U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

''(...)

Eiseres stelt daartoe dat gedaagde jegens haar toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daardoor door eiseres geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel. Eiseres stelt bij brief van 19 februari 2001 aanspraak te hebben gemaakt op vergoeding van de wettelijke rente over de aan haar toekomende schadevergoeding vanaf de eerste delictsdatum, alsook op de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Eiseres stelt voorts dat het onrechtmatig handelen van gedaagde jegens haar buitengewoon ernstig van aard en omvang is geweest, als gevolg waarvan zij op ernstige wijze in haar persoon is aangetast. Na de aangifte in december 1999 is eiseres eerst gedurende 12 dagen opgenomen geweest in het Oosterscheldeziekenhuis in Goes, waarna zij in therapie is gegaan bij Emergis, waartoe zij verwijst naar een rapport van de behandelend therapeuten van 14 sep-tember 2001 en 21 januari 2003. Eiseres stelt nog steeds onder behandeling te staan.

(...)''

Uitspraak



RECHTBANK MIDDELBURG

Sector civiel recht

Vonnis van 2 maart 2005 in de zaak van:

rolnr: 04-244

[eiseres],

wonende te Kwadendamme, gemeente Borsele,

eiseres,

procureur: mr. J.P. Quist,

tegen:

[gedaagde],

wonende te Middelburg,

gedaagde,

procureur: mr. Ph. van Kampen.

1. Het verloop van de procedure

Tussen partijen zijn de navolgende processtukken gewisseld:

- inleidende dagvaarding;

- conclusie van antwoord met producties;

- conclusie van repliek met producties;

- conclusie van dupliek met producties;

- akte uitlating producties.

2. De feiten

2.1 Eiseres, geboren op 1 november 1982, is de stiefdochter van gedaagde.

2.2 Gedaagde is op 29 december 1995 gehuwd met [L.F.], de moeder van eiseres, welk huwelijk op 21 januari 2004 is ontbonden door inschrijving van een beschikking tot echtscheiding van de Rechtbank Middelburg d.d. 23 juli 2003.

2.3 Eiseres heeft op 21 december 1999 bij de politie aangifte gedaan vanwege ontuchtige handelingen door gedaagde vanaf het moment dat eiseres ongeveer elf jaar oud was, waartegen zij zich niet heeft durven verzetten omdat gedaagde haar altijd sloeg en schopte, zo heeft eiseres op 24 januari 2000 nader verklaard tegenover de politie.

2.4 Gedaagde is bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank Middelburg van 19 juli 2000 schuldig bevonden aan het meerdere malen plegen van verkrachting van eiseres, alsmede het meerdere malen plegen van ontucht met zijn stiefdochter en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, waarbij bewezen is verklaard dat de verkrachting heeft plaatsgevonden in de periode van 1 november 1995 tot 1 november 1998 en de ontucht van 1 november 1993 tot 1 november 1998.

3. Het geschil

3.1 Eiseres vordert, kort weergegeven, gedaagde bij een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, te veroordelen tot betaling van:

- € 15.000,-- terzake van immateriële schade met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 1993 tot aan de dag der algehele voldoening;

- € 480,-- en € 31.796,-- terzake van materiële schade (reiskosten en studievertraging) met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, alsook € 500,-- terzake van in de toekomst nog te lijden materiële schade (reiskosten);

- € 6.398,96 terzake van de buitengerechtelijke kosten tot 10 februari 2004 met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

- veroordeling van gedaagde in de proceskosten.

3.2 Eiseres stelt daartoe dat gedaagde jegens haar toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daardoor door eiseres geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel. Eiseres stelt bij brief van 19 februari 2001 aanspraak te hebben gemaakt op vergoeding van de wettelijke rente over de aan haar toekomende schadevergoeding vanaf de eerste delictsdatum, alsook op de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Eiseres stelt voorts dat het onrechtmatig handelen van gedaagde jegens haar buitengewoon ernstig van aard en omvang is geweest, als gevolg waarvan zij op ernstige wijze in haar persoon is aangetast. Na de aangifte in december 1999 is eiseres eerst gedurende 12 dagen opgenomen geweest in het Oosterscheldeziekenhuis in Goes, waarna zij in therapie is gegaan bij Emergis, waartoe zij verwijst naar een rapport van de behandelend therapeuten van 14 sep-tember 2001 en 21 januari 2003. Eiseres stelt nog steeds onder behandeling te staan.

3.3 Met betrekking tot de materiële schadevergoeding van in totaal € 32.776,-- licht eiseres toe dat zij blijkens een CITO-toets onderwijs op HAVO-niveau had kunnen volgen. In de periode van 1995/1996 raakte eiseres evenwel als gevolg van het seksueel misbruik door gedaagde psychisch in de problemen, waardoor zij geen studiemotivatie meer had. Eiseres kreeg na de HAVO-brugklas het advies over te gaan naar MAVO op welke opleiding zij in juni 1999 haar einddiploma behaalde, waarna zij alsnog het HAVO-onderwijs is gaan volgen met uitbreiding van SPW-vakken. In juni 2001 heeft eiseres het HAVO-diploma behaald, waarna zij in juni 2002 de SPW-certificaten heeft verkregen. Daarna is eiseres op 1 september 2002 begonnen met de opleiding PABO aan de Hogeschool Zeeland. Eiseres stelt dat zij zonder het onrechtmatig handelen van gedaagde twee jaar eerder met de PABO-opleiding had kunnen beginnen en dus ook twee jaar eerder een inkomen als lerares aan het basisonderwijs had kunnen verwerven. Uitgaande van een aanvangsalaris van € 2.073,-- bruto per maand, heeft eiseres berekend dat het gederfde netto-inkomen over een periode van twee jaren uitkomt op € 31.796,--, welk bedrag zij als materiële schadevergoeding vordert tezamen met de inmiddels gemaakte (en gespecificeerde) reiskosten naar de psychotherapeute van € 480,-- en met de toekomstige reiskosten, die zij voor de komende jaren begroot op € 500,--.

3.4 Gedaagde erkent dat hij zich jegens eiseres te buiten is gegaan aan ontuchtige handelingen en betwist ook niet dat eiseres daaraan psychische gevolgen zal hebben overgehouden. Wel betwist hij de door eiseres gestelde studievertraging en het causale verband daarvan met het door hem erkende misbruik. Ook betwist hij de hoogte van de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding. Gedaagde beroept zich op matiging van de eventueel toe te wijzen schade vanwege een gebrek aan draagkracht en vanwege de overige omstandigheden van het geval. Tot slot betwist hij de verschul-digdheid van buitengerechtelijke kosten en vindt dat hij niet in de proceskosten mag worden veroordeeld.

4. De beoordeling van het geschil

4.1 Nu gedaagde bij een in kracht van gewijsde gegaan en op tegenspraak gewezen vonnis van deze rechtbank van 19 juli 2000 strafrechtelijk is veroordeeld voor het meermalen plegen van verkrachting en het meermalen plegen van ontucht, moet als vaststaand worden aangenomen dat gedaagde de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. Gedaagde stelt dat hij zich niet kan verenigen met al hetgeen in het strafvonnis is opgenomen en met name niet dat uit de kwalificatie zou volgen dat gedurende vijf jaren sprake zou zijn geweest van brute veelvuldige verkrachting van eiseres. De gevolgtrekking van gedaagde berust evenwel op een misvatting. Blijkens het vonnis is met betrekking tot feit 1 primair bewezen verklaard dat de verkrachtingen zich hebben voorgedaan tussen 1 november 1995 en 1 november 1998 en dat die feiten meermalen zijn gepleegd. Bedoeld vonnis levert op grond van art. 161 Rv dwingend bewijs op van die feiten, nu gedaagde daarvan niet het tegenbewijs heeft aangeboden. Gedaagde is dan ook gehouden de schade, die eiseres ten gevolge van deze (als onrechtmatig aan te merken) zedenmisdrijven lijdt of heeft geleden, aan haar te vergoeden.

4.2 Met betrekking tot de aard en omvang van deze schade wordt allereerst aansluiting gezocht bij hetgeen in voormeld strafvonnis is overwogen over de aan gedaagde opgelegde vrijheidsstraf:

“De verdachte heeft zich gedurende zes jaren veelvuldig schuldig gemaakt aan verkrachting van en het plegen van ontucht met zijn stiefdochter [eiseres] en het eenmalig plegen van ontucht met zijn stiefdochter [S.]. Hij heeft daarmee op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. De verdachte heeft hierbij gebruik gemaakt van een dreigende sfeer in huis welke hij zelf in het leven heeft geroepen. Tevens heeft hij aldus misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn stiefkinderen in hem hadden en heeft hij zijn overwicht als stiefvader misbruikt ten nadele van hen, dit alles slechts ten behoeve van zijn eigen lustbevrediging. Door vele jaren aldus te handelen heeft verdachte verhinderd dat [eiseres] haar puberteit op natuurlijke wijze kon beleven.

4.3. Verder is het een feit van algemene bekendheid, dat slachtoffers van delicten als het onderhavige nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Eiseres spreekt in dit verband, in zoverre onweersproken, over een psychische en emotionele schade die zich onder meer manifesteert in concentratiestoornissen, imaginaire herbeleving van het seksueel misbruik, depressiviteit, minderwaardigheidsgevoelens, meer dan normale faalangst, een verhoogd angstniveau, slaapproblemen, onvermogen tot lichamelijk contact, onzekerheid ten aanzien van de seksuele identiteit en geremdheid in de sociale omgang met mensen. Uit het eindverslag van Emergis van 14 september 2001 blijkt dat na 25 individuele contacten met eiseres de verwerking van het trauma nog te moeilijk was en dat eiseres daarom als 18-jarige in het traject Volwassenenzorg verder is gaan werken aan haar trauma, waarbij zij op dat moment aangaf last te hebben van de spanning dat gedaagde in januari 2002 zou vrijkomen. Uit een brief van Emergis van 21 januari 2003 blijkt dat eiseres de afgelopen jaren symptomen heeft vertoond van een posttraumatische stressstoornis als gevolg van het seksueel misbruik, zoals depressie, herbelevingen, prikkelbaarheid en spanningsklachten.

4.4. Hiermee is de psychische schade voldoende aangetoond evenals de stelling dat deze een gevolg is van de door gedaagde gepleegde onrechtmatige handelingen. Het gaat daarbij om opzettelijk toegebracht leed van een soort dat voor het slachtoffer het moeilijkst is te verwerken en waarvan de verwerking veel tijd pleegt te kosten. Dat betekent dat wordt voorbijgegaan aan het verweer van gedaagde, dat enige relativering van de schade op zijn plaats is, omdat ten hoogste twee jaar lang (van 12 tot 14 jaar) sprake is geweest van een “binnendringen” en dat voor het overige de onderlinge contacten zich gedurende een aantal jaren hebben beperkt tot een ontuchtig betasten van eiseres door gedaagde.

4.5. Gelet op alle omstandigheden, zoals die uit de strafstukken en uit meergenoemde rapportage blijken, wordt het smartengeld naar redelijkheid gewaardeerd op een bedrag van € 12.000,--, waarbij de rechtbank zich realiseert dat de omvang van dit bedrag niet meer kan zijn dan een materiële bijdrage ter ondersteuning van de inspanningen van eiseres tot verwerking van het aan haar aangedane leed. De wettelijke rente, die geldt als een gefixeerde schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van die geldsom, wordt toewijsbaar geoordeeld vanaf 1 november 1993, op welke datum de ontuchtige handelingen door gedaagde een aanvang hebben genomen.

4.6. Eiseres vordert daarnaast een schadevergoeding vanwege het verlies van twee jaren aan verdiencapaciteit. Vast staat dat de seksuele handelingen waaraan eiseres is bloot gesteld, zich hebben voorgedaan in de periode tussen 1993 en 1998. De rechtbank gaat ervan uit dat het gewraakte gedrag van gedaagde van invloed zal zijn geweest op de studieresultaten van eiseres, al was het alleen al omdat zij bij het maken van haar huiswerk voortdurend bedacht moest zijn op de door gedaagde gewenste intimiteiten. Het verweer van gedaagde dat de studievertraging ook een gevolg kan zijn geweest van andere feiten en omstandigheden (puberteit of het feit dat zij een kind is uit een gebroken huwelijksrelatie) kan in zijn algemeenheid niet worden aanvaard, omdat dat zou betekenen dat andere schoolgaande kinderen, die leven onder dezelfde omstandig-heden, eveneens een ernstige studievertraging zouden oplopen. Hiermee is ook het causale verband tussen de ontuchtige handelingen van gedaagde en de door eiseres opgelopen studievertraging gegeven.

4.7. Vervolgens is de vraag aan de orde of eiseres als gevolg van die studievertraging eerst twee jaren later is kunnen toetreden tot het arbeidsproces, zoals eiseres heeft gesteld, maar gedaagde gemotiveerd heeft bestreden. Gedaagde heeft er daarbij op gewezen dat eiseres door eerst de MAVO-opleiding en daarna de HAVO-opleiding te volgen geen studievertraging van twee, maar hooguit van één jaar heeft opgelopen, omdat zij in totaal zes jaren in plaats van de reguliere vijf jaren over de HAVO-opleiding heeft gedaan. Eiseres heeft dat verweer op zichzelf niet betwist, maar heeft gesteld dat de PABO-opleiding direct na het HAVO haar zwaar zou zijn gevallen en dat zij daarom als voorbereiding daarop eerst een DHBO-opleiding is gaan volgen, zodat zij door de sociaal-pedagogische vakken beter voorbereid was op de PABO-opleiding, waardoor zij met meer zelfvertrouwen aan die opleiding kon beginnen. Volgens gedaagde mag duidelijk zijn dat juist haar zelfvertrouwen en eigenwaarde enorm zijn beschadigd door het jarenlang seksueel misbruik van gedaagde.

4.8. Hoewel geen strenge eisen mogen worden gesteld aan het bewijs van de schade wegens het derven van een toekomstig arbeidsinkomen, omdat juist gedaagde aan eiseres de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent wat in die hypothetische situatie zou zijn gebeurd, ligt het wel op de weg van eiseres om een begin van bewijs bij te brengen dat de door haar gestelde studievertraging van twee jaren volledig aan gedaagde moet worden toegerekend. Als onweersproken staat daarbij vast dat de omleidingsroute via het MAVO aan eiseres één studiejaar heeft gekost. De behoefte van eiseres om in juni 2001 aansluitend aan het HAVO-diploma nog één studiejaar te besteden aan het verwerven van enkele SPW-certificaten, kan niet (zonder meer) worden toegeschreven aan de seksuele gedragingen van gedaagde. Niet uitgesloten is dat andere factoren (leeftijd, aangeboren onzekerheid, verbreding van haar kennis) eiseres hebben bewogen om te kiezen voor de door haar gevolgde langere opleidingsroute. Op voormelde gronden zal de aan gedaagde toe te rekenen studievertraging dan ook worden gesteld op één schooljaar, hetgeen overeenkomt met een gederfd netto-inkomen van € 15.898,--, welk bedrag toewijsbaar is.

4.9. Ook de gevorderde reiskosten van € 480,-- en € 500,-- en de over de eerste twee bedragen gevorderde wettelijke rente zijn toewijsbaar. Gedaagde wordt niet gevolgd in zijn betoog, dat op het bedrag aan inkomensderving de kosten van levensonderhoud in mindering moeten worden gebracht, omdat de schade gelijk is aan het bedrag dat eiseres in het verloren tijdvak van één jaar redelijkerwijs netto had kunnen verdienen.

4.10. Het beroep op matiging in de zin van art. 6:109 lid 1 BW wordt verworpen. Allereerst is bij de waardering van de schade al met alle belangen, waaronder die van gedaagde, rekening gehouden, zodat geen sprake is van een kennelijk onaanvaardbaar gevolg. Voorts mag van gedaagde enige inspanning worden verlangd om de bij eiseres aangerichte schade te vergoeden. Ook de draagkracht van gedaagde kan aan de toewijsbaarheid van de vordering van eiseres niet in de weg staan.

4.11. Nu hierboven is vastgesteld dat de aanspraken van eiseres niet bovenmatig zijn geweest en nu het bestaan van een betalingsonmacht op zichzelf geen reden is voor het verval van betalingsverplichtingen, wordt ook het terzake gevoerde verweer verworpen en zal gedaagde worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 6.398,96, welk bedrag op zichzelf niet is weersproken. Als de in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde worden verwezen in de proceskosten.

5. De beslissing

De rechtbank:

veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van € 35.476,96 (vijfendertigduizendvierhonderdzesenzeventig Euro en zesennegentig Eurocent), verhoogd met de wettelijke rente over € 12.000,-- vanaf 1 november 1993 en over € 16.378,-- vanaf 4 mei 2004, telkens tot de dag der algehele voldoening;

veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiseres gevallen en tot op heden begroot op € 2.431,78;

bepaalt dat, nu eiseres met een toevoeging procedeert, de betaling van die proceskosten dient te geschieden door voldoening

A. aan de griffier van deze rechtbank:

- wegens het in debet gestelde deel griffierecht € 1.081,--;

- wegens procureurssalaris € 1.158,--;

- wegens overige verschotten € 83,78;

B. aan eiseres:

- het voor rekening van die partij gekomen deel van het griffierecht ad € 109,--;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.M.J. Hoppers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 2 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature