Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Schrijvershuisje

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK MAASTRICHT

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 138814 / HA ZA 09-378

Vonnis van 22 september 2010

in de zaak van

1. [eiseres 1],

wonende te [woonplaats],

2. [eiseres 2],

wonende te [woonplaats],

3. [eiseres 3],

wonende te [woonplaats],

eiseressen in conventie,

verweersters in reconventie,

advocaat mr. J.A.M.G. Vogels te Maastricht,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. J.J.M. Goumans te Maastricht.

Partijen zullen hierna [eiseressen] en [gedaagde] worden genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 10 juni 2009,

- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens akte

vermeerdering van eis,

- het proces-verbaal van comparitie van 4 september 2009,

- de akte van [eiseressen],

- de akte van [gedaagde],

- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in voorwaardelijke

reconventie,

- de akte na comparitie van [eiseressen],

- de rolbeschikking van 20 januari 2010,

- de akte ter rolle van [gedaagde].

1.2. Tenslotte is vonnis bepaald en wel nader op heden.

2. Het geschil

in conventie

2.1. [eiseressen] vordert - na vermeerdering van eis bij conclusie antwoord in reconventie tevens akte vermeerdering van eis in conventie en vermindering van eis tijdens de comparitie na antwoord - dat de rechtbank:

1) de schenking door mevrouw [betrokkene] aan [gedaagde] van de onroerende zaak,

staande en gelegen te [woonplaats], aan de [adres],

kadastraal bekend Gemeente Vaals, sectie D nummer 1278, vernietigt en verklaart

voor recht dat het eigendom van voormelde onroerende zaak berust bij

erflaatster, althans [eiseressen], ieder voor een-derde onverdeeld gedeelte;

2) het legaat ad € 10.000,- ten gunste van [gedaagde] in het testament van erflaatster d.d.

26 september 2006 vernietigt;

3) [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseressen] te betalen een bedrag van

€ 29.825,-, althans een ander bedrag, te vermeerderen met de rente van 4% over

€ 35.000,-, te rekenen vanaf 12 juli 2007 tot 20 december 2008, en 4% over

€ 29.825,-, vanaf 20 december 2008 tot aan het moment van algehele voldoening;

4) primair: [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseressen] te betalen een bedrag van

€ 21.771,25 te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de datum van indiening van de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens akte vermeerdering van eis (8 juli 2009);

subsidiair: [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseressen] te betalen een bedrag van

€ 18.907,17, althans een ander bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens akte vermeerdering van eis (8 juli 2009);

meer subsidiair: [gedaagde] veroordeelt rekening en verantwoording ex artikel 771 Rv af te leggen over het ontvan gen PGB althans kopie ën van de declaraties van de verleende zorg te verstrekken en, voor zover [gedaagde] daartoe niet in staat is of gedeeltelijk niet in staat is, [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseressen] te betalen het bedrag gelijk aan het gedeelte waarover [gedaagde] geen rekening en verantwoording kan afleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens akte vermeerdering van eis (8 juli 2009);

5) de schenking van het geldbedrag ad € 30.015 vernietigt en [gedaagde] veroordeelt om

aan [eiseressen] te betalen een bedrag van € 30.015,-, te vermeerderen met de

wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens akte vermeerdering van eis (8 juli 2009);

6) [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseressen] te betalen een bedrag van

€ 41.720,- in verband met contante geldopnamen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens akte vermeerdering van eis (8 juli 2009);

7) [gedaagde] veroordeelt om de te betalen geldbedragen te voldoen aan Van Lennep

c.s. binnen veertien dagen na betekening van het vonnis;

8) [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen.

2.2. [eiseressen] stelt hiertoe - samengevat en voor zover van belang - als volgt.

Algemeen

2.2.1. Op 17 maart 2008 is overleden [betrokkene] (hierna: [betrokkene]). Bij testament heeft [betrokkene] [eiseressen], voor gelijke delen, tot haar erfgenamen benoemd. [eiseressen] heeft de nalatenschap benificiair aanvaard. Als executeur is aangetreden mw. [naam], kandidaat-notaris te Gulpen. Vereffening van de nalatenschap vindt niet plaats, gelet op het bepaalde in artikel 4:202 lid 1 sub a BW.

2.2.2. [betrokkene] was al langere tijd ziek. Zij had hartklachten, waardoor zij moeilijk liep. Daarnaast had zij longemfyseem, waardoor zij regelmatig moest vernevelen. Door het longemfyseem was [betrokkene] ook kortademig en snel vermoeid. Deze gezondheidsproblemen bestonden reeds in 2005 en 2006 en zijn nadien verergerd.

2.2.3. [betrokkene] werd sinds langere tijd intensief verpleegd door [gedaagde]. [eiseressen] hebben in 2004 kennis gemaakt met [gedaagde]. Volgens [gedaagde] was zij ook voordien al werkzaam ten behoeve van [betrokkene]. [gedaagde] was werkzaam als beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg. [gedaagde] heeft zich niet als verpleegkundige laten registeren in het kader van de Wet BIG, maar presenteerde zich niettemin (ook extern) als verpleegkundige.

2.2.4. De zorgtaken van [gedaagde] werden betaald uit het persoonsgebonden budget (PGB) van [betrokkene]. Vanaf 1 februari 2007 was [gedaagde] ten behoeve van [betrokkene] werkzaam op grond van een arbeidsovereenkomst, voor 30 uren per week en met een salaris van € 1.900,- per maand. Vanaf 1 januari 2007 is [betrokkene], als huurder van een kamer, bij [gedaagde] gaan inwonen.

2.2.5. [eiseressen] is gebleken dat er een verwevenhied is ontstaan tussen gelden van [betrokkene] en gelden van [gedaagde]. [gedaagde] had de beschikking over bankpassen van bankrekeningen van [betrokkene] en heeft daarvan gebruik gemaakt. Daarnaast beschikte [gedaagde] over een bankrekening waarop zij het PGB van [betrokkene] ontving. Tussen deze rekening en de privérekening van [gedaagde] zijn overboekingen waarneembaar. Niet gebleken is dat [gedaagde] een administratie bijhield.

Schenking onroerende zaak

2.2.6. [eiseressen] is gebleken dat [betrokkene] aan [gedaagde] een onroerende zaak te Vijlen heeft geschonken. Deze schenking is verricht bij notariële akte van 12 juli 2007. Op grond van artikel 7:178 BW is de schenking vernietigbaar. Zij is immmers gedaan door [betrokkene] aan [gedaagde] als een beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg die [betrokkene] verzorgde. De vernietiging van de schenking kan geschieden door ieder die er nadeel van ondervindt, derhalve ook door [eiseressen], die anders het registergoed of de opbrengst ervan zouden hebben geërfd. [eiseressen] heeft bij brief van 6 februari 2009 aan [gedaagde] de nietigheid van de schenking ingeroepen. [eiseressen] vordert dat de rechtbank de schenking van de onroerende zaak te Vijlen vernietigt en verklaart voor recht dat de eigendom van de zaak (inmiddels) berust [eiseressen], ieder voor een-derde onverdeeld gedeelte.

Legaat

2.2.7. Verder is [eiseressen] gebleken dat [betrokkene] bij testament een bedrag van

€ 10.000,- heeft gelegateerd aan [gedaagde]. Ook dit legaat is vernietigbaar en wel op grond van de artikelen 4:59 en 4:62 BW, gelet op de verzorgende rol van [gedaagde] ten opzichte van [betrokkene]. [eiseressen] vordert dat de rechtbank het legaat vernietigt.

Geldlening

2.2.8. Uit een schuldbekentenis van 12 juli 2007 is [eiseressen] gebleken dat [betrokkene] aan [gedaagde] een bedrag van € 35.000,- heeft geleend, tegen een rente van 4% per jaar, deze rente te voldoen in vier termijnen, op de laatste dag van ieder kwartaal. De hoofdsom diende [gedaagde] terug te betalen in 80 maandelijkse termijnen van € 437,50. De lening is namens [eiseressen] opgezegd en [gedaagde] is gesommeerd om het geleende bedrag met rente terug te betalen. Op 20 december 2008 heeft [gedaagde] een bedrag van € 5.175,- betaald. Andere betalingen zijn niet ontvangen. [eiseressen] vordert daarom de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 29.825,- (de hoofdsom onder aftrek van € 5.175,-), vermeerderd met de verschuldigde rente.

PGB

2.2.9. [betrokkene] had met ingang van 10 oktober 2005 de beschikking over een PGB. [gedaagde] was door [betrokkene] gemachtigd om het PGB te beheren en te regelen. Over de laatste maanden van 2005 had [betrokkene] (netto) aanspraak op een bedrag van € 3.787,17 aan PGB. In 2006 had [betrokkene] over de periode tot en met 10 oktober (netto) aanspraak op een bedrag van € 15.792,46 aan PGB. Een en ander blijkt uit de desbetreffende toekenningsbeschikkingen. Over 2007 heeft [betrokkene] een bedrag van € 2.191,63 ontvangen. [eiseressen] beschikken niet over een toekenningsbeschikking over 2007. Het toegekende bedrag is lager dan de jaren ervoor. Hier is kennelijk iets niet goed gegaan. Over 2008 is wel een recht op PGB toegekend, maar vanwege het - door [gedaagde] - niet inzenden van een formulier is er feitelijk niets uitgekeerd. Hier is [gedaagde] nalatig geweest.

2.2.10. Na het overlijden van [betrokkene] heeft [gedaagde] de stukken inzake het PGB niet overgedragen aan [eiseressen]. Inmiddels is [eiseressen] gebleken dat de instellingen die het PGB hebben uitgekeerd vorderingen hebben op [eiseressen] als de erfgenamen van [betrokkene], omdat over de diverse jaren geen verantwoording is afgelegd. Teruggevorderd wordt een bedrag van € 18.907,17. [eiseressen] beschikken niet over alle relevante stukken, waaronder facturen voor de verleende zorg, en zij hebben geen inzage in de bankafschriften van de bankrekening van [gedaagde] waarop de betalingen zijn gedaan. In de jaren 2005 tot en met 2007 blijkt [gedaagde] op de desbetreffende bankrekening in totaal een bedrag van € 21.771,25 te hebben ontvangen. [gedaagde] is bij het verstrekken van informatie aan [eiseressen] over (het gebruik van) het PGB niet volledig en verwijst naar stukken die zich in de opslag van meubels van [betrokkene] zouden bevinden. Nu [gedaagde] gemachtigd was om het PGB te beheren en te regelen is [gedaagde] gehouden om rekening en verantwoording af te leggen over de besteding van de PGB-gelden. [gedaagde] heeft ook jegens [eiseressen] toegezegd dat zij zou zorgdragen voor een goede registratie van de uren.

2.2.11. Uit enkele bankafschriften blijkt dat van een bankrekening van [gedaagde] gelden zijn overgemaakt naar de voor de ontvangst van PGB-gelden bedoelde bankrekening. Deze overboekingen zijn onbegrijpelijk, ervan uitgaande dat de desbetreffende bankrekening alleen bedoeld was voor de ontvangst PGB-gelden ten behoeve van [betrokkene]. Hieruit blijkt des te meer de financiële verwevenheid tussen bankrekeningen van [gedaagde] en het vermogen van [betrokkene].

2.2.12. [eiseressen] vordert primair dat [gedaagde] een bedrag van € 21.771,25 betaalt aan [eiseressen] vanwege het slechte beheer dat zij heeft gevoerd en vanwege het nimmer indienen van zorgrapportages ter verantwoording van de gelden. Grondslag van deze vordering is (mede) artikel 4:183 BW . Subsidiair vordert [eiseressen] de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 18.907,17, zoals dat door de uitkerende instanties wordt teruggevorderd, opnieuw vanwege het slechte beheer dat zij heeft gevoerd en vanwege het nimmer indienen van zorgrapportages ter verantwoording van de gelden. Meer subsidiair vordert [eiseressen] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om ex artikel 771 Rv rekening en verantwoording af te leggen over het ontvangen PGB, althans kopieën van de declaraties van de verleende zorg te verstrekken. Voor zover [gedaagde] hiertoe niet in staat is vordert [eiseressen] de veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiseressen] van het bedrag waarover [gedaagde] geen rekening en verantwoording kan afleggen.

Kasopnames en overboekingen

2.2.13. In opdracht van [eiseressen] is onderzoek gedaan naar de administratie en de bankafschriften van [betrokkene], om inkomsten, uitgaven en vermogen van deze laatste in kaart te brengen. [eiseressen] is bekend dat [gedaagde] beschikking had over bankpassen van de rekeningen van [betrokkene]. Uit het onderzoek is gebleken dat [gedaagde] veel contant geld heeft opgenomen en dat diverse bedragen zonder nadere omschrijving zijn overgemaakt van de rekening van [betrokkene] naar de rekening van [gedaagde].

2.2.14. Over de jaren 2007 en 2008 is in totaal € 30.015 overgemaakt aan [gedaagde]. [eiseressen] weten niet waarom dit is gebeurd. [eiseressen] zijn van mening dat hier sprake is van schenkingen, die op grond van artikel 7:178 BW vernietigbaar zijn. [eiseressen] vordert de vernietiging van de schenkingen en de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 30.015,-.

2.2.15. De bedragen die contant zijn opgenomen (over 2007 en 2008 in totaal € 71.720,-) zijn volgens [eiseressen] door [gedaagde] opgenomen. Afgezien van een bedrag van in totaal € 30.000,-, dat aan [eiseressen] is geschonken, zijn de opgenomen gelden aan [gedaagde] ten goede gekomen. Gelet op de leeftijd en de levensstijl van [betrokkene] is het immers ondenkbaar dat zij dit bedrag in de laatste twee jaren van haar leven zou hebben uitgegeven. [eiseressen] vordert daarom de veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiseressen] van een bedrag van € 41.720,-.

2.3. [gedaagde] voert verweer, stellende - samengevat en voor zover van belang - als volgt.

Algemeen

2.3.1. [betrokkene] en [gedaagde] hebben elkaar in 1997 leren kennen, waarna een vriendschappelijke relatie is ontstaan. Toen de gezondheidstoestand van [betrokkene] achteruit ging, heeft zij [gedaagde] gevraagd om de gastenwoning van de boerderij van [gedaagde] te mogen bewonen en heeft [gedaagde] voorts op verzoek van [betrokkene] haar betaalde betrekking opgezegd en heeft [gedaagde] [betrokkene] volledig verzorgd. Om te voorzien in een inkomen voor [gedaagde] is het PGB aangevraagd.

Schenking onroerende zaak

2.3.2. [betrokkene] wilde de onroerende zaak in Vijlen (de woning van [betrokkene] voordat zij bij [gedaagde] ging wonen) aan [gedaagde] schenken. Bedoeling was dat [gedaagde] de onroerende zaak zou beheren en dat geestverwanten van [betrokkene] deze zouden kunnen gebruiken. [betrokkene] wilde voorkomen dat haar erfgenamen de onroerende zaak aan derden zouden verkopen. De lening van € 35.000,- is verstrekt om de schenkingsrechten te financieren. De schenking en de lening zijn dan ook op dezelfde dag notarieel vastgelegd.

2.3.3. Primair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de schenking van de onroerende zaak niet vernietigbaar is. Uit het door [eiseressen] gestelde volgt niet dat is voldaan aan de eisen in artikel 7:178 BW . Uit het gestelde volgt namelijk niet dat [betrokkene] op 12 juli 2007 ziek was en evenmin dat [gedaagde] op dat moment als beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg werkzaam was ten behoeve van [betrokkene].

2.3.4. Zou de rechtbank de schenking wel vernietigbaar achten, dan geldt subsidiair dat [eiseressen] op grond van de redelijkheid en billijkheid geen beroep daarop toekomt. De vernietiging van de schenking zou leiden tot de verkoop van de voormalige woning, terwijl het de bedoeling van [betrokkene] was om door middel van de schenking aan [gedaagde] te zorgen voor het behoud van de woning c.a., zodat deze na haar dood zou kunnen worden gebruikt door geestverwanten.

Legaat

2.3.5. In verband met het legaat stelt [gedaagde] opnieuw dat in het geheel niet vaststaat dat [betrokkene] in de laatste jaren van haar leven ziek was en dat [gedaagde] haar verpleegde. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat [eiseressen] aanvankelijk heeft erkend dat het legaat verrekend diende te worden met de (beweerde) schuld van [gedaagde] aan [eiseressen] en dat deze erkenning zich verzet tegen het nadien alsnog doen van een beroep op de vernietigbaarheid van het legaat.

Geldlening

2.3.6. In verband met de geldlening stelt [gedaagde] dat zij een bedrag van € 5.176,- heeft terugbetaald (aan de executeur en daarmee) aan [eiseressen]. Voor het overige heeft zij het terug te betalen bedrag van de lening verrekend met vorderingen harerzijds op [eiseressen], als zijnde de erfgenamen van [betrokkene]. Het betreft vorderingen uit hoofde van:

1. huur over de maanden april, mei en juni 2008, € 1.530,-;

2. opslag goederen, € 1.995,-;

3. verbouwing badkamer, € 9.196,54;

4. kosten en onderhoud website, € 1.475,-;

5. aanbetaling badmeubel, € 2.000,-;

6. autoruit, € 35,-;

7. incasso krant, € 83,17;

8. Interim Justitia, € 114,-;

9. voorschot aan [eiseres 1], € 3.800,-;

10. reparatie auto, € 338,65;

11. Office Center feestspullen, € 319,33;

12. ANWB, € 120,85;

13. wegenbelasting Peugeot , € 49,-.

2.3.7. In verband met de post ‘huur’ stelt [gedaagde] dat de huurovereenkomst (op grond waarvan [betrokkene] bij haar verbleef) pas met ingang van 1 juli 2008 is beëindigd. De kosten van de verbouwing van de badkamer komen volgens [gedaagde] voor rekening van [eiseressen], omdat [betrokkene] opdracht heeft gegeven voor die verbouwing en de bestaande badkamer heeft laten afbreken. Voor het overige is sprake van door [gedaagde] voorgeschoten kosten, die ten laste van (de erven van) [betrokkene] dienen te komen en welke posten door achterliggende stukken worden onderbouwd.

PGB

2.3.8. In zake de vorderingen verband houdend met het PGB van [betrokkene] stelt [gedaagde] dat deze sinds 2005 op een speciale bankrekening op haar naam zijn overgemaakt. Dat zou [betrokkene] zo hebben gewild. Alle personen die betrokken waren bij de verpleging en verzorging van [betrokkene] zouden hun uren deugdelijk hebben geadministreerd. De desbetreffende stukken zouden zich in de (in de macht van [eiseressen] zijnde) meubelstukken van [betrokkene] moeten bevinden. [gedaagde] heeft alleen de bankafschriften van desbetreffende rekening in haar bezit. Volgens [gedaagde] zijn alle ontvangen gelden besteed conform de bestemming. Er is daarom geen reden om haar te veroordelen tot betaling van

€ 21.771,25 aan [eiseressen].

2.3.9. [gedaagde] betwist dat het haar taak was om administratie te voeren inzake de besteding van het PGB en om de vereiste verantwoording af te leggen. Dat was de taak van [betrokkene], die daarbij slordig en eigenzinnig te werk ging. Gelet hierop is er geen reden om haar, [gedaagde], te veroordelen tot betaling van € 18.907,17 aan [eiseressen]. Inzake de gevorderde rekening en verantwoording stelt [gedaagde] dat, als [eiseressen] meent dat [gedaagde] zulks dient te doen, zij rekening en verantwoording zal afleggen op de daarvoor bij wet bepaalde wijze.

Kasopnames en overboekingen

2.3.10. Inzake de kasopnames en de overboekingen stelt [gedaagde] dat [betrokkene] twee bankpasjes had, één van de Van Lanschot -bank en één van de Postgiro. [gedaagde] beschikte niet zelf over een pasje van één van beide rekeningen. Het pasje van de Van Lanschot-bank had [betrokkene] aan de boekhouder afgegeven. Dat pasje werd niet door [betrokkene] (of [gedaagde]) gebruikt. Het pasje van de Postgiro werd door [betrokkene] gebruikt om bedragen op te nemen van de Postgiro, om daar vervolgens kleinere uitgaven mee te doen. [betrokkene] heeft steeds gebruik gemaakt van een pin-automaat, in het bijzijn van derden, waaronder [gedaagde], de overbuurman, bezoekers, etc. Het opgenomen geld is volgens [gedaagde] niet bij haar terecht gekomen.

2.3.11. De overboekingen van gelden van [betrokkene] naar de bankrekening van [gedaagde] hielden volgens [gedaagde] verband met betalingen die zij eerder ten behoeve van [betrokkene] had gedaan. Het voorgeschoten geld werd door de overboekingen terugbetaald. Deze overschrijvingen werden niet door haar verzorgd, maar door de boekhouder, de heer Timmermans.

2.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

2.5. [gedaagde] vordert - na vermindering van eis bij conclusie van repliek in voorwaardelijke reconventie - veroordeling van [eiseressen] tot betaling van € 1.234,30 aan kadastrale kosten en een bedrag van € 416.712,85 in verband met ten behoeve van [betrokkene] verleende zorg, een en ander vermeerderd met rente en kosten.

2.6. [gedaagde] stelt hiertoe - samengevat en voor zover van belang - als volgt.

2.6.1. [gedaagde] heeft in verband met de schenking van de onroerende zaak in Vijlen het verschuldigde kadastraal recht tot een bedrag van € 1.234,30 voldaan. Indien de schenking zou worden vernietigd, dient [eiseressen] dit bedrag aan [gedaagde] te restitueren.

2.6.2. [gedaagde] heeft zorg verleend aan en ten behoeve van [betrokkene]. Dat is gebeurd (in ieder geval) vanaf 2005 tot het overlijden van [betrokkene]. Op verzoek van [gedaagde] heeft een deskundige berekend wat een normale vergoeding voor deze zorg zou zijn. Dat blijkt een bedrag van € 447.792,85 zijn, waarop in mindering komen de ontvangen betalingen in de periode van 1 januari 2007 tot het overlijden van [betrokkene], tot een bedrag van € 31.080,-. [gedaagde] vordert daarom veroordeling van [eiseressen] tot betaling van het saldo, groot een bedrag van € 416.712,85.

2.6.3. De vordering in reconventie wordt voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval dat de rechtbank in conventie de schenking (naar de rechtbank aanneemt: van de onroerende zaak in Vijlen) nietig althans vernietigbaar zou oordelen.

2.7. [eiseressen] voert verweer, stellende - samengevat en voor zover van belang - als volgt.

2.7.1. Van vergoeding van de kadastrale kosten door [eiseressen] kan geen sprake zijn, nu [gedaagde] als verpleegkundige had moeten weten van de wettelijke bepaling dat zijn geen voordeel mag trekken uit schenkingen van personen die zij verzorgt. [gedaagde] had de schenking daarom moeten weigeren.

2.7.2. Ook het onderdeel van de vordering dat betrekking heeft op de vergoeding voor de verzorging van [betrokkene] dient te worden afgewezen bij gebrek aan een deugdelijke rechtsgrond voor toewijzing. [gedaagde] werd immers vergoed op grond van de met haar gesloten arbeidsovereenkomst. Daarnaast wordt de wijze van berekenen betwist. Evenzeer wordt betwist dat de ontvangen PGB-gelden voor andere doeleinden dan de verzorging van [betrokkene] zouden zijn aangewend. Daarnaast is ten onrechte het van april tot en met augustus 2008 ontvangen loon niet verrekend.

2.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3. De beoordeling

in conventie

Algemeen

3.1. Tussen partijen staat voldoende vast dat [betrokkene] in de jaren 2006, 2007 en (tot haar overlijden op 17 maart) 2008 ziek was en dat zij in die periode werd verpleegd door [gedaagde]. Zulks volgt uit de gemotiveerde en door in het geding gebrachte schriftelijke stukken nader onderbouwde stellingen van [eiseressen], die door [gedaagde] niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. Daarnaast volgt ook uit de eigen stellingen van [gedaagde] tijdens de comparitie na antwoord (onder andere in zake het longemfyseem en de in verband daarmee vereiste verneveling) dat [betrokkene] in genoemde periode ziek was en door haar, [gedaagde], werd verpleegd. Dat [betrokkene] tot op het laatst volledig compos mentis is geweest, zoals zijdens [gedaagde] onweersproken is gesteld, komt hiermee niet in strijd.

3.2. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat in de genoemde periode [gedaagde] als beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg [betrokkene] als zieke heeft bijgestaan. Daarbij kan in het midden blijven of dat - al dan niet - is geschied op grond van een arbeidsovereenkomst. Evenzeer kan in het midden blijven of andere door [gedaagde] ten behoeve van [betrokkene] verrichte werkzaamheden (haar verzorging en werkzaamheden in verband met de ontvangst en het beheer van het PGB) - al dan niet - een grotere omvang hadden dan de werkzaamheden op het gebied van de verpleging. Ook uit de stellingen van [gedaagde] volgt immers dat deze laatste werkzaamheden op zijn minst enige omvang hadden en dat zij gedurende een langere periode op structurele basis werden verricht.

Schenking onroerende zaak

3.3. Consequentie van dit oordeel is allereerst dat de schenking van de onroerende zaak te Vijlen vernietigbaar is (geweest) op grond van het bepaalde in artikel 7:178 lid 1 BW . Gelet op positie van [eiseressen] is aan de eisen in artikel 7:178 lid 5 BW voldaan. Bij brief van 6 februari 2009 heeft [eiseressen] jegens [gedaagde] met zoveel woorden een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 7:178 BW en daardoor de schenkingsovereenkomst vernietigd. Daarom kan - in zoverre - geen sprake zijn van toewijzing van de vordering onder 1). De gevorderde verklaring voor recht is daarentegen wel toewijsbaar, nu door het wegvallen van de schenkingsovereenkomst de overdracht van de onroerende zaak een titel ontbeert en daardoor moet worden geacht nooit te hebben plaatsgevonden. Dat betekent dat de eigendom van de onroerende zaak inmiddels toekomt aan [eiseressen].

3.4. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de redelijkheid en de billijkheid zich verzetten tegen het beroep door [eiseressen] op artikel 7:178 BW , nu het de bedoeling van [betrokkene] was om door middel van de schenking aan [gedaagde] te zorgen voor het behoud van de woning c.a., zodat deze na haar dood zou kunnen worden gebruikt door geestverwanten. De rechtbank constateert dat uit de schenkingsakte niet blijkt van de achterliggende bedoeling zoals door [gedaagde] gesteld. De rechtbank wijst er verder op dat door [betrokkene] uitsluitend de woning c.a. aan [gedaagde] is geschonken en niet de (juist ook volgens [gedaagde]) karakteristieke en belangwekkende inboedel van de woning, waaronder de boeken van [betrokkene]. Deze inboedel is eigendom van [eiseressen] en is inmiddels uit de woning verwijderd en elders opgeslagen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep op de redelijkheid en billijkheid feitelijk onvoldoende is onderbouwd, zodat de rechtbank niet toekomt aan beantwoording van de rechtsvraag of het beroep op de vernietigbaarheid in het licht van de redelijkheid en billijkheid inderdaad onaanvaardbaar moet worden geacht.

Legaat

3.5. Gelet op oordeel zoals vervat in rechtsoverweging 3.2 is ook legaat van een bedrag van € 10.000,- in het testament van [betrokkene] van 26 september 2006 ten gunste van [gedaagde] vernietigbaar en wel op grond van het bepaalde in de artikelen 4:59 en 4:62 BW. Nu [eiseressen] nog geen buitengerechtelijk beroep op deze vernietigingsgrond hebben gedaan, zal de rechtbank de vordering onder 2) toewijzen.

3.6. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eiseressen] aanvankelijk (in de dagvaarding) heeft erkend dat het legaat verrekend diende te worden met de (beweerde) schuld van [gedaagde] aan [eiseressen] en dat deze erkenning zich verzet tegen het nadien alsnog doen van een beroep op de vernietigbaarheid van het legaat. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu uit het gestelde in de dagvaarding (waarin de schuld aan [gedaagde] uit hoofde van het legaat inderdaad wordt verrekend met de vordering op [gedaagde] uit hoofde van de geldlening) niet volgt dat [eiseressen] onherroepelijk afstand heeft willen doen van haar recht om in een later stadium alsnog een broep te doen op de vernietigingsgrond ex artikel 4:59 BW .

Geldlening

3.7. In verband met de geldlening van 12 juli 2007 maakt [eiseressen] aanspraak op betaling van € 29.825,-, met de rente over € 35.000,- vanaf 12 juli 2007 tot 20 december 2008, en de rente over € 29.825,- vanaf 20 december 2008. [eiseressen] stelt dat zij geen weet heeft van de bedragen die [gedaagde] uit hoofde van de geldlening sinds 12 juli 2007 aan (de erven van) [betrokkene] heeft betaald, dit afgezien van het bedrag van € 5.176,- dat in december 2008 is ontvangen. Kennelijk stelt [eiseressen] zich op het standpunt dat door [gedaagde] tot in december 2008 in het geheel niet is afgelost op de hoofdsom en dat [gedaagde] ook in het geheel geen rente heeft betaald. Uit de opbouw van de vordering volgt verder dat [eiseressen] het op 20 december 2008 ontvangen bedrag van € 5.176,- in mindering wil brengen op de hoofdsom.

3.8. [gedaagde] stelt dat de omvang van de schuld uit de geldlening eind 2008 € 36.233,04 bedroeg, bestaande uit € 34.562,50 aan hoofdsom en € 1.670,54 aan verschuldigde rente tot en met 30 november 2008. [gedaagde] stelt dat zij vorderingen op (de erven van) [betrokkene] kon verrekenen met de vordering van (de erven van) [betrokkene] uit hoofde van de geldlening. Het na verrekening nog resterende bedrag van de schuld, door [gedaagde] gesteld op € 5.176,-, is op 20 december 2008 betaald aan de executeur. Op grond daarvan stelt [gedaagde] dat de vordering inzake de geldlening dient te worden afgewezen, nu zij aan alle verplichtingen uit hoofde daarvan heeft voldaan.

3.9. Uit de door [gedaagde] gemaakte berekening volgt dat zij zich op het standpunt stelt dat op de hoofdsom (één overeengekomen termijn van) € 437,50 is afgelost. Deze betaling wordt door [eiseressen] gemotiveerd betwist. Zij verwijst in dit verband naar een onderzoek door haar financieel adviseur Glasz, die in zijn rapport stelt dat hij die aflossing in de bankafschriften (van [betrokkene], rechtbank) niet is tegengekomen. Het had vervolgens op de weg van [gedaagde] gelegen om haar stelling inzake de aflossing op de hoofdsom nader te onderbouwen, door het noemen van de datum waarop de betaling is verricht en liefst ook door het overleggen van het desbetreffende bankafschrift (zoals zij in verband met de andere verrekenposten heeft gedaan). [gedaagde] heeft dit achterwege gelaten en is zelfs in het geheel niet meer op de kwestie van de (al dan niet) aflossing op de hoofdsom teruggekomen. Dat betekent dat de rechtbank het gevoerde verweer zal passeren en er van uit zal gaan dat [eiseressen] in uitgangspunt aanspraak kan maken op terugbetaling van de totale hoofdsom van € 35.000,-.

3.10. Anderzijds wijst de rechtbank erop dat [eiseressen] de stelling van [gedaagde] inzake de omvang van de renteschuld tot en met 30 november 2008 (€ 1.670,54) niet heeft betwist. De rechtbank zal daaruit afleiden dat [eiseressen] in dit opzicht akkoord gaat met de berekening van [gedaagde]. Dat betekent dat de rechtbank er van uit zal gaan dat [gedaagde] uit hoofde van de geldlening tot en met 30 november 2008 het door haar genoemde bedrag aan rente verschuldigd is. Vanaf 1 december 2008 zal de rechtbank vervolgens de - op dit punt door [gedaagde] niet specifiek betwiste - vordering van [eiseressen] tot uitgangspunt nemen.

3.11. De door [gedaagde] opgevoerde verrekenposten worden door [eiseressen] in algemene zin betwist. Uit het gestelde in de dagvaarding (onder randnummer 11) begrijpt de rechtbank anderzijds dat [eiseressen] weliswaar bezwaar maakt tegen het innen van huur door [gedaagde] over de maanden april tot en met juni 2008, maar dat zij daarmee uiteindelijk toch akkoord gaat, nu de executeur de huurovereenkomst niet tijdig heeft opgezegd. Dit betekent dat, conform de stelling van [gedaagde], een bedrag van € 1.530,- (post 1) bij wege van verrekening op de schuld uit hoofde van de geldlening in mindering kan worden gebracht.

3.12. Specifiek verweer wordt gevoerd tegen de opgevoerde verrekenposten inzake de badkamer (posten 3 en 5, in totaal € 11.196,54). [eiseressen] betwist dat [betrokkene] opdracht zou hebben gegeven om een badkamer in de woning van [gedaagde] te verbouwen en dat zij de kosten van die verbouwing zou dragen. Anderzijds volgt uit het door [eiseressen] in het geding gebracht rapport van Glasz (productie 20, pagina 8) dat uit de administratie van [betrokkene] blijkt dat zij van haar bankrekening op 15 februari 2008 een bedrag van € 6.818,- heeft betaald aan een Belgische onderneming in verband met de aanleg van een badkamer in de woning van [gedaagde]. Daarnaast heeft de deskundige in de administratie van [betrokkene] ook andere stukken aangetroffen in zake deze badkamer, waaronder stukken inzake een instapbad. [eiseressen] legt niet uit hoe de aanwezigheid van deze stukken in de administratie van [betrokkene] - en de betaling in februari 2008 - moeten worden begrepen, anders dan als een bevestiging van de stellingen van [gedaagde]. De rechtbank zal in verband met de verrekenposten 3) en 5) daarom [gedaagde] volgen in haar stelling dat de desbetreffende bedragen voor verrekening in aanmerking komen. [eiseressen] maakt nog bezwaar tegen de hoogte van het bedrag onder 3). Dat verweer zal de rechtbank passeren als zijnde onvoldoende onderbouwd (vooral ook gelet op de nadere uitleg door [gedaagde] in de conclusie van dupliek in conventie). Een en ander betekent dat, conform de stellingen van [gedaagde], bij wege van verrekening een bedrag van

€ 11.196,54 (posten 3 en 5) op de schuld uit hoofde van de geldlening in mindering kan worden gebracht.

3.13. Voorts kan in mindering worden gebracht post 9 (voorschot aan [eiseres 1], € 3.800,-). Deze post wordt weliswaar betwist, maar niet ten gronde. [eiseressen] volstaat met het uiten van twijfels aan de geloofwaardigheid van [gedaagde]. Dat is onvoldoende, zeker nu de post rechtstreeks betrekking heeft op eiseres sub 1, zodat een feitelijk meer gemotiveerde betwisting had kunnen en mogen worden verwacht. Dit betekent dat, conform de stelling van [gedaagde], een bedrag van € 3.800,- (post 9) bij wege van verrekening op de schuld uit hoofde van de geldlening in mindering kan worden gebracht.

3.14. Het verweer inzake post 4 (kosten en onderhoud website, € 1.475,-) treft daarentegen doel. [eiseressen] stelt dat de desbetreffende factuur door de creditieur ter betaling is ingediend bij de executeur. [eiseressen] leidt daaruit af dat [gedaagde] de desbetreffende factuur niet reeds heeft voldaan. [gedaagde] stelt vervolgens dat zij de factuur wèl heeft voldaan, maar laat na om deze stelling te onderbouwen, door het noemen van de datum waarop de betaling zou zijn verricht en/of het overleggen van het desbetreffende bankafschrift. Het beroep op verrekening wordt daarom gepasseerd waar het betreft genoemde post 4.

3.15. In verband met de overige posten heeft [eiseressen] volstaan met een ongemotiveerde betwisting. Gelet daarop (en op de omstandigheid dat bij enkele van de opgevoerde posten op het desbetreffende afschrift van de bankrekening van [gedaagde] uitdrukkelijk de naam van [betrokkene] is vermeld) zal de rechtbank [gedaagde] volgen in haar stelling dat zij een bedrag van € 3.055,- (voor de posten 2, 6 tot en met 8 en 10 tot en met 13) bij wege van verrekening op de schuld uit hoofde van de geldening in mindering kan brengen.

3.16. Al het voorgaande tezamen genomen betekent dat [gedaagde] in verband met de geldlening (en de verrekenposten vooralsnog buiten beschouwing latend) aan [eiseressen] verschuldigd is een bedrag van € 29.824,-, te vermeerderen met een bedrag aan rente tot en met 30 november 2008 groot € 1.670,54, en voorts te vermeerderen met de rente van 4% over € 35.000,-, te rekenen vanaf 1 december 2008 tot 20 december 2008, en 4% over

€ 29.824,-, vanaf 20 december 2008 tot aan het moment van algehele voldoening.

3.17. Op het totale uit hoofde van de geldlening verschuldigde bedrag komt bij wege van verrekening in mindering een bedrag van (€ 1.530,- + € 11.196,54 + € 3.800,- + € 3.055,- =) € 19.581,54. De rechtbank zal daarbij 20 december 2008 hanteren als datum waarop het beroep op verrekening effect heeft gesorteerd. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de betaling van € 5.176,-, die op diezelfde dag is ontvangen. Nu [eiseressen] dit laatste bedrag in mindering brengen op hoofdsom, zal de rechtbank ervan uitgaan dat ook het bedrag van € 19.581,54 strekt tot vermindering van de hoofdsom.

3.18. Dit betekent dat de rechtbank - al met al - [gedaagde] in verband met de geldlening zal veroordelen tot betaling aan [eiseressen] van een bedrag van € 10.242,46, te vermeerderen met een bedrag aan rente tot en met 30 november 2008 groot € 1.670,54, en voorts te vermeerderen met de rente van 4% over € 35.000,-, te rekenen vanaf 1 december 2008 tot 20 december 2008, en 4% over € 10.242,46 vanaf 20 december 2008 tot aan het moment van algehele voldoening. Conform het gevorderde onder 7), waartegen [gedaagde] geen specifiek verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank [gedaagde] veroordelen om een en ander te betalen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis.

PGB

3.19. [eiseressen] stelt, kort samengevat, dat [gedaagde] sinds 2005 tot taak had om het ten behoeve van [betrokkene] toegekende PGB deugdelijk te beheren en om het gebruik ervan te administreren en extern te verantwoorden en dat [gedaagde] in de nakoming van deze verplichtingen is tekortgeschoten, voor de gevolgen waarvan zij jegens [eiseressen] aansprakelijk is.

3.20. De rechtbank is van oordeel dat [eiseressen] deze stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Dat het [gedaagde]’ taak was om het PGB van [betrokkene] deugdelijk te beheren kan niet volgen uit de enkele aanwezigheid van de machtiging om namens [betrokkene] over het PGB te beschikken. De machtiging gaf [gedaagde] zekere bevoegdheden. Daarmee is echter niets gezegd over de wijze waarop [gedaagde] van deze bevoegdheden gebruik diende te maken, als verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met [betrokkene] dan wel op grond van een afzonderlijke last. [eiseressen] laat na om dienaangaande iets te stellen. Ook uit de wijze van betalen van het PGB - op een speciaal daarvoor bestemde bankrekening van [gedaagde] - volgt niet zonder meer dat het de taak van [gedaagde] was om vervolgens in volle omvang het beheer over de gelden te voeren en om het gebruik ervan te administreren en extern te verantwoorden. De rechtbank wijst er in dit verband op dat [gedaagde] - onweersproken - heeft gesteld dat de verantwoordingsformulieren steeds aan [betrokkene] werden gezonden. [eiseressen] heeft niet gesteld waaruit volgt dat [gedaagde] vervolgens jegens [betrokkene] verplicht was om zorg te dragen voor het invullen en indienen van deze formulieren.

3.21. Gelet op de ontbrekende feitelijke en juridische onderbouwing (en bij gebreke aan een voldoende specifiek bewijsaanbod) zal de rechtbank de vorderingen van [eiseressen] in verband met het PGB afwijzen. Dat geldt in elk geval voor de primaire vordering en de subsidiaire vordering, die beide gebaseerd zijn op de gestelde - maar als gezegd onvoldoende onderbouwde - tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van op haar rustende verplichtingen. In verband met de primaire vordering tot betaling van alle in 2005 tot en met 2007 ontvangen PGB-gelden doet [eiseressen] aanvullend een beroep op artikel 4:183 BW . Dat beroep kan [eiseressen] niet baten. Reeds uit haar eigen stellingen volgt immers dat op zijn minst een deel van het PGB is besteed aan de zorg voor [betrokkene]. Daarvan uitgaande kan het niet zo zijn dat toch het volledige PGB over de jaren 2005 tot en met 2007 nog aanwezig is op de daarvoor bestemde bankrekening van [gedaagde]. De stellingen van [eiseressen] bieden geen aanknopingspunt om in verband met het bepaalde in artikel 4:183 BW op verantwoorde wijze een lager toe te wijzen bedrag vast te stellen.

3.22. Ook de meer subsidiaire vordering in verband met het PGB, voor zover strekkende tot het afleggen van rekening en verantwoording ex artikel 771 Rv , zal de rechtbank afwijzen. De desbetreffende procedure is in het geheel niet bedoeld voor gevallen als de onderhavige. De vordering tot het verstrekken van kopieën van de declaraties van de verleende zorg stuit af op de - door [eiseressen] als zodanig niet betwiste - stelling van [gedaagde] dat zij inzake het PGB uitsluitend de beschikking heeft over de afschriften van de desbetreffende bankrekening. Daarvan uitgaande ligt een veroordeling tot afgifte niet in de rede, omdat nakoming - kennelijk - onmogelijk zal zijn. Voor het geval [gedaagde] niet in staat is tot het verstrekken van deze kopieën vordert [eiseressen] de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het bedrag waarover [gedaagde] geen rekening en verantwoording kan afleggen. Ook deze vordering zal de rechtbank afwijzen, nu in het geheel niet is vast komen te staan dat - en op grond waarvan - [gedaagde] gehouden zou zijn om rekening en verantwoording af te leggen in de door [eiseressen] bedoelde zin.

3.23. De rechtbank heeft geconstateerd dat [gedaagde] - met name in de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in voorwaardelijke reconventie - uitdrukkelijk heeft aangeboden om conform de wet rekening en verantwoording af te leggen inzake de besteding van het PGB. Dit aanbod is - naar de letter genomen - niet te verenigen met de andere stellingen die [gedaagde] inneemt inzake het PGB (weergegeven in de rechtsoverwegingen 2.3.8 en 2.3.9), die erop neerkomen dat [gedaagde] niet gehouden is om rekening en verantwoording af te leggen. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] met het ‘aanbod’ wil zeggen dat zij niets te vrezen heeft van een eventuele door de rechtbank opgelegde plicht om rekening en verantwoording af te leggen. De rechtbank gaat daarom aan dit deel van de stellingen van [gedaagde] voorbij.

Kasopnames en overboekingen

3.24. De vordering van [eiseressen], voor zover betrekking hebbend op de kasopnames en de overboekingen naar een bankrekening van [gedaagde], is gebaseerd op de stelling dat - kort samengevat - door toedoen van [gedaagde] gelden aan het vermogen van [betrokkene] zijn onttrokken en zonder geldige reden (op grond van een vernietigbare schenking dan wel volledig zonder grond) ten goede zijn gekomen aan [gedaagde]. [gedaagde] verweer komt erop neer dat [betrokkene] steeds verantwoordelijk is geweest voor zowel de opnamens van contanten als de overboekingen en dat, voor zover gelden van [betrokkene] aan [gedaagde] ten goede zijn gekomen, dat op goede gronden is gebeurd en niet zeker als schenking.

3.25. Het had vervolgens op de weg van [eiseressen] gelegen om haar stellingen nader te onderbouwen. De akte na comparitie schiet in dit opzicht tekort. [eiseressen] volstaat met het plaatsen van enkele opmerkingen naar aanleiding van het door [gedaagde] gevoerde verweer en laat in een aantal opzichten na om ten gronde op dat verweer te reageren. Zo bevat deze akte geen nadere onderbouwing van de stelling dat ten aanzien van alle kasopnames sprake is geweest van schenkingen door [betrokkene] aan [gedaagde]. Evenmin wordt in de akte meer uitgebreid gemotiveerd gesteld waarom [gedaagde] verantwoordelijk moet worden gehouden voor de overboekingen van gelden en waarom al deze overboekingen ten onrechte zijn geschied. De door [eiseressen] geplaatste opmerkingen zijn te begrijpen vanuit de opvatting dat het aan [gedaagde] is om rekening en verantwoording af te leggen. Zoals bleek in rechtsoverweging 3.20 en volgende acht de rechtbank die stelling echter onvoldoende onderbouwd. Dat betekent in dit verband dat [eiseressen] niet kan volstaan met de stelling dat alle contant opgenomen en alle overgeboekte gelden zonder deugdelijke grond aan [gedaagde] ten goede zijn gekomen, om vervolgens af te wachten of [gedaagde] post voor post deugdelijk verweer weet te voeren. Gelet op de onvoldoende onderbouwing zal de rechtbank de vorderingen van [eiseressen] in verband met de kasopnames en de overboekingen daarom afwijzen.

3.26. De rechtbank acht termen aanwezig om [gedaagde], als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten aan de zijde van [eiseressen] te veroordelen. Deze kosten worden tot aan dit vonnis begroot op € 2.777,70 (€ 230,22 beslagexploit; € 85,98 dagvaarding; € 435,- vast recht; € 2.026,50 salaris op basis van 3,5 punt à € 579,-).

in reconventie

3.27. De vordering in reconventie is voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval dat de rechtbank in conventie de schenking van de onroerende zaak in Vijlen nietig of vernietigbaar zou oordelen. Uit hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist in rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4 blijkt dat aan deze voorwaarde is voldaan. Uit de conclusie van eis in reconventie zou kunnen blijken dat het tweede onderdeel van de vordering aan een tweede voorwaarde is gekoppeld, namelijk de voorwaarde dat de executeur in het kader van de benificiaire aanvaarding haar werkzaamheden tijdens de procedure beëindigt en de bij de executeur ingediende vordering (kennelijk gelijkluidend met het tweede deel van de vordering in reconventie) dan nog niet is voldaan. Deze voorwaarde houdt naar de rechtbank veronderstelt ([gedaagde] heeft dat niet nader toegelicht) verband met het bepaalde inzake de vereffening van de benificiair aanvaarde nalatenschap in boek 4 BW en in het bijzonder het bepaalde in artikel 4:214 e.v. BW. Reeds in de dagvaarding heeft [eiseressen] echter gesteld dat de nalatenschap van [betrokkene] niet vereffend behoeft te worden, gelet op de aanwezigheid van voldoende positief saldo. Daarvan uitgaande ([gedaagde] heeft de desbetreffende stelling niet betwist) is de door [gedaagde] gestelde voorwaarde niet relevant. Nu [gedaagde] in latere procestukken nog uitdrukkelijk is teruggekomen op de ‘eerste’ voorwaarde en daaraan met zoveel woorden heeft vastgehouden en van de ‘tweede’ voorwaarde niet langer melding heeft gemaakt, gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde] deze tweede voorwaarde niet langer handhaaft. Een en ander betekent dat de vordering in reconventie thans in volle omvang ter beoordeling voorligt.

3.28. De vordering inzake kadastrale kosten zal de rechtbank afwijzen. De kosten zijn het gevolg van de schenking door [betrokkene] aan [gedaagde]. De schenking is inmiddels vernietigd, zodat de kadastrale kosten nodeloos zijn gemaakt. Dat wil niet zeggen dat [betrokkene] (en nu vervolgens haar erven [eiseressen]) de kadastrale kosten aan [gedaagde] zouden moeten vergoeden. Met [eiseressen] is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de schenking niet had moeten aannemen. Dat de schenking is vernietigd, met als gevolg dat de kadastrale kosten nodeloos zijn gemaakt, komt in elk geval voor haar rekening.

3.29. Ook de vordering strekkende tot betaling van een bedrag van € 416.712,85 in verband met ten behoeve van [betrokkene] verleende zorg over de periode van 2005 tot maart 2008 zal de rechtbank afwijzen. Vast staat dat [gedaagde] in die periode zorg heeft verleend ten behoeve van [betrokkene]. Op zijn minst ten dele is [gedaagde] daarvoor betaald, al dan niet op basis van de met haar gesloten arbeidsovereenkomst, al dan niet uit PGB-gelden. Niet gebleken is dat [gedaagde] tijdens het leven van [betrokkene] jegens deze heeft aangegeven dat zij de ontvangen vergoeding ontoereikend vond ([gedaagde] spreekt zelf van een ‘jarenlange vriendschap’, zodat de rechtbank veronderstelt dat de verleende zorg, hulp en bijstand ten dele op basis van die persoonlijke relatie is verleend). Evenmin is gebleken dat [gedaagde] jegens [betrokkene] aanspraak heeft gemaakt op een andere of hogere vergoeding dan zij tot dan toe ontving en dat op dat punt met [betrokkene] afspraken zijn gemaakt. Gelet hierop biedt de (rechts)relatie tussen [gedaagde] en [betrokkene] geen grond voor toewijzing van de vordering. Enige andere grond is door [gedaagde] niet gesteld. De vordering dient daarom als zijnde ongegrond te worden afgewezen.

3.30. Nu [gedaagde] volledig in het ongelijk wordt gesteld, dient zij de proceskosten aan de zijde van [eiseressen] te dragen. Deze worden tot aan dit vonnis begroot op € 2.580,- (salaris op basis van 1 punt à 2.580,-).

4. De beslissing

De rechtbank

in conventie

4.1. verklaart voor recht dat de eigendom van de onroerende zaak, staande en gelegen te [woonplaats], aan de [adres], kadastraal bekend Gemeente Vaals, sectie D nummer 1278 berust bij [eiseressen], ieder voor een-derde onverdeeld gedeelte;

4.2. vernietigt het legaat ad € 10.000,- ten gunste van [gedaagde] in het testament van [betrokkene] d.d. 26 september 2006;

4.3. veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [eiseressen] te betalen een bedrag van € 10.242,46, te vermeerderen met een bedrag aan rente tot en met 30 november 2008 groot € 1.670,54, en voorts te vermeerderen met de rente van 4% over € 35.000,-, te rekenen vanaf 1 december 2008 tot 20 december 2008, en 4% over € 10.242,46 vanaf 20 december 2008 tot aan het moment van algehele voldoening;

4.4. wijst af het meer of anders gevorderde;

4.5. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseressen], tot aan dit vonnis begroot op € 2.777,70;

in reconventie

4.6. wijst af het gevorderde;

4.7. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseressen], tot aan dit vonnis begroot op € 2.580,-.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2010.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature