Duitsland een schuldbekentenis getekend en omdat artikel 1:88 BW niet in Duitsland bestaat, mocht de notaris erop vertrouwen dat de schuldbekentenis rechtsgeldig was. Als verweerder de schuldbekentenis wil vernietigen dan moet hij een procedure in Duitsland entameren. Vernietiging op grond van artikel 1:88 BW zou een indirecte toets zijn van het EET hetgeen in strijd is met artikel 5, 21 en 25 van de EET-verordening, aldus verzoekster.

3.8.

De rechtbank overweegt echter het volgende. De EET-verordening heeft ten

doel om door de vastlegging van minimumnormen een Europese executoriale titel voor niet betwiste schuldvorderingen in het leven te roepen ten behoeve van het vrije verkeer van onder andere authentieke akten in alle lidstaten zonder dat in de lidstaat van tenuitvoerlegging een intermediaire procedure hoeft te worden ingeleid voorafgaand aan de erkenning of de tenuitvoerlegging.

In de onderhavige procedure is echter de waarmerking van de in 2.1. genoemde akte als EET noch de tenuitvoerlegging daarvan aan de orde maar dient, zoals vermeld in 3.5., de vraag te worden beantwoord of verzoekster als schuldeiser is aan te merken. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat zij (ondanks de waarmerking van de in 2.1. genoemde akte als EET) zich dan ook een oordeel dient te vormen omtrent de door verweerder gestelde buitengerechtelijke vernietiging.

3.9.

De rechtbank stelt vast dat verweerder de (inhoud van de)

buitengerechtelijke vernietiging zoals vermeld in 2.5. niet betwist en dat zij evenmin betwist dat de vernietiging op juiste wijze aan verzoekster is bekend gemaakt. Aldus gaat de rechtbank er van uit dat de buitengerechtelijke vernietiging voldoet aan de gestelde formele vereisten.

3.10.

Artikel 1:88 en 1:89 BW beogen de in Nederland wonende echtgenoot of

echtgenote te beschermen. De werking van deze bepalingen in het internationaal privaatrecht wordt verder uitgewerkt in artikel 10:40 BW. Op grond van voornoemde bepaling worden de gevolgen van het ontbreken van de in artikel 1:88 BW genoemde toestemming beheerst door het recht van de staat waar de andere

echtgenoot ten tijde van het verrichten van die rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft. Vaststaat dat de man destijds, ten tijde van het aangaan van de in 2.1. genoemde overeenkomst woonachtig was in [plaats], Nederland had. Gesteld noch gebleken is dat de echtgenote van verweerder destijds elders haar woonplaats had. Aldus gaat de rechtbank ervan uit dat zij evenals haar echtgenoot destijds, dat wil zeggen ten tijde van het verrichten van de in 2.1. genoemde rechtshandeling, in [plaats] te Nederland woonde. Derhalve is Nederlands recht van toepassing op de vraag of de toestemming van de echtgenote was vereist en of aan haar een beroep op artikel 1:89 BW toekomt. Dit impliceert tevens dat het rechtsgevolg van de vernietiging wordt beheerst door het Nederlands recht. Een vernietiging heeft terugwerkende kracht waardoor in casus de in 2.1. genoemde overeenkomst achteraf reeds nietig is geweest op het moment dat zij werd verricht en verzoekster niet als schuldeiser van verweerder kan worden aangemerkt.

3.11.

Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat verzoekster haar stelling dat

zij kan worden aangemerkt als schuldeiser ingevolge artikel 4:205 BW , gezien de betwisting door verweerder onvoldoende heeft onderbouwd terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Nu de eerste vraag zoals vermeld in 3.5. niet dan wel met voldoende zekerheid bevestigend kan worden beantwoord, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de vraag of sprake is geweest van klaarblijkelijke benadeling ingevolge artikel 4:205 BW en behoeft hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking meer.

3.12.

Op grond van het bovenstaande dienen de verzoeken van verzoekster te

worden afgewezen.

3.13.

De rechtbank zien aanleiding om - zoals verweerder en de erfgenamen

hebben verzocht - verzoekster in de kosten van deze procedure aan de zijde van de erfgenamen en verweerder te veroordelen. Die kosten worden begroot op:

- Salaris advocaat: € 904,- ( 2,0 punten x tarief € 452,-)

Totaal: € 904,-.

4 De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijst de verzoeken af,

4.2.

veroordeelt verzoekster in de proceskosten aan de zijde van verweerder, begroot op € 904,-,

4.3.

veroordeelt verzoekster in de proceskosten aan de zijde van de erfgenamen, begroot op € 904,-.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.G.M. Buys, in aanwezigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.

Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature