Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

De provincie heeft onrechtmatig gehandeld jegens eiser. Eiser vordert vergoeding van alle in de bezwaarschriftprocedure gemaakte kosten, stellende dat die kosten in redelijkheid zijn gemaakt en redelijk in omvang zijn.

4.6 Gelet op de omstandigheden (a) dat de provincie weliswaar, haar aansprakelijkheid niet erkennende, terecht is gedagvaard maar dat Nijsten na de erkenning en begroting van de scha-de door de provincie bij antwoord ten onrechte de procedure heeft doorgezet, en (b) dat beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zodanig dat ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDELBURG

Sector civiel recht

Vonnis van 12 oktober 2005 in de zaak van:

rolnr: 17/05

[eiser],

wonende te Borssele, gemeente Borsele,

eiser,

procureur: mr. J. Ossewaarde,

tegen:

de publiekrechtelijke rechtspersoon de Provincie Zeeland,

zetelend te Middelburg,

gedaagde,

procureur: mr. U.T. Hoekstra.

1. Het verloop van de procedure

Tussen partijen zijn de navolgende processtukken gewisseld:

- inleidende dagvaarding;

- conclusie van antwoord;

- conclusie van repliek, tevens houdende akte vermindering eis;

- conclusie van dupliek;

- akte uitlating productie.

Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.

2. De feiten

2.1. Bij besluit van 3 april 2001 heeft (het College van Gedeputeerde Staten van) de provincie – naar aanleiding van de onttrekking aan het openbaar verkeer van een gedeelte van de Korte Noordweg te Borsele in verband met de aanleg van de Westerscheldetunnel – aan [eiser] na-deelcompensatie toegekend. [eiser] had zelf zijn schade begroot op fl. 748.275,25 + 4xPM. De provincie heeft op de door haar berekende omrijschade en opbrengstverlies huiskavel een korting van 20% toegepast vanwege “normaal maatschappelijk risico”, een redelijke vergoe-ding voor kosten van deskundigen vastgesteld en een totaalbedrag van fl. 36.820,53 aan scha-devergoeding en een jaarlijkse vergoeding van fl. 90,40 voor maximaal 10 jaar toegekend.

2.2. [eiser] heeft tegen voornoemd besluit op 9 mei 2001 een bezwaarschrift ingediend en dat op 13 juni 2001 schriftelijk aangevuld. Blijkens de weergave ervan in de door de provincie op 25 september 2001 genomen beslissing op het bezwaar kon dat bezwaar in 9 punten worden samengevat; als punt 2 noemt het besluit:

“U hebt problemen met de wijze waarop wij zijn omgegaan met het begrip normaal maatschappelijk risico.”

De provincie heeft het besluit op één punt heroverwogen (en een extra vergoeding voor kos-ten van deskundige bijstand – uitgaande van uurtarieven van fl. 450,-- en fl. 472,50 excl. BTW – van fl. 2.550,-- toegekend) en het primaire besluit op de overige punten gehandhaafd.

2.3. Het bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, tegen laatstgenoemde beslissing ingesteld beroep is op 22 december 2003 ongegrond verklaard. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het vervolgens door [eiser] ingestelde hoger beroep gegrond ver-klaard en de beslissing op bezwaar vernietigd, daarbij onder meer oordelend:

“dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de korting vanwege normaal maatschappelijk risico, gelet op de door appellant gestelde feiten en omstandigheden, in dit geval toch is toegepast. Dit heeft de rechtbank miskend.”

Bij besluit van 12 oktober 2004 stelt de provincie vervolgens:

“In ons door u bestreden besluit van 3 april 2001 hebben wij u een bedrag toegekend voor nadeelcom-pensatie. Wij hebben hierbij een korting toegepast van 20% voor het normaal maatschappelijk risico. De uitspraak van de Raad van State heeft tot gevolg dat wij ons genoemde besluit in zoverre herzien dat wij u de ingehouden korting alsnog toekennen.”,

en kent zij [eiser] nog een vergoeding toe van € 5.260,10 in verband met de korting die zij voor het normaal maatschappelijk risico had toegepast.

2.4. Bij brief van 4 oktober 2004 is de provincie namens [eiser] aansprakelijk gesteld voor de schade, door deze tengevolge van onrechtmatig handelen van de provincie geleden en is ver-goeding van schade tot een bedrag van € 20.588,98 verzocht. De provincie heeft niets betaald.

3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert – na vermindering van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mo-gelijk uitvoerbaar bij voorraad ook voor wat betreft de kosten, de provincie veroordeelt om tegen bewijs van kwijting aan hem te betalen een bedrag van € 19.943,05, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 306,18 vanaf 2 juni 2001, over een bedrag van € 7.183,30 vanaf 3 juli 2001, over een bedrag van € 3.234,17 (gelet op de vermindering van eis moet dat zijn: € 2.142,88) vanaf 14 augustus 2001, over een bedrag van € 5.397,82 vanaf 6 oktober 2001, over een bedrag van € 912,87 vanaf 6 november 2001 en over een bedrag van € 780,-- vanaf 23 december 2004, steeds tot aan de dag der alghele voldoening, met veroorde-ling van de provincie in de kosten van het geding.

3.2. [eiser] stelt dat de provincie, nu zij een beslissing op bezwaar heeft genomen die nadien is vernietigd, jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. De als gevolg van dat onrechtma-tige handelen door [eiser] geleden schade bestaat uit (alle) kosten van juridische bijstand die hij in de bezwaarprocedure heeft gemaakt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de respectievelijke facturen. Tussen het onrechtmatig handelen en deze kosten bestaat voldoende causaal verband; voorts gaat het om in redelijkheid gemaakte kosten, waar-van ook de omvang redelijk is. [eiser] vordert buitengerechtelijke kosten; namens hem is de in 2.4 genoemde brief met schadestaat aan de provincie verzonden; die brief moet worden ge-zien in samenhang met de diverse initiatieven die [eiser] heeft moeten nemen om zijn schade in verband met de aanleg van de Westerscheldetunnel nabij zijn bedrijf vergoed te krijgen. Pas bij conclusie van antwoord heeft de provincie aansprakelijkheid erkend; de provincie dient dan ook in de proceskosten te worden veroordeeld.

3.3. De provincie erkent dat haar door [eiser] gestelde onrechtmatig handelen. Voor zover [eiser] in bezwaar – vergeefs – kosten heeft gemaakt om het primair besluit op het punt van de korting wegens normaal maatschappelijk risico herzien te krijgen acht de provincie zich gehouden die kosten te vergoeden. Waar [eiser] kosten heeft gemaakt om het primaire besluit op andere punten herzien te krijgen, acht de provincie zich voor die kosten niet aansprakelijk. De provincie gaat ervan uit dat het onderhavige punt ongeveer 25% van de aan de zaak te besteden tijd heeft genomen. Uitgaande van een redelijke tijdsbesteding voor een zaak als de onderhavige en van een redelijk uurtarief (nl. het tarief dat de provincie ook heeft gehanteerd bij haar onder 2.2 genoemde beslissing), komt de provincie op een schadebedrag (vermeer-derd met rente tot 22 oktober 2004) van € 1.696,22 (incl. BTW). Dat bedrag, te vermeerderen met wettelijke vanaf 22 oktober 2004, is de provincie bereid aan [eiser] te vergoeden. Voor toekenning van een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten bestaat geen grond, nu die kosten niet zijn gemaakt; [eiser] heeft alleen de onder 2.4 genoemde brief verzonden.

4. De beoordeling van het geschil

4.1. Vast staat tussen partijen dat de provincie jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. Hoewel de provincie zelf (in de conclusie van antwoord, onder 2) aangeeft dat die onrechtma-tigheid is gelegen in het nemen van het in 2.1 genoemde primaire besluit en het handhaven daarvan in bezwaar (bij het onder 2.2 genoemde besluit), beide voor zover het betreft de be-slissing om een korting in verband met normaal maatschappelijk risico toe te passen, baseert [eiser] (in de dagvaarding, onder 9) zijn vordering uitsluitend op het onrechtmatig gedrag van de provincie, gelegen in het handhaven in bezwaar van de in het primaire besluit gegeven be-slissing tot toepassing van genoemde korting (welke beslissing nadien is vernietigd). Van dat laatste zal de rechtbank dan ook moeten uitgaan.

4.2.1. De provincie heeft voorts erkend dat door [eiser] gemaakte kosten van juridische bij-stand voor zover zij betrekking hadden op de (in bezwaar gehandhaafde) beslissing om ge-noemde korting toe te passen kunnen worden gezien als schade als gevolg van voormeld on-rechtmatig handelen van de provincie en derhalve – voor zover zij voldoen aan de vereisten van art. 6:96, lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek – door haar dienen te worden vergoed.

4.2.2. [eiser] vordert vergoeding van alle in de bezwaarschriftprocedure gemaakte kosten, stellende dat die kosten in redelijkheid zijn gemaakt en redelijk in omvang zijn. Daarbij mis-kent hij dat eerst zal moeten worden vastgesteld welk deel van de door hem gestelde schade (bestaande uit tevergeefs – immers (ten onrechte) niet leidend tot herziening van het besluit van de provincie op het punt van de toegepaste korting) gemaakte kosten van juridische bij-stand in voldoende causaal verband staat met het gestelde (en erkende) onrechtmatig handelen van de provincie (art. 6:98 van het Burgerlijk Wetboek); alleen voor dat deel van de gestelde kosten is de provincie aansprakelijk. Vervolgens zal van dat deel nog moeten worden bezien of de gestelde kosten (die ten doel hadden de hoogte van door [eiser] geleden schade vast te stellen) redelijk zijn geweest (art. 6:96, lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek).

4.3. Bij de vaststelling van het causale verband tussen de gestelde schade en de onrechtmatige gedraging van de provincie is van belang dat uit de overgelegde stukken blijkt dat niet alle kosten van juridische bijstand die [eiser] heeft gemaakt direct te maken hadden met de beslis-sing van de provincie een korting wegens normaal maatschappelijk risico toe te passen. De kosten zijn ook gemaakt om onderzoek te plegen, stukken te schrijven en te pleiten omtrent andere bezwaren tegen het primaire besluit, namelijk bezwaren tegen de afwijzing van (a) door [eiser] gestelde schade wegens waardevermindering (ten bedrage van fl. 123.750,--) van zijn woning (door de onttrekking aan het openbaar verkeer van de Korte Noordweg en door de aanleg van sloten rondom de keerlussen op het eindpunt van die weg), (b) door hem veel hoger (nl. op fl. 563.272,50) dan toegekend (nl. – zonder de korting – fl. 40.320,--) becijferde omrijschade, (c) gestelde schade betreffende de waterleiding, (d) gestelde belastingschade en (e) gestelde schade aan kosten van deskundigen. Anderzijds dient naar het oordeel van de rechtbank wel in ogenschouw te worden genomen dat de beslissing omtrent de korting ook gevolgen had kunnen hebben voor een aantal van de andere schadeposten zo deze – na be-zwaar – alsnog zouden zijn gehonoreerd, en in die zin een belangrijk punt in de bezwaar-schriftprocedure zal zijn geweest. Tenslotte dient in aanmerking te worden genomen dat bij elke bezwaarschriftprocedure er werkzaamheden zijn die niet afhankelijk zijn van het aantal klachten, maar ongeacht dat aantal moeten worden verricht en een los van dat aantal staande hoeveelheid tijd kosten (zoals bijvoorbeeld het gaan naar en bijwonen van een mondelinge behandeling). Al het bovenstaande afwegende komt de rechtbank tot de inschatting dat onge-veer 25% van de door [eiser] gestelde kosten betrekking heeft gehad op het punt van de toe-passing van de korting, dat de kosten derhalve slechts in zoverre als het gevolg van onrecht-matig handelen van de provincie kunnen worden beschouwd en dat de provincie niet meer dan (maximaal) dat gedeelte van de kosten zal behoeven te vergoeden.

4.4.1. Dan moet nog worden bezien of het gestelde bedrag van € 16.943,05 in het onderhavige geval als redelijke kosten voor de vaststelling van schade zijn te beschouwen. Daarbij is van belang dat in een procedure als die waarin de kosten zijn gemaakt in elk geval redelijk is dat kosten worden gemaakt voor het schrijven van een bezwaarschrift en het voorbereiden en bijwonen van een hoorzitting. Daarnaast is een aanvullend bezwaarschrift ingediend; dat dat is gebeurd is niet onredelijk; de kosten ervan kunnen dan ook als redelijke kosten worden ge-zien. Dat er in het onderhavige geval bijzondere omstandigheden waren waardoor meer werk-zaamheden noodzakelijk waren, is niet gebleken. Dat het om een complexe zaak zou zijn ge-gaan waarbij [eiser] bij verschillende instanties terecht moest om zijn schade vergoed te krij-gen acht de rechtbank voor de vaststelling van de in redelijkheid in de bezwaarschriftprocedu-re te maken kosten niet van belang; gesteld noch gebleken is immers dat er in die procedure nog onduidelijkheid was over de vraag of de daar aan de orde zijnde schade bij de juiste in-stantie was gevorderd. Voorts is hier van belang dat de procedure betrekking had op een aan-zienlijke (gestelde) schade (dat uiteindelijk niet meer dan het onder 2.3 genoemde bedrag aan extra vergoeding is uitgekeerd is voor de kosten naar het oordeel van de rechtbank niet maat-gevend).

4.4.2. Uitgaande derhalve van een gemiddeld ingewikkelde zaak (waarvoor echter specialis-tische kennis en de bemoeienis van meer dan één advocaat niet noodzakelijk was), die een aanzienlijk belang vertegenwoordigde en waarin de gebruikelijke werkzaamheden (en het in-dienen van een aanvullend bezwaarschrift) zijn verricht, begroot de rechtbank de in redelijk-heid te maken kosten van juridische bijstand op een bedrag van rond de € 6.000,-- (incl. BTW). Gelet op het in 4.3 overwogene zal daarvan dan 25%, derhalve ongeveer € 1.500,--, nog te vermeerderen met rente, door de provincie dienen te worden vergoed. In dat licht be-zien is het door de provincie erkende bedrag van € 1.696,22 (inclusief rente tot 22 oktober 2004) aan kosten redelijk te achten; de rechtbank zal de vordering overeenkomstig die erken-ning toewijzen.

4.5. Voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten is geen plaats, al om reden dat buiten-gerechtelijke werkzaamheden niet zijn verricht; de enkele aansprakelijkheidsstelling kan als zodanig niet worden aangemerkt.

4.6. Gelet op de omstandigheden (a) dat de provincie weliswaar, haar aansprakelijkheid niet erkennende, terecht is gedagvaard maar dat [eiser] na de erkenning en begroting van de scha-de door de provincie bij antwoord ten onrechte de procedure heeft doorgezet, en (b) dat beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zodanig dat ieder de eigen kosten draagt.

5. De beslissing

De rechtbank:

- veroordeelt de provincie om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.696,22, te vermeerderen met wettelijke rente tot 22 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;

- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

- compenseert de proceskosten, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;

- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 oktober 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.

SD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature