Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing ontbindingsverzoek. Aannemelijk is dat het verzoek mede verband houdt met voormalig OR-lidmaatschap en vakbondactiviteiten van de werknemer. Onvoldoende gewichtige redenen voorhanden die deze opzegverboden opzij zetten.

Uitspraak



RECHTBANK MAASTRICHT

Sector Kanton

Locatie Sittard-Geleen

zaaknr: 306627 EJ VERZ 08-1948

typ: FL

datum uitspraak: 29 januari 2009

beschikking van de kantonrechter inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Netherlands Car B.V.,

Statutair gevestigd en kantoorhoudend te Born, gemeente Sittard-Geleen,

verzoekende partij, hierna verder ook te noemen: “Nedcar”,

gemachtigde: mw. mr. M.E. de Jong te Amsterdam,

tegen

[verweerder],

wonende te [adres],

verwerende partij, hierna verder ook te noemen: “[verweerder]”,

gemachtigde: mr. M.J.G.A. van Gelder te Eindhoven.

HET PROCESVERLOOP:

Nedcar heeft op 17 september 2008 een verzoekschrift met bijlagen ingediend.

De mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek is hierna – mede gelet op de verhinderdata van (de gemachtigden van) partijen bepaald op 1 december 2008.

Op 24 november 2008 heeft [verweerder] per fax een nadere datum voor de mondelinge behandeling verzocht omdat hij het tussen partijen gerezen geschil heeft voorgelegd aan de ingevolge de CAO bepalingen ingestelde Bemiddelingsinstantie.

De mondelinge behandeling is hierna nader bepaald op 19 januari 2009.

Aarts heeft op 15 januari 2009 een verweerschrift met bijlagen ingediend.

Op de op 19 januari 2009 gehouden mondelinge behandeling zijn verschenen:

- namens Nedcar, de heren [naam manager controlling], manager controlling en [naam officer labour conditions], officer labour conditions, bijgestaan door mw. mr. M.E. de Jong en

- [verweerder], bijgestaan door mr. P. Caris, te dezen vervangende mr. M.J.G.A. van Gelder.

Partijen hebben over en weer haar standpunten nader toegelicht, de gemachtigde van Nedcar mede aan de hand van een overgelegde pleitnota.

De uitspraak van de beschikking is hierna bepaald op heden.

HET VERZOEK:

Nedcar verzoekt de sinds 31 augustus 1987 bestaande arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande in een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst dadelijk dan wel na korte tijd dient te eindigen, dit met toekenning van een redelijke vergoeding, dat wil zeggen niet hoger dan C = 0,5, aan Aarts.

Ter staving van haar verzoek heeft Nedcar het volgende - zakelijk weergegeven – aangevoerd.

[verweerder] , geboren op 21 januari 1961, vervulde tot september 2007 een tweetal functies; te weten de functie van Manager Financial Affairs alsmede de functie van Directeur Nedcar Insurance. Zijn laatst genoten bruto maandsalaris bedroeg € 6.989,42 (excl. 8% vakantiebijslag). De verhouding tussen [verweerder]s financiële- en verzekeringsactiviteiten was ongeveer 20 / 80. In zijn hoedanigheid van Manager Financial Affairs maakte [verweerder] deel uit van het Management Team van de Hoofdafdeling Business Development & Control Nedcar. Tevens was hij penningmeester van de Stichting van het Pensioenfonds van Nedcar en van de Stichting Vervroegd Uittreden Nedcar. Hij was tenslotte lid van de ondernemingsraad alsmede lid van een vakorganisatie. In 2007 is de arbeidsrelatie tussen Nedcar en [verweerder] ernstig onder druk komen te staan. [verweerder] bleek ontevreden te zijn over een drietal kwesties binnen Nedcar. Kort gezegd betrof het een tweetal pensioenkwesties en de gewijzigde bedrijfsautoregeling. [verweerder] had bovendien genoeg van zijn baan bij Nedcar en was op zoek naar een functie elders. Dit heeft hij ook met zoveel woorden aan de directie van Nedcar medegedeeld.

Helaas is het [verweerder] niet gelukt om ander werk te vinden. Nedcar heeft [verweerder] nog geprobeerd hierbij te helpen. [verweerder] heeft naast zijn werk bij Nedcar een assurantiekantoor. Nedcar heeft aangeboden dat [verweerder] vanuit dat assurantiekantoor verzekeringswerkzaamheden voor Nedcar zou kunnen doen, vergelijkbaar met een groot deel van de verzekeringstaak van [verweerder] binnen Nedcar. Hij zou aldus zijn eigen assurantieactiviteiten kunnen gaan uitbouwen. Er is echter geen overeenstemming bereikt over de vergoeding die Nedcar daarvoor zou moeten betalen. Nedcar zocht een vergoeding die aansloot bij het salaris. [verweerder] wenste een aanzienlijk hogere vergoeding. Ook de zoektocht elders naar een andere passende functie slaagde niet, om arbeidsvoorwaardelijke of geografische redenen. Dit had tot gevolg dat [verweerder] gefrustreerd raakte. Hij wilde weg bij Nedcar, maar dat lukte hem niet. [verweerder] bleef in de maanden januari tot en met augustus 2007 steeds terugkomen op drie kwesties die naar zijn oordeel op onbevredigende wijze door Nedcar waren behandeld. Kwesties die overigens al geheel waren afgerond. [verweerder] bleef echter steeds op die kwesties terugkomen en dreigde ter zake de publiciteit te zoeken. In een groot aantal gesprekken heeft het management van Nedcar er bij [verweerder] op aangedrongen dat hij er goed aan zou doen zich bij de genomen besluiten neer te leggen. [verweerder] is in die talloze gesprekken gewezen op de mogelijk verstrekkende gevolgen van het oprakelen en opnieuw ter discussie stellen van de genomen besluiten. Nedcar vreesde onrust onder het personeel, zeker gelet op de functie van [verweerder] als Manager Financial Affairs, zodat hij dat vooral moest nalaten.

[verweerder] heeft deze verzoeken naast zich neergelegd en heeft op 3 september 2007 een brief verstuurd aan al zijn collega's bij Nedcar. In deze brief uit [verweerder] op niet mis te verstane wijze kritiek op Nedcar. In de brief zet [verweerder] uiteen dat de overdracht van het pensioenfonds anders had moeten worden vormgegeven en dat de eenmalige solidariteitsinhouding pensioen op het salaris niet, althans op andere wijze had moeten worden uitgevoerd. De strekking van zijn betoog is dat het personeel van Nedcar er bekaaid zou zijn afgekomen. In de derde plaats stelt hij dat de bedrijfsautoregeling door Nedcar zou zijn uitgehold. Het is niet verrassend dat de brief van [verweerder] insloeg als een bom.

Met name omdat [verweerder] de brief heeft ondertekend met al zijn functies (Manager Financial Affairs, Directeur Nedcar Insurance, penningmeester Stichting Pensioenfonds en penningmeester Stichting Vervroegd Uittreden), zorgde deze voor enorm veel onrust en opschudding zowel binnen als buiten Nedcar. Immers, als de Manager Financial Affairs van Nedcar schrijft dat het personeel slecht wordt behandeld, dan zal dat zeker wel waar zijn.

De brief van [verweerder] is de directe aanleiding voor dit ontbindingsverzoek. Als gevolg van de brief is er iets wezenlijks in de relatie tussen Nedcar en [verweerder] kapot gegaan. De brief heeft als het ware een barst in de verhouding doen ontstaan die het afgelopen jaar verder is gescheurd. Nedcar heeft: geruime tijd de verwachting en hoop gehad dat de relatie zich door tijdsverloop zou herstellen en de "barst" gelijmd zou kunnen worden. Dit is helaas niet gebeurd. Nedcar heeft: er thans geen vertrouwen meer in dat het nog goed zal komen.

[verweerder] was en is penningmeester van het bestuur van het Nedcar Pensioenfonds. Besloten was dit onder te brengen bij het bedrijfstak Pensioenfonds PME. Dit heeft geleid tot overdracht van de bij het eigen Pensioenfonds VCBV opgebouwde pensioenaanspraken naar PME en de overgang van de pensioenregeling naar PME. De overgang vond plaats op verzoek en in opdracht van de aangesloten ondernemingen. Het bestuur van het Pensioenfonds heeft hiertoe het voortouw genomen. Er was een vierhoofdige dagelijkse leiding die de feitelijke overdracht heeft voorbereid en de onderhandelingen met PME en de aangesloten ondernemingen heeft gevoerd. Een van de leden van dit vierhoofdige dagelijks bestuur was [verweerder], penningmeester van het Pensioenfonds.

[verweerder] heeft met grote inzet, deskundigheid en verantwoordelijkheidsbesef in dit proces geparticipeerd. Hij heeft nimmer geschuwd kritische opmerkingen te plaatsen vanuit zijn rol als penningmeester van het fonds. Begin december 2006 is de deal met PME rond gekomen en vervolgens verder geïmplementeerd. [verweerder] was vanuit zijn rol als penningmeester en bestuurder steeds een kritische en scherpe volger van het proces, maar hij heeft nooit gezegd het ten principale niet eens te zijn met het uiteindelijke onderhandelingsresultaat. Het tegendeel was het geval. Het volledige bestuur was voor. Het bestuur heeft een en ander conform de statuten voorgelegd aan de algemene deelnemersvergadering. Die heeft ook unaniem ingestemd met het bereikte onderhandelingsresultaat. Tenslotte heeft dat resultaat ook de volle instemming gekregen van de ondernemingsraad, vakorganisaties en een belangenvertegenwoordiger van het forum van ex-deelnemers en gepensioneerden.

Het dagelijks bestuur van het Pensioenfonds, de aangesloten ondernemingen en alle andere belanghebbenden waren oprecht verheugd met de uitkomst van dit proces. Iedereen dacht dat ook [verweerder], die met alles uitdrukkelijk had ingestemd, tot de groep van enthousiaste personen behoorde. Dat bleek plotseling, in januari 2007, niet het geval te zijn. [verweerder] deelde toen mede dat hij juist grote bezwaren had tegen de afwikkeling van het pensioendossier en dat hij de onderneming zou gaan verlaten en zou gaan solliciteren naar een functie elders. Nedcar heeft zo'n 70 miljoen euro betaald bij gelegenheid van de overdracht van het Pensioenfonds om dekkingsgraadverschillen tussen het VCBV -Fondsvermogen (685 miljoen euro) en de door PME gevraagd overnamesom (850 miljoen euro) te egaliseren. Daarnaast is een achtergestelde lening aan het fonds van 20 miljoen euro kwijtgescholden. Voorts is er een eenmalige storting gedaan van ca. 10.miljoen euro om een redelijk indexeringspercentage van de opgebouwde aanspraken te kunnen bewerkstelligen bij PME. Het ging om die laatste extra bijdrage die zijdens werknemers enerzijds en Nedcar anderzijds zou moeten worden gefinancierd. Nedcar is van oordeel dat er een alleszins redelijke regeling is getroffen. Dat oordeel wordt overigens ook gedeeld door het bestuur van het Pensioenfonds, behoudens [verweerder], en de vakbonden. Alleen De Unie, de vakbond waar [verweerder] destijds lid van was, hield een slag om de arm. Van belang is dat er gewoonweg overeenstemming was over de overdracht van het Pensioenfonds, dat iedereen akkoord was, maar alleen [verweerder] dit punt steeds weer ter discussie stelde en met zijn brief van 3 september 2007 grote onrust veroorzaakte. Hetzelfde deed zich voor ter zake van de inhouding solidariteit pensioen op het salaris van 2007. Hierover was uitgebreid tussen Nedcar en de bonden gesproken. In punt 4 van het verslag van overleg tussen de vakorganisaties en de Directie van Nedcar van 13 apri12007 is opgenomen dat zijdens Nedcar aan de hand van sheets een toelichting is gegeven op de gebruikte berekeningsmethodiek, dat de heer Sauvé vervolgens zijn verontschuldigingen aanbiedt omdat hij voor deze methodiek onvoldoende afstemming heeft gehad met de vakorganisaties. De vakorganisaties betreuren dat onderdeel van de gang van zaken maar begrijpen de gekozen aanpak. "Hiermee is wat hen betreft de kous af', staat er tenslotte in de notulen. Ook dit tweede punt was derhalve een geheel gepasseerd station. Uit de notulen van het overleg van 10 mei 2007 tussen vakorganisaties en Directie van Nedcar blijkt dat de FNV van oordeel is dat het pensioendossier, bedoeld is de overdracht, afgesloten is. De Unie, de vereniging van [verweerder], wil nog een keer naar de cijfers kijken. Maar ook voor het CNV is de kwestie echter gesloten. Hetzelfde geldt voor Nedcar.

Het derde punt van kritiek van [verweerder] betreft de autoregeling. Zou er van de twee pensioenpunten nog kunnen worden gezegd dat [verweerder] mede in het algemeen belang handelde, wat betreft de autoregeling gaat het toch wel vooral om [verweerder] zelf.

Het is bekend dat Nedcar al enige j aren in zwaar weer verkeert. Op enig moment heeft de Directie van Nedcar besloten dat als company car nog uitsluitend het eigen in Bom geproduceerde model Colt zou mogen worden gebruikt. Dit om het eigen product te promoten en ook om als management hierbij het voortouw te nemen. Er kan geen misverstand over bestaan dat de Directie tot deze beslissing bevoegd was. In de regeling gebruik bedrijfsauto's staat uitdrukkelijk dat de Directie bij uitsluiting bevoegd is tot de beslissing over welke modellen als company car beschikbaar worden gesteld. De vakorganisaties hebben de beslissing ook gesteund en op suggestie van De Unie is de regeling zelfs nog enigszins verscherpt. Ook de board members, die aanvankelijk van dit voorschrift waren uitgesloten, dienden uiteindelijk de Colt als company car te gebruiken.

Dat lijkt allemaal niet zo belangrijk te zijn. Dat was anders voor [verweerder]. [verweerder] reed een veel grotere auto dan een Colt, namelijk een Mitsubishi Grandis. [verweerder] wilde niet terug naar de kleinere auto. Hij heeft getracht deze wissel op medische gronden te voorkomen door overlegging van een verklaring van zijn huisarts dat het rijden in een Colt voor hem om medische redenen niet was aan te bevelen.

Nedcar heeft de bedrijfsarts vervolgens een nader onderzoek laten instellen naar die medische redenen. Deze achtte de aangevoerde redenen volkomen ongegrond, mede omdat [verweerder] met de eerdere auto's die hij reeds voor zijn Mitsubishi Grandis (een Volvo 300, 400, VIS 40) nooit last had gehad van het bewuste medische probleem, naar het schijnt een te lage instap. Overigens is de instap van de Colt ten opzichte die genoemde auto's een stuk hoger en aanzienlijk minder belastend. Ook [verweerder] zou zich dus uiteindelijk moeten verenigen met een wat kleinere auto.

Dat zinde hem echter geenszins. Hij voerde als argument, een onjuist argument, aan dat de Directie hiertoe niet eenzijdig had mogen besluiten en bleef zijn ongenoegen uiten, zowel over de autoregeling als over de twee pensioenkwesties, ook al was een en ander afgehandeld. [verweerder] zat hoog in de organisatie en had de reeds beschreven nevenfuncties. Hij had derhalve voldoende mogelijkheden zijn ongenoegen te laten blijken en dat deed hij ook, waarbij hij zich echter niet beperkte tot het reguliere overleg en de reguliere kanalen maar in toenemende mate dreigde aan zijn ongenoegen verdere publiciteit te geven. Uiteindelijk is een en ander geëscaleerd door de brief van 3 september 2007.

Nadat Nedcar geconfronteerd werd met de brief van [verweerder], heeft zij besloten [verweerder] op non actief te stellen. Zij heeft dit aan [verweerder] bevestigd in haar brief van 5 september 2007. Zoals ook uit de voormelde brief blijkt, zijn er zeer vele gesprekken met [verweerder] gevoerd over het feit dat hij er goed aan zou doen zich op een gegeven moment bij genomen besluiten neer te leggen en dat de weg die hij op dreigde te gaan desastreus zou werken. Deze gesprekken hebben plaatsgevonden met de heren [X] (CaO), [naam voorzitter] (voorzitter Stichting Pensioenfonds en Stichting Vervroegd Uittreden), [naam executive vice president] (Executive Vice President Business Development & Control) en [naam manager controlling] (Manager Controlling).

[verweerder] heeft zich, mede gelet op de zo vele met hem gevoerde gesprekken, ongetwijfeld gerealiseerd wat het effect van zijn brief zou zijn. Toen hij begeleid werd naar de kamer waar het gesprek op 5 september zou plaatsvinden, vroeg hij aan de heer [naam manager controlling] (Manager Controlling) of dit betekende dat hij diende te vertrekken bij Nedcar.

Nedcar heeft de stellige indruk dat de brief van 3 september 2007 niet zozeer voortvloeide uit verantwoordelijkheidsbesef of integriteitgevoel, maar een welbewuste poging van [verweerder] was de verhoudingen tussen hem en Nedcar zodanig onder druk te brengen dat er wel over een regeling van zijn vertrek moest worden gesproken zodat hij met een goede financiële vergoeding, eindelijk Nedcar zou kunnen verlaten.

[verweerder] heeft bij brief van 8 september 2007 uitvoerig gereageerd op zijn op non-actiefstelling. Nedcar is niet meer schriftelijk op het relaas van [verweerder] ingegaan omdat het zeer uitgebreid is en, naar het oordeel van Nedcar, daarin van de kern van de situatie wordt afgedwaald. De kern is dat er overeenstemming was over de overdracht van het pensioenfonds, alle betrokkenen daarmee akkoord waren en [verweerder] dit punt steeds weer ter discussie stelde.

Ten onrechte bleek Nedcar te hebben besloten dat [verweerder] geen onderdeel meer mocht uitmaken van het bestuur van het Pensioenfonds en het VUT Fonds. Toen uit juridisch advies bleek dat dat niet kon, is die beslissing ingetrokken. Nedcar heeft [verweerder] hierover bij brief van 13 september 2007 geïnformeerd. Nedcar heeft [verweerder] wel laten weten dat hij in beide functies geen bestuursmandaat meer had en hem in overweging gegeven zijn bestuursfuncties neer te leggen.

[verweerder] blijkt zich van alle met hem gevoerde gesprekken niets te hebben aangetrokken en heeft op 3 september 2007 de publiciteit gezocht. Dat een dergelijke brief van iemand die zich in die brief nadrukkelijk ook profileert als zowel Financieel Manager, penningmeester van het Pensioenfonds en het VUT Fonds, veel onrust veroorzaakt, behoeft geen nader betoog. Ter illustratie wordt door Nedcar een aantal documenten overgelegd waaruit blijkt dat de actie van [verweerder] niet zonder gevolgen was.

Nedcar heeft op 10 september 2007 een brief gestuurd aan VHP Metalektro met de vraag of men zich nu wel of niet achter de op haar naam geschreven brief van [verweerder] schaarde. Uit de schriftelijke reactie van VHP Metalektro van 3 oktober 2007 blijkt dat zij hierop geen antwoord wil geven, wat op zijn minst genomen opmerkelijk is. Op pagina 2 van de nieuwsbrief van FNV Bondgenoten van oktober 2007 reageert de FNV op de open brief van VHP / [verweerder]. FNV Bondgenoten stelt zeer teleurgesteld te zijn over deze reactie en benadrukt nog eens van oordeel te zijn dat de overdracht van het pensioendossier naar haar oordeel goed is gelukt en wijst op de forse bijdrage die Nedcar en Mitsubishi in dit verband hebben geleverd.

Dat er niet alleen onrust ontstaan bij het personeel van Nedcar moge blijken uit e-mail van een bij het Pensioenfonds aangesloten bedrijf, POE Automotive, van 26 september 2007. Bij POE Automotive was eveneens ernstige onrust ontstaan ten gevolge van de brief van [verweerder]. De OR van POE Automotive had terzake vragen gesteld. Naar aanleiding van deze brief heeft het Pensioenfonds VCBV bij brief van 2 oktober 2007 een en ander moeten corrigeren.

Ook binnen het bestuur van het Pensioenfonds had de brief van [verweerder] vanzelfsprekend tot grote ophef geleid. Het bestuur heeft er op gewezen dat [verweerder] als geen ander weet dat binnen de gegeven kaders in de transactie het best mogelijke resultaat is geboekt en verwijt [verweerder] dat hij zich hiervan nu distantieert. Voorts wijst het bestuur er op dat de bewuste open brief het functioneren van het bestuur bemoeilijkt en waarschijnlijk blijvende complicaties zal opleveren in het liquidatieproces. Volledigheidshalve stelt men dat over het functioneren van [verweerder] als penningmeester nooit enige bedenking heeft bestaan en ook niet omtrent hem als persoon en als collega. Desalniettemin acht het bestuur de ontstane situatie zodanig ernstig dat men besloten had niet meer met [verweerder] door te kunnen gaan, waarbij er bij [verweerder] op wordt aangedrongen zich terug te trekken. [verweerder] stelt op advies van zijn advocaat niet op deze brief te hebben gereageerd.

Ook binnen het Management Team was een onhoudbare situatie ontstaan.

Na de op non-actiefstelling heeft Nedcar zich op de situatie bezonnen. Een terugkeer in het Management Team en in de positie van Manager Financial Affairs was naar het oordeel van Nedcar niet langer mogelijk. Daarvoor waren de verhoudingen te veel verstoord en bestond te weinig vertrouwen in [verweerder]. Nedcar heeft gezocht naar een redelijke oplossing en heeft [verweerder] aangeboden dat hij zijn verzekeringstaken kon blijven vervullen, waarmee hij 80 % van zijn werktijd bezig was, en dat hij voor de resterende 20 % passende aanvullende projecten zou gaan doen.

[verweerder] is op dat voorstel niet ingegaan en heeft op 24 januari 2008 in kort geding bij de kantonrechter om wedertewerkstelling in zijn functie van Manager Financial Affairs alsmede om rehabilitatie verzocht. De kantonrechter heeft beide vorderingen afgewezen. [verweerder] heeft hoger beroep ingesteld tegen het voormelde vonnis. Nedcar staat voor de memorie van antwoord.

[verweerder] had inmiddels, nadat hij van 13 september 2007 tot en met 27 januari 2008 ziek was geweest, zijn taken als Directeur Nedcar Insurance hervat. Uit die functie had Nedcar hem immers niet ontheven. Vanzelfsprekend kreeg deze functie een andere inbedding dan toen [verweerder] deze functie nog uitvoerde in combinatie met die van Manager Financial Affairs. Ondanks het verzoek van de directie van Nedcar en het bestuur van de Stichting Pensioenfonds zijn functie neer te leggen, had [verweerder] ook zijn functie van penningmeester van de Stichting VCBV weer opgevat. Nedcar was echter niet gelukkig met de situatie en merkte dat deze ook door [verweerder] als onplezierig werd ervaren. Nedcar heeft met [verweerder] gesproken over een minnelijke regeling, doch dit overleg heeft niet tot een regeling geleid.

Thans is de situatie als volgt. [verweerder] verricht nog immer zijn taken uit hoofde van zijn functie van Directeur Nedcar Insurance. Deze verzekeringstaken verricht [verweerder] op zichzelf naar behoren. Dit is echter geen volledige functie. Nedcar schat in dat [verweerder] zich ongeveer 30 uur per week bezighoudt met de verzekeringsportefeuille.

[verweerder] houdt zich daarnaast bezig met de Stichtingen van het Pensioen- en VUT -fonds. Met de overdracht van de pensioenaanspraken naar het bedrijfstakpensioenfonds PME, zullen de activiteiten geleidelijk opdrogen en zullen de stichtingen ophouden te bestaan. [verweerder] is voorts niet herkozen in de ondernemingsraad.

Afgezien van de te beperkte hoeveelheid werk die voor [verweerder] voorhanden is, blijkt voornamelijk de beschadigde arbeidsrelatie aan een verdere samenwerking in de weg te staan. De afgelopen periode heeft Nedcar geprobeerd met [verweerder] een regeling te treffen en daarn1ee de gebeurtenissen van 2007 achter zich te laten. Dit is niet gelukt. Het gedrag en de houding van [verweerder] blijven bij Nedcar op te veel weerstand stuiten.

[verweerder] lijkt na het conflict rondom zijn brief van 3 september 2007 nog meer verbeten op het halen van zijn gelijk en lijkt nog verder te zijn doorgeslagen in zijn rechtlijnigheid en inflexibiliteit. [verweerder] heeft zich de afgelopen maanden niet alsnog neergelegd bij de drie voormelde besluiten. Sterker nog, in het overleg van de Stichting Pensioenfonds blijft hij keer op keer terugkomen op het genomen besluit ter zake van de overdracht van de pensioenaanspraken naar het bedrijfstakpensioenfonds. Dit besluit is eind 2006 genomen. e is in dit besluitvormingsproces medeverantwoordelijk geweest. Alle betrokkenen zien in dat het maximaal haalbare resultaat is bereikt en staan nog volledig achter het genomen besluit. Het geeft geen pas dat [verweerder] hierover de discussie blijft aanzwengelen en de directie alsmede zijn mede bestuursleden blijft vermoeien met zijn kritiek.

Bovendien heeft [verweerder] Nedcar laten weten de laatste maanden bezig te zijn geweest met een epistel van wat er allemaal niet deugt aan Nedcar. Dit document heeft hij, voor zover Nedcar daarvan op de hoogte is, niet gedeeld met collega's. Nedcar vermoedt dat het vergelijkbaar is met de zeer uitvoerige reactie van [verweerder] op zijn op non-actiefstelling van 8 september 2007. Onbekend is wat [verweerder] met dat document gaat doen (opnieuw de publiciteit zoeken?). Het feit dat [verweerder] stelt hiermee doende te zijn, komt de verhoudingen vanzelfsprekend niet ten goede.

Ook in de dagelijkse contacten met collega's neemt [verweerder] elke gelegenheid te baat uiting te geven aan de wrok die hij koestert jegens Nedcar. Hij stelt over zeer veel belastende informatie te beschikken en dreigt deze te zijner tijd te zullen gebruiken in de door hem tegen Nedcar aan te spannen procedure. Diverse collega's hebben de directie van Nedcar laten weten hier grote moeite mee te hebben en als een belasting te ervaren. [verweerder] probeert telkens afbreuk te doen aan hun loyaliteit jegens Nedcar als gevolg waarvan het voor hen onmogelijk is geworden om op een open en constructieve wijze met [verweerder] samen te werken.

Tenslotte blijkt ook uit [verweerder]s functioneren als Directeur Nedcar Insurance dat hij het gevoel voor verhoudingen kwijt is alsmede dat hij zich wederom niet loyaal opstelt jegens Nedcar. Hij besluit bijvoorbeeld in de hectische opstartfase van de productie van de Outlander een vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij uit te nodigen voor een inspectie. [verweerder] doet dit in de wetenschap dat er enkele kritische tekortkomingen zullen worden opgemerkt. Hij verzuimt niet alleen om voorafgaand aan het bezoek van de verzekeringsmaatschappij de intentie van het bezoek aan het Nedcar management te communiceren, maar hij laat tevens na de tekortkomingen binnen Nedcar te escaleren c.q. te helpen oplossen voorafgaand aan de inspectie. Deze handelwijze dient geenszins het belang van Nedcar. Sterker nog; het belang van Nedcar wordt hierdoor nodeloos geschaad.

Dat Nedcar ook voor de escalatie van 3 september 2007 moeite had met de rechtlijnigheid en starheid van [verweerder], blijkt uit de beoordeling van juni 2007. Het is een gemiddelde beoordeling; een score van 12 punten binnen een bandbreedte van 7 tot 19. [verweerder]s beoordelingen zijn de laatste jaren steeds gemiddeld tot goed geweest. Uit de beoordeling van juni 2007 blijken positieve elementen, doch ook een tweetal kritiekpunten. [verweerder] zou wat minder formeel en strak moeten zijn in zijn communicatie, met name ook inzake aangelegenheden, waarin onomkeerbare besluiten zijn genomen. Daarnaast stelt Nedcar dat [verweerder] een goed onderscheid zou moeten maken tussen zijn activiteiten als manager van Nedcar en als lid van de ondernemingsraad en voorzichtiger zou moeten zijn met vertrouwelijke informatie die hij als manager heeft ontvangen

Nedcar heeft zich, nadat zij [verweerder] op non-actief had gesteld, beraden op de situatie. Terugkeer in het Management Team is voor Nedcar altijd onbespreekbaar geweest. Op dat moment achtte zij het echter niet onmogelijk dat de arbeidsrelatie met [verweerder], zij het op andere wijze, kon worden voortgezet. Dit wordt thans anders ervaren. De afgelopen maanden heeft Nedcar moeten bemerken dat hetgeen in 2007 is voorgevallen te zwaar drukt op de relatie en dat er geen vertrouwen meer in [verweerder] bestaat. De verhouding is naar het oordeel van Nedcar onherstelbaar beschadigd. Daar komt nog bij dat Nedcar de kwestie graag minnelijk met [verweerder] had willen regelen. Nu dat definitief niet is gelukt, ziet zij geen andere mogelijkheid dan thans te komen tot een beëindiging van de arbeidsrelatie.

De relatie tussen Nedcar en [verweerder] is onherstelbaar beschadigd. Primair rekent Nedcar dit [verweerder] aan. Het was [verweerder] zelf die Nedcar op de eerste werkdag in 2007 berichtte weg te willen bij Nedcar. Blijkbaar slaagden zijn pogingen een baan elders te vinden niet en "hulp" van Nedcar in de vorm van een overdracht van verzekeringswerkzaamheden naar het eigen assurantiekantoor van [verweerder] mocht niet baten. Vanaf januari 2007 uitte [verweerder] opeens veel kritiek op Nedcar, zelfs op zaken waar hij deel van de besluitvorming had uitgemaakt. Er is veelvuldig met [verweerder] gesproken. In dat licht moet ook de kritiek in de beoordeling van juni 2007 worden gelezen.

In september 2007 barste de bom toen [verweerder] zijn bewuste brief verstuurde. Nedcar heeft als gevolg hiervan het vertrouwen in [verweerder] verloren en rekent hem dit onzorgvuldig handelen ernstig aan. Nedcar heeft er geen onduidelijkheid over laten bestaan dat de terugkeer van [verweerder] in het Management Team (waar alle bedrijfsgevoelige, vertrouwelijke zaken worden besproken) voor haar onbespreekbaar was. Wel zag zij mogelijkheden in een continuering van de arbeidsrelatie door [verweerder] de verzekeringswerkzaamheden en de resterende werktijd tijdelijke projecten te laten verrichten. [verweerder] vond dat niet acceptabel. Nedcar meent dat zij daarmee destijds een redelijk voorstel heeft gedaan. Nadien hebben partijen nog met elkaar gesproken over een beëindiging van de

arbeidsrelatie, hetgeen niet tot overeenstemming heeft geleid. Nu zij na een jaar de balans heeft opgemaakt, kan Nedcar niet anders concluderen dan dat het toch niet gaat. Daarbij speelt een grote rol dat [verweerder] zich ook het afgelopen jaar star en rechtlijnig heeft opgesteld en nog meer wrok is gaan koesteren voor de Nedcar organisatie. [verweerder] belast collega's hiermee.

Nedcar is van oordeel dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst overwegend in de risicosfeer van [verweerder] valt. [verweerder] heeft er doelbewust voor gekozen de relatie op scherp te stellen. Hij heeft het vertrouwen van Nedcar verloren en heeft Nedcar met zijn gedrag zowel intern als extern ernstig in verlegenheid gebracht. Het afgelopen jaar heeft [verweerder] zijn gedrag niet verbeterd als gevolg waarvan het vertrouwen in hem nog verder is gedaald. Nedcar verzoekt de kantonrechter daarmee rekening te houden bij het toekennen van een eventuele beëindigingsvergoeding.

[verweerder] is lid van een vakorganisatie. Naar het oordeel van Nedcar staat dit lidmaatschap een beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet in de weg, nu de door Nedcar beoogde beëindiging daarmee geen enkel verband houdt. Het verzoekschrift houdt derhalve geen enkel verband met enig opzegverbod waarnaar wordt verwezen in artikel 7:685 BW , noch met enig ander opzegverbod. Nedcar verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op zo kort mogelijke termijn te ontbinden met toekenning van een vergoeding als de kantonrechter redelijk acht, met compensatie van de proceskosten.

HET VERWEER:

[verweerder] verzoekt de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen en heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd.

Volgens [verweerder] bedraagt zijn loon € 7.164,16, exclusief een vaste jaarlijkse gratificatie van 5% en vakantietoeslag. indiensttreding. Per 1 januari 2009 heeft er namelijk een CAO-verhoging plaatsgevonden.[verweerder] is kaderlid van de vakbond VHP Metalektro. De CAO voor het Hoger Personeel Metalektro 2007/2010 schrijft voor dat Nedcar, alvorens tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van een kaderlid over te gaan, eerst een gesprek dient aan te gaan met de bezoldigde bestuurder van de vakorganisatie.

Nedcar heeft zich in eerste instantie aan deze verplichting trachten te onttrekken door, zonder overleg, het verzoekschrift in te dienen. [verweerder] heeft Nedcar op de verplichtingen uit hoofde van de CAO gewezen en hierop volgend heeft Nedcar alsnog dit gesprek gearrangeerd.

Echter, dit gesprek leidde niet tot een bevredigende uitkomst. De vakbond, waarvan [verweerder] kaderlid is, VHP Metalektro, heeft vervolgens een verzoek ingediend bij de bemiddelingsinstantie, teneinde te bemiddelen ter zake de geschillen tussen partijen. Hierbij is het met name van belang dat de grondslagen voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals door Nedcar in het verzoekschrift zijn aangevoerd, hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend, voortvloeien uit het handelen van [verweerder] namens VHP Metalekro in zijn functie als kaderlid dan wel als OR-lid. [verweerder] is van mening dat hij door Nedcar "gestraft" wordt voor zijn kritische en vasthoudende opstelling als kaderlid van de VHP. In de CAO is in artikel 48 CAO VHP jo. 10.5 CAO uitdrukkelijk een opzegverbod opgenomen, welke vergelijkbaar is met artikel 7:670 lid 5 BW .

Door de vakbond VHP is een bemiddelingsverzoek ingediend bij de Raad van Overleg van Metalekro. Ondanks verzoeken van beide partijen en een extra "aanmaning" van de VHP Metalektro, de heer [naam bestuurder VHP Metalektro], weigert de bemiddelingsinstantie tot een uitspraak te komen dan wel een bemiddelingsverzoek te doen. Zij verschuilen zich achter onder meer de onderhavige ontbindingsprocedure.

Wat hier ook van moge zijn, het is de vraag of de bemiddelingsinstantie in dezen een uitspraak gaat doen. [verweerder] neemt het Nedcar kwalijk dat Nedcar zich in eerste instantie aan de verplichtingen uit hoofde van de CAO heeft onttrokken en meteen een ontbindingsverzoekschrift heeft ingediend en dit de weg naar de bemiddelingsinstantie kan doorkruisen. [verweerder] wordt op deze manier voor een groot gedeelte de bescherming, die de CAO hem als kaderlid biedt, ontnomen. [verweerder] is dan ook van mening dat de bescherming, die de CAO en de wet hem biedt, tot uitdrukking moet komen in onderhavige procedure. Met betrekking tot de bewuste brief van 3 september 2007 stelt [verweerder] het volgende. De achtergrond ten aanzien van de in die brief vermelde drie speerpunten is het volgende. Anders dan Nedcar beweert, waren de drie speerpunten, te weten het Pensioendossier, de Inhouding Solidariteit Pensioen op salaris januari 2007 en de uitholling van de Company Car Regeling voor het Hoger Personeel geen afgeronde kwestie.

[verweerder] verwijst naar de brief van vakbond De Unie van 3 juli 2007.

In deze brief stelt vakbond De Unie bij monde van haar bestuurder, de heer [naam bestuurder]:

"Wij verzoeken u middels dit schrijven uw besluit in heroverweging te nemen, waarbij wij nog mee willen geven ook alternatieven te bestuderen met wellicht in deze een grote acceptatie en ook draagvlak.

Tot slot laten wij u weten dat, wanneer Nedcar toch besluit tot eenzijdige uitvoering van het genomen besluit, wij ons zullen beraden over het nemen van verdere stappen".

Hiernaar verwijst [verweerder] naar het verslag overleg vakorganisaties van 10 mei 2007. Onder punt 4 is hierin opgenomen:

"De UNIE voelt zich "om de tuin geleid" en wil nog een keer naar de cijfers kijken. Voor De UNIE is het dossier nog niet gesloten. Nedcar wil in het verzoekschrift de indruk wekken dat [verweerder] negen maanden na dato alsnog op een gesloten dossier terugkomt. Een en ander zou volgens Nedcar eind 2006/januari 2007 reeds zijn afgewikkeld.

Uit bovenstaande citaten blijkt ontegenzeggelijk dat hierover in mei en juli van 2007 nog wordt gesproken. Dit geeft reeds aan dat deze "dossiers" nog niet waren afgewikkeld. De stellingen van Nedcar hieromtrent in het verzoekschrift zijn dan ook onjuist.

In voornoemd schrijven geeft De Unie zelfs aan verdere stappen te overwegen. Na deze brief volgende in juli en augustus 2007 een vakantieperiode, zodat een en ander tijdelijk stillag.

Eind augustus 2007 heeft De Unie, waarvan [verweerder] destijds nog lid was, aan [verweerder] aangegeven dat zij ter zake voornoemde onderwerpen wel tegen Nedcar wilde procederen, maar dat, wanneer een dergelijke procedure niet positief ten opzichte van De Unie zou aflopen, [verweerder] c.q. de overige leden van de Unie, de proceskosten van deze procedure dienden te dragen.

Deze opstelling van de Unie was voor [verweerder] de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. [verweerder] besloot eind augustus 2007 dan ook om vakbond De Unie te verlaten. Op 3 september 2007, derhalve nog geen twee weken nadat De Unie nog overwogen had een procedure te beginnen, waaruit reeds blijkt dat van een gesloten dossier geen enkele sprake was, besloot [verweerder] in overleg met de VHP Metalektro deze vakbond, welke een enigszins slapend bestaan binnen Nedcar had, nieuw leven in te blazen.

Er heeft, voorafgaand aan het verspreiden van het schrijven van 3 september 2007, uitvoerig overleg plaatsgevonden met de heer [naam landelijk voorzitter], landelijk voorzitter van VHP Metalektro. Uit een tweetal e-mails blijkt dat de VHP Metalektro volledig achter de inhoud van dit schrijven stond. De inhoud van dit schrijven is ook uitdrukkelijk afgestemd en goedgekeurd door de vakbond VHP. Anders dan Nedcar wil doen geloven, is de inhoud van deze brief geen "aanval" richting Nedcar of een poging om de verhouding tussen partijen op scherp te stellen. Over het doel van deze brief kan geen onduidelijkheid bestaan. Ik citeer:

"Ik heb besloten mijn lidmaatschap bij De Unie op te zeggen en de VHP Metalektro nieuw leven in te blazen bij Nedcar en van daaruit te gaan deelnemen aan de komende OR-verkiezingen van 29 november a.s.".

[verweerder] geeft dan ook niet meer en niet minder aan dan dat hij de vertegenwoordiger van de vakbond VHP Metalelektro zal zijn en deze vakbond binnen Nedcar nieuw leven in zal blazen en dat hij deel zal nemen aan de komende OR-verkiezingen. [verweerder] geeft ook uitdrukkelijk aan wat hij van de lezer van de brief verwacht c.q. hoopt:

"Daarom verzoek ik eenieder die mij en [voornaam bestuurder VHP Metalektro ] (bedoeld wordt hier [achternaam bestuurder VHP Metalektro ], VHP Metalektro bestuurder) hierbij wenst te helpen zich bij mij te melden (eerste etage black box of tst. 4610). Dan kan de VHP Metalektro samen met u gaan werken aan het verkiezingsprogramma van 29 november a.s. en de komende jaren een daadwerkelijke bijdrage gaan leveren aan het versterken van de Nedcar positie".

[verweerder] geeft verder de voordelen aan van een extra vakbond en geeft ook zijn motivatie aan van zijn verkiezingstelling voor de OR en het nieuw leven inblazen van de vakbond. Om de lezer van de brief te bewegen zich aan te sluiten bij de VHP dan wel [verweerder] te steunen in de OR-verkiezing, geeft [verweerder] een drietal speerpunten, waarin hij een aantal verwijten maakt aan met name de FNV en CNV, doch ook De Unie.

Deze vakbonden hadden zich, in de visie van [verweerder], niet juist opgesteld. [verweerder] verwijt bijvoorbeeld FNV dat zij gelden hebben weggegeven in het vakbondsoverleg van 10 mei 2007, zonder daarvoor iets terug te krijgen en dat De Unie alleen weinig kan realiseren.

Ten aanzien van de Inhouding Solidariteit Pensioen geeft hij aan dat hij niet begrijpt dat de vakbonden dit excuus accepteren en miljoenen in het pensioendossier laten liggen. Ten aanzien van de Company Car Regeling verwijt hij De Unie dat zij zich ter zake het voeren van een rechtszaak opstellen, zoals reeds hiervoor is aangegeven.

De boodschap van [verweerder] is duidelijk. De overige vakbonden hebben hun rol als vertegenwoordiger van de belangen van alle werknemers niet afdoende vervuld. Er is geen sprake van enig verwijt richting Nedcar. [verweerder] beargumenteert slechts dat er argumenten zijn voor een "nieuwe" vakbond.

Samenvattend kan niet anders geconcludeerd worden dan dat de brief van 3 september 2007 een actie is van een werknemer, vakbondslid en OR-lid, die medestanders zoekt om, zoals hij het zelf schrijft, "de komende jaren een daadwerkelijke bijdrage te leveren aan het versterken van de Nedcar positie". Niet meer en niet minder.

Het moge duidelijk zijn en voor zich spreken dat een OR-lid c.q. de OR of de vakbonden er visies en meningen op nahouden, die niet altijd overeenkomen met de standpunten van de werkgever. Echter, de wetgever en in dit geval ook de werkgevers- en werknemersorganisatie in de Metalektro ingevolge de CAO, hebben het van dusdanig groot belang geacht dat ondernemingsraadleden dan wel vakbondsleden dan de vrijheid hebben om zich kritisch jegens een werkgever uit te laten, dat er een verregaande bescherming voor deze werknemers is opgenomen. Ook indien hun visie of opstelling de werkgever niet welgevallig is, mogen zij daarvan geen (arbeidsrechtelijke) consequenties ondervinden.

In de Wet en in de CAO zijn dan ook niet voor niets opzegverboden opgenomen, die beogen een werknemer te beschermen tegen zijn werkgever die ontslagmaatregelen wil treffen vanwege het handelen van een werknemer in het kader van zijn OR-lidmaatschap of vakbondslidmaatschap.

Nog los van de inhoudelijke argumenten ten aanzien van de drie speerpunten, die hierna besproken zullen worden, kan de brief van 3 september 2007 niet anders gezien worden dan een "pamflet" ter zake de vakbondsactiviteiten en de verkiezingen voor de Ondernemingsraad. Zoals te doen gebruikelijk is dit "pamflet" ook in de kantine van Nedcar verspreid. Dit in tegenstelling tot hetgeen Nedcar beweert alsof deze brief aan alle 1400 werknemers van Nedcar zou zijn verzonden.

De eerste negen (van de dertien) pagina's van het verzoekschrift bespreken uitsluitend de brief van 3 september 2007. De resterende pagina's worden gewijd aan de hieruit voortvloeiende vermeende vertrouwensbreuk. Tussen partijen staat het dan ook vast dat, hetgeen door Nedcar ook wordt gesteld in punt 10 van het verzoekschrift, deze brief de directe aanleiding is voor het ontbindingsverzoek. Feitelijk erkent Nedcar hiermee dat zij handelt in strijd met voornoemde opzegverboden. Wanneer het geschil tussen partijen tot de essentie wordt teruggebracht, kan niet anders dan geconcludeerd worden dan dat een werknemer die 21 jaar lang uitstekend functioneert en nota bene door Nedcar wordt voorgedragen vanwege zijn specifieke kennis en kwaliteiten om als penningmeester in de Stichting Vervroegd Uittreden Nedcar en penningmeester van de Stichting Pensioenfonds VCBV deel te nemen, wordt ontslagen wegens het nieuw leven inblazen van een vakbond en het zich opnieuw verkiesbaar stellen voor de Ondernemingsraad, namens een andere vakbond, te weten de VHP Metalektro.

Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is dan ook uitdrukkelijk in strijd met de geldende opzegverboden, voortvloeiende uit de Wet op de Ondernemingsraden, het Burgerlijk Wetboek en de CAO. In artikel 7: 685 lid 1 BW staat uitdrukkelijk dat de kantonrechter het verzoek slechts kan inwilligen, indien hij zich ervan heeft vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van een opzegverbod, als bedoeld in artikelen 647 en 648, 670 en 670a of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.

Er is sprake van een opzegverbod. Sterker nog, er gelden ten aanzien van [verweerder] meerdere opzegverboden en het verzoek houdt met deze opzegverboden uitdrukkelijk verband. [verweerder] is dan ook van mening dat reeds op deze grond het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen dient te worden.

Hierbij komt dat [verweerder], tengevolge van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, een aantal van zijn nevenfuncties, zoals het penningmeesterschap van de (pensioen)stichtingen, zal dienen neer te leggen. Nedcar zou door een ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet alleen afscheid nemen van een in haar ogen "lastig" vakbondslid en voormalig OR-lid, doch ook van een in haar ogen lastige penningmeester in de diverse pensioenstichtingen. Dit is eens te meer onacceptabel, met name ook vanwege het feit dat juist nu de pensioenkwesties het grootste deel van de geschilpunten tussen partijen betreffen. Nedcar tracht het opzegverbod te omzeilen door het in de laatste pagina's van haar verzoekschrift "opkloppen" van een vermeende vertrouwensbreuk, vermeend disfunctioneren en de suggestie te wekken dat [verweerder] zelf de organisatie van Nedcar zou willen verlaten en dat het [verweerder] uitsluitend van doen zou zijn om een hoge vergoeding te verkrijgen.

[verweerder] zal hierna de stellingen van Nedcar ter zake het voornoemde nadrukkelijk weerleggen. Hierbij wordt allereerst ingegaan op de diverse functies, die [verweerder] in het verleden vervulde doch ook op dit moment nog vervult.

[verweerder] werkt reeds jaren gemiddeld 60 uur per week voor Nedcar, hetgeen ook niet verwonderlijk is, gezien al zijn functies. [verweerder] verricht eigenlijk een functie van 1.5 fte. Deze bestaat uit 0.4 penningmeesterschappen, 0.43 directeur Nedcar Insurance B.V., 0,1 OR- en vakbondsactiviteiten en 0,6 Manager Financial Affairs.

Nedcar wil doen geloven dat [verweerder] in de verhouding 80/20 werkzaam was als directeur Nedcar Insurance B.V. en slechts 20% als Manager Financial Affairs. Deze stelling wordt slechts geponeerd en niet nader onderbouwd. Hetgeen ook niet verwonderlijk is aangezien deze stelling onjuist is. Het is eerder andersom. Directeur Nedcar Insurance B. V. beslaat gemiddeld slechts 1112 dag per week.

Hetgeen in het kader eveneens frappant is, is dat, hoewel [verweerder] officieel uit de functie van Manager Financial Affairs zou zijn ontheven, hij nagenoeg, zo niet alle taken, behorende bij zijn functie van Manager Financial Affairs, tot op de dag van vandaag nog steeds uitvoert. De functie van Manager Financial Affairs bestaat voornamelijk uit de navolgende taken:

aansturen van de ingehuurde parttime fiscalist. de heer [naam fiscalist]; het regelen van de onroerend zaakbelasting met de gemeente inzake de WOZ; afstemming en contact met externe accountants (Ernst & Young en Deloitte); het aansturen van de subsidiespecialist, de heer [naam subsidiespecialist]; onderhandelen met overheden inzake bijvoorbeeld subsidies; optreden namens Nedcar inzake bezwaar- en beroepprocedures.

Al deze taken waar [verweerder] feitelijk van ontheven zou zijn, worden door [verweerder] tot op de dag van vandaag nog uitgevoerd. Ter illustratie van het een en ander verwijst [verweerder] naar het overgelegde organogram van de afdeling BD&C, waar hij werkzaam is. [verweerder] staat nog steeds als Manager Financial Affairs aangegeven. Dit organogram is van mei 2008, derhalve negen maanden na het ontheffen uit zijn functie van Manager Financial Affairs. [verweerder] zit ook nog steeds in zijn voormalig kantoor en recentelijk is zelfs zijn handtekeningbevoegdheid als Manager Financial Affairs hernieuwd. Het wekt ook verbazing dat nimmer extern of intern iets gecommuniceerd is ter zake de "vermeende ontheffing uit de functie van Manger Financial Affairs. [verweerder] ontvangt nog steeds van allerhande externe partijen correspondentie uit hoofde van deze functie. Ook in het SAP HR-systeem wordt [verweerder] nog steeds als Manager Financial Affairs genoemd.

Voortzetting van het dienstverband is, anders dan Nedcar wil doen geloven, wel degelijk mogelijk. Feitelijk is er voor [verweerder] binnen Nedcar weinig veranderd. Binnen de organisatie van Nedcar zijn er feitelijk geen spanningen, behalve met twee leden van de Raad van Bestuur, waarmee [verweerder] in de praktijk weinig tot niets te maken heeft. Hij ziet/spreekt hen gemiddeld eenmaal per jaar. Een noodzakelijke beëindiging van het dienstverband is dan ook geenszins aan de orde.

Verwezen wordt tevens naar de correspondentie ter zake de bepaling van de WOZ, een taak direct voorvloeiend uit de functie van Manager Financial Affairs, met welke functie [verweerder] ook richting de gemeente communiceert. Uit de correspondentie blijkt tevens dat [verweerder] nog steeds aanspreekpunt is van de gemeente.

Immers, [verweerder] verricht nog nagenoeg al zijn taken naar tevredenheid van Nedcar. Over zijn functioneren kan immers geen discussie bestaan. Dit is al 21 jaar ruim voldoende. In juli 2005, anderhalve maand vóór de brief van 3 september, scoort [verweerder] nog een performance van 140%. Met directe collega's zijn ook geen spanningen en feitelijk, nu reeds zestien maanden na de brief van 3 september 2007, verricht [verweerder] nog steeds zijn werkzaamheden binnen de organisatie van Nedcar. [verweerder] kan Nedcar in de stelling dat er een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen partijen bestaat dan ook niet volgen. [verweerder] ziet ook niet in waaruit deze zou bestaan. Zelfs recentelijk speelt [verweerder] tijdens een afscheidsfeestje nog vriendschappelijk en onder een gezellige sfeer biljart en tafelvoetbal met zijn collega's en leidinggevenden. Nedcar probeert in het verzoekschrift een beeld te schetsen van de noodzaak, die er in de praktijk feitelijk in het geheel niet is, om te komen tot een beëindiging.

Het indienen van het ontbindingsverzoekschrift ruim één jaar na het vermeende laakbare handelen van [verweerder] is dan ook, nog los van de discussie omtrent het opzegverbod e.d. minst genomen, spreekwoordelijk als "mosterd na de maaltijd" te kwalificeren.

Artikel 7: 685 lid 2 BW spreekt niet voor niets van gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden, waardoor de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Deze omstandigheden, zoals Nedcar zelf stelt, zijn gelegen in een incident van ruim één jaar geleden. Nog los van het bestaan van een opzegverbod, kunnen de gronden, die door Nedcar worden aangevoerd, bezwaarlijk als gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 lid 2 BW worden gekwalificeerd. Een en ander dient reeds zelfstandig te leiden tot de conclusie dat het verzoek tot ontbinding afgewezen dient te worden.

Hiernaast kan [verweerder] niet anders dan concluderen dan dat Nedcar een veelvoud

aan stellingen deponeert, zonder hiervan zelfs maar het begin van bewijs aan te dragen. In het kader van een ontbindingsprocedure dient een werkgever in ieder geval aannemelijk te maken, hetgeen hij de werknemer verwijt, althans waaruit de veranderingen in de omstandigheden zouden bestaan.

Nedcar stelt veelvuldig gesprekken met [verweerder] gevoerd te hebben. Echter, ieder gespreksverslag dan wel een e-mail, refererend aan een dergelijk gesprek, ontbreekt. [verweerder] zou een gewaarschuwd man zijn en veelvuldig gewezen zijn op de consequenties van het voortzetten van de discussie omtrent de drie speerpunten. Iedere waarschuwingsbrief of gespreksverslag ontbreekt. [verweerder] zou veelvuldig gewezen zijn op het feit dat hij vertrouwelijke documenten openbaar zou hebben gemaakt. Ieder bewijs ontbreekt.

[verweerder] zou dreigementen hebben geuit met betrekking tot het zoeken van publiciteit (punt 40 van het ontbindingsverzoekschrift) . Als een en ander daadwerkelijk zo zou zijn, dan zou Nedcar een en ander, zeker gezien de achtergrond tussen partijen en de lopende procedures toch wel aan het papier toevertrouwd hebben? Iedere brief dan wel enig ander document, waarmee zelfs maar het begin van bewijs geleverd wordt, ontbreekt. Collega's zouden moeite hebben met de opstelling van [verweerder] en zijn draagvlak binnen de organisatie zou zijn verdwenen (punt 41 van het verzoekschrift). [verweerder] valt in herhaling doch ook hier ontbreekt wederom ieder bewijs.

Het niet aannemelijk maken van deze "beschuldigingen" dient voor rekening en risico van Nedcar te komen. Immers, het zijn deze punten waarmee Nedcar de werkelijke gronden voor beëindiging, te weten de wens om afscheid te nemen van een kritisch vakbonds- en OR-lid, trachten te verbloemen. Ook reeds om deze reden dient het ontbindingsverzoekschrift te worden afgewezen. Nedcar is immers in het geheel niet geslaagd in het aannemelijk maken van de door haar aangevoerde gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden.

[verweerder] wenst inhoudelijk de discussie ten aanzien van de drie speerpunten niet uitgebreid te voeren. Immers, een en ander gaat deze procedure te buiten. Het betreft een zeer complexe materie, waarover in andere fora over gesproken dient te worden. Echter, [verweerder] wenst, in het kader van een beter begrip van de situatie, toch kort op te merken wat zijn bezwaren tegen de regelingen waren.

[verweerder] valt met name over het feit dat de verhouding in de bijdrage ten aanzien van het overhevelen van het pensioen naar PME ongelijk is verdeeld. Enerzijds leveren de werknemers structureel pensioen in en aan de andere kant heeft Nedcar "slechts" een bijdrage geleverd van € 67,1 miljoen. Dit lijkt in eerste instantie een aanzienlijk bedrag, doch Nedcar heeft hiervan de helft in rekening kunnen brengen bij Smart .

Hiernaast geldt dat, tengevolge van de regeling in drie jaar, het resterende bedrag van plusminus € 34 miljoen door Nedcar wordt "terugverdiend". Vijf jaar na 2007, te weten 1 januari 2010, zal Nedcar zelfs financieel voordeel behalen van de getroffen regeling. Dit terwijl de werknemers structureel een lager pensioen en mindere arbeidsvoorwaarden krijgen. Hierbij geldt tevens dat [verweerder] van mening is dat inhoudelijk niet de juiste procedure is gevolgd. Nedcar stelt in punt 13 van het verzoekschrift dat zij de volle instemming hebben gekregen van de Ondernemingsraad, de vakorganisaties en een belangenvertegenwoordiger van het Forum van ex-deelnemers en gepensioneerden.

Dat deze stelling aantoonbaar onjuist is, blijkt reeds uit het feit dat de advocaat van Nedcar, die Nedcar adviseerde in het kader van (ondermeer) de pensioenoverdracht, in de e-mail van 13 april 2007, het tegendeel beweert. Deze datum is gelegen na de periode dat volgens Nedcar alles reeds zou zijn afgewikkeld, de dossiers zouden zijn gesloten en er de volle instemming van de vakbonden, de werknemers en de Ondernemingsraad zou zijn. Derhalve in een periode waarin Nedcar [verweerder] verwijt zich niet neer te kunnen leggen bij dossiers die reeds zouden zijn gesloten. Het frappeert dan ook dat de heer [Y] schrijft:

"Voor de wijziging van de toezegging op die onderdelen dient mijns inziens wel (uitdrukkelijke of stilzwijgende) instemming van de belanghebbenden te worden gevraagd door Nedcar of is dat al bij CAO geregeld? Uit de ons toegestuurde informatie aan actieven en inactieven blijkt dat wel een inspanning is geleverd om eenieder goed te informeren. Aan de werknemers is echter geen instemming gevraagd met de wijziging van hun toezegging. Dit blijft een risicofactor. Naar mijn stellige overtuiging dient dit wel zo spoedig mogelijk alsnog te gebeuren. Dan kan de door mij voorgestelde tekst in de overeenkomst worden opgenomen:

"De werkgevers hebben met de vakorganisatie en de ondernemingsraad overeenstemming bereikt over de beëindiging van de bestaande pensioentoezegging per 1 januari 2007 en de overgang naar de pensioenregeling van PME. De werknemers zijn over de herleving van de verplichtstelling geïnformeerd en er is geen bezwaar tegen gemaakt. ,'"

Door het overleggen van deze e-mail toont [verweerder] ten eerste aan dat de discussie in het geheel niet gesloten was en ten tweede dat er geenszins instemming was van de vakbonden, de Ondernemingsraden of werknemers. Hiernaast illustreert deze email dat het standpunt van [verweerder] terzake de procedure niet onjuist was. [verweerder] heeft immers zich op het standpunt gesteld, welk standpunt ook door de heer [Y] wordt gedeeld, dat er daadwerkelijk instemming aan de werknemers gevraagd had dienen te worden.

Het op deze wijze handelen, vond [verweerder] onacceptabel. De FNV en CNV hebben, zo blijkt uit de eerder overgelegde notulen van mei 2007, vervolgens besloten om onderhavige kwestie te laten rusten. Dit is uiteraard hun goed recht. Echter, het is ook het goed recht van [verweerder] om een andere mening te zijn toegedaan en, uit hoofde van zijn OR-lidmaatschap en vakbondslidmaatschap, zich hiertegen te verzetten.

Het is dan ook niet zonder enige reden dat juist dit punt door [verweerder] wordt aangehaald als een speerpunt in zijn schrijven van 3 september 2007. [verweerder] is van mening dat de vakbonden zich hierin onjuist hebben opgesteld, redenen waarom [verweerder] door middel van de vakbond VHP dergelijk handelen voor de toekomst wilde voorkomen door eveneens deel te nemen aan deze overleggen in de toekomst.

Nedcar geeft dan ook een onjuiste voorstelling van zaken in het ontbindingsverzoekschrift. Van volle instemming kan immers niet gesproken worden. Volledigheidshalve wordt eveneens opgemerkt dat [verweerder] als OR-lid in ieder geval met zekerheid kan stellen dat de OR nimmer heeft ingestemd. Als de OR daadwerkelijk had ingestemd, zou Nedcar een dergelijk akkoord zeer zeker overgelegd hebben bij het verzoekschrift. Echter, dit akkoord ontbreekt.

[verweerder] beschikt over alle notulen van de Ondernemingsraad en kan dan ook met zekerheid stellen dat ook in dit geval Nedcar de waarheid geweld aandoet.

De insinuaties die Nedcar terzake de Company Car Regeling uit alsof een en ander uitsluitend het gevolg zou zijn van een persoonlijk belang van [verweerder] dat hij geen kleine auto zou willen rijden en dat hij een medisch probleem zou fingeren, gaan wat [verweerder] betreft alle perken te buiten. Uit een verklaring van zijn huisarts blijkt immers anders.

Ook in het verleden heeft [verweerder] een "luxere" auto ingeleverd voor een auto met hogere instap. Tevens blijkt uit een verklaring van de toenmalige bedrijfsarts alsmede een weergave van het bedrijfsongeval van 2005 met betrekking tot de rug van [verweerder]. Deze stelling van Nedcar is daarmee dan ook weerlegd. Het frappeert overigens dat inmiddels de maatregel is teruggedraaid en dat werknemers vanaf december 2008 weer in een Mitsubishi Outlander mogen rijden. Tevens wordt nogmaals gewezen op het feit dat De Unie, dat wil zeggen ten behoeve van al haar leden en niet uitsluitend [verweerder], een procedure hieromtrent aanhangig wilde maken, hetgeen reeds aantoont dat het geen uitsluitend persoonlijk belang voor [verweerder] was. [verweerder] concludeert uitdrukkelijk tot afwijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] is van mening dat een en ander op grond van het bovenstaande uitvoerig uiteen is gezet. [verweerder] wenst nogmaals uitdrukkelijk te benadrukken dat hij zijn baan bij Nedcar niet wil verliezen. Immers, [verweerder] werkt nog steeds met veel plezier bij Nedcar en van een vertrouwensbreuk is voor wat [verweerder] betreft geen sprake. Een vermeende vertrouwensbreuk zou hoogstens kunnen bestaan met een zeer klein aantal personen, waarmee [verweerder] niet of nauwelijks contact heeft. Dit zou dan gaan om een aantal management lagen. Met zijn leidinggevende, zijn directe collega's en mede bestuursleden kan [verweerder] tot op de dag van vandaag prima samenwerken. [verweerder] verricht ook nog immer al zijn take , die hij in het verleden ook verrichtte. Hiernaast heeft [verweerder] er alle vertrouwen in dat hij, ook nadat door het Hof uitspraak is gedaan ter zake het ontheffen uit de functie van Manager Financial Affairs, hij ook in naam weer gerehabiliteerd wordt in de organisatie van Nedcar. Echter, deze uitspraak is meer van cosmetische aard, aangezien in de feitelijke werkzaamheden van [verweerder] weinig is gewijzigd.

[verweerder] stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat het ontbindingsverzoekschrift verband houdt met het bestaan van een opzegverbod, als voornoemd. Nedcar handelt hiermee eveneens in strijd met de CAO-bepalingen.

Hiernaast zijn er een groot aantal onjuistheden in het verzoekschrift opgenomen, welke [verweerder] afdoende heeft weerlegd. Tevens maakt Nedcar haar standpunten onvoldoende aannemelijk. Van gewichtige redenen die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst noodzakelijk maken, is geen sprake, althans deze zijn geenszins aannemelijk gemaakt.

Concluderend stelt [verweerder] zich dan ook op het standpunt dat het verzoek afgewezen dient te worden, onder veroordeling van Nedcar in de kosten van deze procedure.

Uiterst subsidiair zal [verweerder] uitsluitend uit procesrechtelijk oogpunt nog een aantal opmerkingen wijden aan de situatie dat U.E.A. Kantonrechter van mening mocht zijn dat, ondanks hetgeen hierboven is gesteld, er toch een einde dient te komen aan de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en Nedcar.

[verweerder] kan in dat geval niet anders concluderen dan dat Nedcar blijft volharden in haar ontbindingsverzoek en hiermee klaarblijkelijk een breuk wil forceren. Nedcar geeft in het verzoekschrift aan dat zij heeft getracht de ontstane breuk tussen partijen te lijmen. Echter, hiervan is nimmer sprake geweest. Ter illustratie van de opstelling van Nedcar wordt de correspondentie tussen [verweerder] en de heer [naam voorzitter Stichting Pensioenfonds en Stichting Vervroegd Uittreden)] overgelegd ter zake een gemaakte opmerking van de heer [naam voorzitter Stichting Pensioenfonds en Stichting Vervroegd Uittreden]. Deze voegde [verweerder] letterlijk toe dat hij als hij nogmaals met een verzekeraar het pand zou betreden, zonder dat de heer [naam voorzitter Stichting Pensioenfonds en Stichting Vervroegd Uittreden] dat wist, [verweerder] "niet meer zou opstaan en ter plekke dood zou blijven liggen"; Een en ander illustreert de opstelling van Nedcar het beste weer.

[verweerder] is van mening dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, indien en voor zover deze reeds uitgesproken zou dienen te worden, quod non, volledig in de risicosfeer van Nedcar is gelegen. [verweerder] realiseert zich dat, hoewel dit niet expliciet volgt uit de aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters, de C-factor in beginsel, behoudens zéér korte dienstverbanden, schommelt tussen C=O en C=2.

Echter, [verweerder] is van mening dat in onderhavige kwestie zich dusdanige bijzondere omstandigheden voordoen, die afwijking van hetgeen gebruikelijk is, rechtvaardigt. Immers, het verzoek mist iedere feitelijke grondslag, is gebaseerd op een opzegverbod en de stellingen van Nedcar worden in het geheel niet aannemelijk gemaakt. Indien de ontbinding uitsluitend voortvloeit uit het feit dat de wil van één der partijen (Nedcar) om door te gaan, ontbreekt en dat daardoor een succesvolle voortzetting van het dienstverband onmogelijk is geworden, dient wat [verweerder] betreft een factor van C > 2 toegepast te worden. De gehele situatie tussen partijen in aanmerking nemende, rechtvaardigt deze bijzondere, dat wil zeggen een hoge ontbindingsvergoeding.

[verweerder] verzoekt de kantonrechter de ontbinding van de zijde van Nedcar af te wijzen, onder veroordeling van Nedcar in de kosten van de procedure.

In het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden verzoekt [verweerder] aan hem een vergoeding toe te kennen ten laste van Nedcar ex artikel 7:685 lid 8 BW , rekening houdend met hetgeen hieromtrent door [verweerder] is overwogen.

MOTIVERING VAN DE BESLISSING

[verweerder] beroept er zich uitdrukkelijk op dat het verzoek van Nedcar verband houdt met zijn vakbondactiviteiten en zijn voormalig lidmaatschap van de ondernemingsraad en stelt dat het verzoek reeds daarom moet worden afgewezen. Nedcar heeft dat met klem betwist.

Op grond van de artikelen 7:670, leden 4 en 5, BW en 7:670a, lid 1 BW genieten (voormalige) OR-leden en vakbondleden ontslagbescherming indien de opzegging samenhangt met hun vakbondactiviteiten of (voormalige) OR activiteiten. Die ontslagbescherming kan slechts opzij gezet worden indien sprake is van zodanig zwaarwegende gewichtige redenen dat ondanks die bescherming een ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gerechtvaardigd.

De bepaling, dat een ontbindingsverzoek moet worden afgewezen indien dat verzoek verband houdt met een wettelijk opzegverbod, moet naar het oordeel van de kantonrechter ruim worden uitgelegd. Niet slechts van belang is of het einde van het dienstverband wordt nagestreefd uitsluitend wegens een of meer van de in voormelde artikelen genoemde omstandigheden, maar ook of die omstandigheden mede een rol spelen bij het besluit van de werkgever om het dienstverband te beëindigen.

In het onderhavige geval heeft Nedcar zich herhaaldelijk op het standpunt gesteld dat de open brief van [verweerder] d.d. 3 september 2007 cruciaal is geweest bij de beslissing om ontbinding van de arbeidsovereenkomst na te streven. In haar brief aan [verweerder] d.d.

5 september 2007 schrijft Nedcar onder andere: “Die boodschap is u in indringende gesprekken medegedeeld, omdat de door u reeds eerder aangekondigde actie naar ons oordeel getuigt van een onaanvaardbaar gebrek aan inzicht in de scheiding tussen uw formele bedrijfs- en bestuursfuncties en uw rollen als lid van de Ondernemingsraad c.q. lid van een Vakorganisatie” en “Daarnaast hebben wij meermaals geconstateerd dat u sensitieve informatie, waarover u uit hoofde van uw bedrijfsfunctie beschikt gebruikt in uw rol als lid van de Ondernemingsraad in het overleg met de Bestuurder.” Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt daaruit in voldoende mate dat bij de besluitvorming door Nedcar om [verweerder] van een of meer taken te ontheffen, het lidmaatschap van [verweerder] van de OR en van de vakbond mede een rol hebben gespeeld.

Het verzoek van Nedcar houdt derhalve verband met een opzegverbod en dient reeds daarom afgewezen te worden.

De vraag rijst dan of zich andere bijzondere omstandigheden voordoen die een gewichtige reden vormen voor ontbinding en wel zodanig dat die omstandigheden de ontslagbescherming opzij zetten.

In dat verband stelt Nedcar dat zij in 2007 meerdere indringende gesprekken heeft gevoerd met [verweerder] over het pensioendossier, de solidariteitsheffing pensioen en de aanpassing van de bedrijfsautoregeling. Volgens Nedcar waren ten aanzien van die onderwerpen besluiten genomen, had [verweerder] zelfs met de besluiten ter zake van de pensioendossiers ingestemd en acht Nedcar het onaanvaardbaar dat [verweerder] als medeverantwoordelijk bestuurslid die besluiten daarna steeds weer ter discussie stelt. Door die handelingen van [verweerder] heeft Nedcar uiteindelijk het vertrouwen in [verweerder] verloren.

Nedcar stelt zich weliswaar op het standpunt dat [verweerder] tijdens de reguliere overlegvergaderingen heeft ingestemd met de genomen besluiten in de pensioendossiers, maar Nedcar laat na concreet aan te geven waaruit dat blijkt. Uit de brief van [verweerder] d.d. 8 september 2007 aan Nedcar, blijkt overigens dat [verweerder] het niet eens was en nog steeds niet is met de met PME gemaakte deal omdat Nedcar kennelijk een bedrag van € 2,4 miljoen te veel zou hebben betaald aan PME en dat de inhouding Solidariteit Pensioen op salaris januari 2007 op een andere wijze werd uitgevoerd dan was besloten. [verweerder] erkent in die brief dat hij over die onderwerpen meerdere gesprekken met Nedcar heeft gehad, maar volgens [verweerder] is pertinent onjuist dat bij hem de afgelopen weken en maanden herhaaldelijk met klem er op is aangedrongen om niet de publiciteit op te zoeken. Nedcar heeft [verweerder] ook niet schriftelijk gewaarschuwd, laat staan gewaarschuwd dat verdergaande maatregelen zouden worden genomen als hij bleef volharden bij zijn standpunten.

Nedcar heeft niet gereageerd op de brief van [verweerder] van 8 september 2007. Nedcar stelt in dat verband slechts, dat zij niet op het relaas in die brief is ingegaan omdat het zeer uitgebreid is en naar het oordeel van Nedcar in die brief van de kern van de situatie wordt afgedwaald. De kern is volgens Nedcar dat er overeenstemming was over de overdracht van het pensioenfonds, alle betrokkenen daarmee akkoord waren en [verweerder] die punten steeds weer ter discussie stelde.

De vraag of [verweerder] al dan niet terecht bleef volharden in zijn standpunten kan in deze procedure niet aan de orde komen. Het besluit betreffende de bedrijfsautoregeling is kennelijk in december 2008 aangepast. Naar het oordeel van de kantonrechter had Nedcar de standpunten van [verweerder] echter niet zo maar naast zich neer moeten leggen, maar had het op de weg van Nedcar gelegen om te onderzoeken of die standpunten aanleiding waren om de genomen besluiten eventueel te herzien of aan te passen. Nedcar stelt zich immers op het standpunt dat de deskundigheid van [verweerder] groot is. Uit de brief van [verweerder] van 8 september 2007 blijkt verder dat volgens [verweerder] de kern van het probleem daarin is gelegen dat [verweerder] van mening is dat sprake is van een ongezonde belangenverstrengeling tussen Nedcar, de Stichting Pensioenfond VCBV en de Stichting Vervroegd Uittreden Nedcar. Nedcar heeft dat niet ontkracht.

Nedcar stelt zich verder op het standpunt dat de handelwijze van [verweerder] disloyaal is. In dat verband staat vast dat [verweerder] meer dan 21 jaren uitstekend heeft gefunctioneerd. Nedcar verliest uit het oog dat [verweerder] in zijn brief van 8 september 2007 toegeeft dat het mogelijk verstandiger was geweest om de brief van 3 september 2008 niet te ondertekenen met zijn functies, dat die brief als jonge OR vertegenwoordiger een onhandige en onervaren zet was, dat het nooit zijn bedoeling is geweest bewust vanuit zijn functies de publiciteit te zoeken en dat hij dan ook oprecht zijn excuus aanbiedt. Verderop schrijft [verweerder] dat hij alleen het belang van Nedcar en haar medewerkers op het oog heeft en dat hij Nedcar een zeer warm hart toedraagt en 20 jaar zijn hart en zaligheid heeft verpand aan deze onderneming. Nedcar heeft hierop niet gereageerd. In elk geval is niet aannemelijk geworden dat [verweerder] disloyaal is.

Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat [verweerder] na een periode van vier maanden ziek thuis te zijn geweest, het grootste gedeelte van zijn taken heeft hervat en dat [verweerder] herhaaldelijk vanwege zijn deskundigheid door een of meer van zijn collega’s wordt geraadpleegd. Het afgelopen jaar hebben zich geen noemenswaardige incidenten voorgedaan. Het lijkt er op dat enkel sprake is van een vertrouwensbreuk tussen [verweerder] en een of meer leden van de Raad van Bestuur van Nedcar, met welke leden [verweerder] kennelijk zelden te doen heeft in zijn dagelijkse werkzaamheden.

Voor zover er al sprake is van een verandering in de omstandigheden, is die verandering niet zodanig dat die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.

Het verzoek van Nedcar zal derhalve worden afgewezen.

De kantonrechter acht termen aanwezig om Nedcar te veroordelen in de proceskosten.

B E S L I S S I N G :

Wijst het verzoek van Nedcar af.

Veroordeelt Nedcar in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] gerezen proceskosten en tot aan deze beschikking in totaal begroot op € 600,00,00 ter zake van salaris en noodzakelijke verschotten van zijn gemachtigde.

Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Groen, kantonrechter, in tegenwoordigheid van F.C.H. Lassauw als griffier.

Typ: FL

Coll.:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature