U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Uitspraak



d.d. 30 augustus 2000.

De arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer, overweegt en beslist als volgt, inzake:

rolno. kantongerecht: 97/1702.

rolnr. rechtbank: 501/98

De vennootschap naar Belgisch recht ASK N.V.,

Gevestigd en kantoorhoudende te Malle, België,

principaal appellante,

incidenteel geïntimeerde,

procureur: mr. J.B. de Meester,

tegen:

[principaal geïntimeerde],

wonende te [woonplaats], België,

verblijvende te Tilburg,

principaal geïntimeerde,

incidenteel appellant,

procureur: mr. C.H. Brinkman,

advocaat: mr. L.M. Schelstraete.

1. Het procesverloop

Bij dagvaarding van 16 juni 1998 is principaal appellante, verder te noemen: ASK, in hoger beroep gekomen van het vonnis gewezen door de kantonrechter te Middelburg op 23 maart 1998.

De volgende processtukken zijn gewisseld:

memorie van grieven;

memorie van antwoord tevens incidenteel appel;

memorie van antwoord in het incidenteel appel.

Op 18 november 1999 hebben partijen schriftelijk pleidooi gevoerd en hun pleitnota’s overgelegd.

Beide partijen hebben het dossier in eerste aanleg in het geding gebracht.

Principaal geïntimeerde heeft daarnaast nog producties in het geding gebracht.

2. De grieven

In het principaal appel:

Grief I

“ASK kan zich niet verenigen met het oordeel van de Kantonrechter dat [principaal geïntimeerde] zijn arbeid gewoonlijk in Nederland verricht en dat daarom de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt”.

Grief II

“Ten onrechte heeft de Kantonrechter geoordeeld dat op grond van artikel 6 lid 2 EVO Nederlands recht moet worden toegepast. De in artikel 6 lid 2 genoemde uitzondering is door de kantonrechter ten onrechte buiten beschouwing gelaten”.

Grief III

“Ten onrechte heeft de Kantonrechter enig deel van het gevorderde toegewezen. De vorderingen van [principaal geïntimeerde] moeten worden afgewezen”.

In het incidenteel appel:

Grief I

“Ten onrechte heeft de Kantonrechter bij vonnis d.d. 23 maart 1998 ad 3.2 overwogen dat partijen voor Belgisch recht zouden hebben gekozen”.

Grief II

“Ten onrechte overwoog de Kantonrechter bij meergenoemd eindvonnis sub 4.4 dat [principaal geïntimeerde] geen feiten zou hebben gesteld waaruit kan volgen dat ASK jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, onafhankelijk van de schending van deze zorgplicht en dat om die reden de verklaring voor recht van artikel 6:162 BW moet worden geweigerd ”.

Grief III

“Ten onrechte overwoog de Kantonrechter bij eindvonnis van 23 maart 1998 sub 5.5 dat een smartengeld ad ƒ 55.000,00 hem passend en billijk voorkomt en de door [principaal geïntimeerde] als vergelijkingsmateriaal opgegeven gevallen uitzonderlijk zwaar letsel betroffen”.

3. De beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1 De grieven richten zich niet tegen de feiten zoals die door de kantonrechter in zijn vonnis van 23 maart 1998 zijn vastgesteld, zodat de rechtbank daarvan ook in hoger beroep uitgaat.

3.2 Grief I in het principaal appel richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 sub 1 van het Europees Jurisdictie- en Executieverdrag (EEX) bevoegd is om van onderhavig geschil - voor wat betreft de vordering ex artikel 7:658 BW - kennis te nemen. ASK stelt dat Nederland niet kan worden beschouwd als het land waar [principaal geïntimeerde] gewoonlijk zijn arbeid zou verrichten, omdat het de bedoeling van partijen was dat de arbeidsovereenkomst in België zou worden uitgevoerd.

ASK heeft echter nagelaten deze - door [principaal geïntimeerde] uitdrukkelijk betwiste - stelling nader feitelijk te onderbouwen, terwijl het op haar weg had gelegen om dit wel te doen. De rechtbank gaat om deze reden aan het door ASK op dit punt gestelde voorbij, zodat bij de beoordeling van de vraag of de Nederlandse rechter in dit geval rechtsmacht heeft, slechts de feitelijke uitvoering van de arbeidsovereenkomst betrokken kan worden. Nu [principaal geïntimeerde] sinds zijn indiensttreding uitsluitend in Nederland werkzaam is geweest, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat hij zijn werk gewoonlijk in Nederland verrichtte, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 EEX bevoegd is. Grief I faalt derhalve.

3.3 De tweede grief in het principaal appel is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Nederlands recht van toepassing is. Voorzover deze grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [principaal geïntimeerde] zijn arbeid gewoonlijk in Nederland verrichtte, behoeft zij, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2. reeds is overwogen, geen verdere bespreking. ASK stelt voorts dat de kantonrechter ten onrechte de exceptieclausule van artikel 6 lid 2 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO) niet heeft toegepast. Ook al heeft [principaal geïntimeerde] zijn werk gewoonlijk in Nederland verricht, dan blijkt volgens ASK uit het geheel van omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst nauwer verbonden is met België zodat Belgisch recht moet worden toegepast.

3.4 De rechtbank volgt deze redenering niet. De exceptieclausule dient alleen dan te worden toegepast, wanneer dit leidt tot een duidelijk betere lokalisering van de arbeidsovereenkomst. De rechtbank is van oordeel dat bij de lokalisering niet kan worden geabstraheerd van de omstandigheden die tot het arbeidsgeschil hebben geleid. In onderhavig geval leggen de plaats waar het ongeval zich heeft voorgedaan gecombineerd met het feit dat [principaal geïntimeerde] uitsluitend in Nederland werkzaam is geweest, een zodanig gewicht in de schaal dat andere factoren, zoals de vestigingsplaats van de werkgever en de woonplaats van de werknemer, de muntsoort waarin het salaris werd betaald, het toepasselijk sociaal zekerheidsregime, van ondergeschikt belang zijn. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat op de vordering van [principaal geïntimeerde], voor zover die op onrechtmatige daad is gebaseerd, ook Nederlands recht van toepassing is. Aangezien onderhavige vordering - gebaseerd op schending van de zorgplicht - op het zelfde feitencomplex is gebaseerd, ligt het in de rede deze eveneens te beoordelen naar Nederlands recht en dus de arbeidsovereenkomst in dit geval te lokaliseren in Nederland. Grief II in principaal appel faalt derhalve.

3.5 De derde grief die in het principaal appel is opgeworpen is niet gemotiveerd en heeft kennelijk geen zelfstandige betekenis. In ieder geval maakt de rechtbank er niet uit op dat ASK het geschil in volle omvang aan de rechtbank wil voor leggen. Nu de twee voorgaande grieven falen, kan ook deze grief niet tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter leiden.

3.6 In het incidenteel appel richt de eerste grief zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat partijen zouden hebben gekozen voor toepassing van Belgisch recht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat die rechtskeuze kan worden afgeleid uit artikel 1 van de arbeidsovereenkomst, waarin wordt verwezen naar de bepalingen van de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten die betrekking hebben op de arbeidsovereenkomsten in het algemeen en op deze voor werklieden. Duidelijk is dat partijen hiermee niet uitdrukkelijk voor de toepassing van Belgisch recht hebben gekozen. Uit de bepaling kan echter wel een stilzwijgende rechtskeuze worden afgeleid. Verwezen wordt immers naar de Belgische “Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten”, welke wet onderdelen heeft genaamd: “De arbeidsovereenkomsten in het algemeen” en “De arbeidsovereenkomsten voor werklieden”. Het oordeel van de kantonrechter dat het hier onmiskenbaar een Belgische wet betreft is dan ook niet onbegrijpelijk of onjuist. Hieruit volgt dat de grief faalt.

3.7 De tweede grief in het incidenteel appel ziet op het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de door [principaal geïntimeerde] gestelde onrechtmatige daad. Dit onderdeel van de vordering behoort echter niet tot de competentie van de kantonrechter, zodat hij zich op dit onderdeel onbevoegd had dienen te verklaren. In hoger beroep is de rechtbank dan ook in dezen niet bevoegd, zodat de rechtbank de zaak wat dit onderdeel betreft naar het gerechtshof zal doorverwijzen.

3.8 De derde grief van [principaal geïntimeerde] heeft betrekking op de hoogte van het door de kantonrechter toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding. [principaal geïntimeerde] stelt dat een hoger bedrag dan fl. 55.000,-- dient te worden toegewezen. Hij stelt daartoe dat hij ten gevolge van het ongeval volledig arbeidsongeschikt is geraakt, voortdurend pijn heeft en dagelijkse verzorging en verpleging behoeft, ten gevolge waarvan hij in een sociaal isolement is komen te verkeren. [principaal geïntimeerde] heeft door het ongeval diverse fracturen en inwendig letsel opgelopen. De open buikwond is nog immer niet genezen. Hij heeft meerdere operaties moeten ondergaan en is langdurig opgenomen geweest op de intensive care afdeling, waar lange tijd voor zijn leven is gevreesd. [principaal geïntimeerde] heeft door het ongeval op jonge leeftijd (28 jaar) zeer zwaar letsel opgelopen, waardoor hij de rest van zijn leven beperkt zal zijn in lichamelijke mogelijkheden en dientengevolge zijn levensvreugde. Hij zal waarschijnlijk dagelijks de gevolgen van het ongeval blijven ondervinden. De rechtbank acht gelet op deze omstandigheden een immateriële schadevergoeding van fl. 100.000,-- billijk. De grief treft derhalve doel.

5. De beslissing

De rechtbank:

bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Middelburg van 23 maart 1998 voor wat betreft de verklaring voor recht dat ASK N.V. [principaal geïntimeerde] in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 7:658 BW door op 14 juli 1995 te Wemeldinge haar zorgplicht voor de veiligheid niet na te komen alsmede voor wat betreft de in dat vonnis opgenomen proceskostenveroordeling;

vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor het overige en, opnieuw rechtdoende:

verwijst de zaak voor wat betreft het op onrechtmatige daad gebaseerde gedeelte van de vordering naar het gerechtshof te ’s-Gravenhage;

veroordeelt ASK N.V. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [principaal geïntimeerde] te vergoeden de materiële schade die [principaal geïntimeerde] ten gevolge van het bedrijfsongeval op 14 juli 1995 heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 1995, althans de datum van het ontstaan van de schade;

veroordeelt ASK om tegen bewijs van kwijting aan [principaal geïntimeerde] te betalen een bedrag van fl. 100.000,-- als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 1995 tot aan de dag der algehele voldoening en verminderd met eventueel reeds betaalde voorschotten;

veroordeelt ASK in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [principaal geïntimeerde] worden begroot op fl. 370,-- aan verschotten en fl. 6.200,-- aan procureurssalaris.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers, B.J.R.P. Verhoeven en E.K. van der Lende - Mulder Smit en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 30 augustus 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature