Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Ontbinding van arbeidsovereenkomst met docent verzocht op grond van disfunctioneren, na dienstverband van 24 jaar. Onvoldoende onderbouwing van kritiek van werkgeefster op werkgever. Ontbindingsvergoeding van € 190.000,00 (C is iets meer dan 1,2).

Uitspraak



RECHTBANK MAASTRICHT

Sector Kanton

Locatie Heerlen

Zaakrepnr: 299165 EJ VERZ 08-2515

typ: Pl.

Beschikking op verzoek ex artikel 7:685 BW van de kantonrechter d.d. 29 oktober 2008

inzake

de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting INNOVO, Stichting voor Katholiek Onderwijs,

gevestigd te Heerlen,

verzoekster,

gemachtigde: mr. J.H.Th. Frissen te ‘s-Gravenhage,

contra

[verweerder],

wonende te [adres],

verweerder,

gemachtigde: mr. J.J.W.E. van Mens te Eindhoven.

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1. Bij (het twee pagina’s omvattende) verzoekschrift van 11 juli 2008 (binnengekomen ter griffie op 14 juli 2008) heeft verzoekster het volgende aangevoerd:

a) Verweerder, [...] jaar oud, is sinds 1 augustus 1974 als groepsleerkracht in dienst van verzoekster, laatstelijk op een school in Ulestraten (De Triangel) en een school in Treebeek (Franciscus), tegen een salaris van laatstelijk € 3.204,00 bruto per maand (exclusief € 28,61 uitlooptoeslag en 8% vakantietoeslag).

b) “Met en rondom verweerder doen zich al jaren moeilijkheden voor. Het dossier van verweerder bestaat uit problemen rond het lesgeven en in de samenwerking. Verweerder is in het verleden in meerdere scholen van verzoekster werkzaam geweest en heeft meerdere begeleidingstrajecten doorlopen. Na een periode van betrekkelijke verbetering staken de problemen met verweerder echter opnieuw de kop op.” Ter adstructie van een deel van de problemen in de laatste fase legt verzoekster verklaringen over van april en mei 2008, van de directeur van de Triangel ([naam directeur Triangel]) en die van Franciscus ([naam directeur Franciscus]).

c) “Resumerend” is volgens verzoekster “tussen partijen een zodanig fundamenteel en onoverbrugbaar verschil van inzicht gerezen omtrent de wijze waarop verweerder de werkzaamheden van docent zou dienen te verrichten, dat daarmee een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen is ontstaan, welke de basis voor een vruchtbare samenwerking tussen partijen compleet heeft doen vervallen. Verzoekster acht daarbij verweerder ongeschikt voor zijn functie.”

d) “Verzoekster zal de komende week aanvullend op het ontbindingsverzoek nog nadere documenten in het geding brengen, welke afkomstig zijn uit het dossier van verweerder en welke zien op zijn verleden bij verzoekster. (…..) Die documenten adstrueren de door verzoekster gestelde problemen en worden geacht deel uit te maken van het ontbindingsverzoek. (….) Ook behoudt verzoekster zich het recht voor nadere documenten in het geding te brengen, welke betrekking hebben op het recentere verleden van verweerder bij verzoekster. Verzoekster heeft verweerder evenwel eerst in de gelegenheid gesteld om tegenover haar zijn visie te geven op het meest belangrijke van die documenten. Die visie wacht verzoekster nu af. “

1.2. Verzoekster heeft op grond van het bovenstaande aan de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen verweerder en haar te ontbinden per 1 september 2008 althans zo spoedig mogelijk , op grond van gewichtige redenen, bestaande uit verandering in de omstandigheden, als bedoeld in artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zulks met compensatie van proceskosten.

1.3. Bij opvolgende brief van 11 juli 2008 (eveneens ter griffie binnengekomen op 14 juli 2008) heeft verzoekster nog 20 nadere producties overgelegd, “welke zien op het verdere verleden van verweerder bij verzoekster. Deze producties, die overigens niet uitputtend zijn, worden geacht bij het verzoekschrift te behoren.” De producties bestrijken de periode 2001 tot en met 27 januari 2006. In een verklaring van 24 april 2008 gaat een oud-directeur ten slotte in op het functioneren van verweerder in de periode van 1984-2001.

1.4. Bij brief van 4 september 2008 (ingekomen op 5 september 2008) zendt verzoekster “ter completering van het ontbindingsverzoek” in: een onderzoeksrapport van 2 juli 2008 naar vermeende intieme handelingen van verweerder in de Triangel en een schriftelijke reactie daarop van 13 augustus 2008, van de advocaat van verweerder, mr. van Mens.

1.5. Op 17 september 2008 komt het verweerschrift binnen ter griffie. Het verweerschrift is van 16 september 2008 en omvat 29 pagina’s met 46 producties.

1.6. In het verweerschrift voert verweerder onder meer aan:

a) Verweerder heeft scherpe kritiek op de wijze van procesvoering door verzoekster. Haar verzoekschrift is uitermate summier en verwijst alleen naar producties en die producties zijn dan ook nog eens onvolledig. Volgens vaste jurisprudentie dient de verzoekende partij een goed onderbouwd en zorgvuldig gegrond verzoekschrift in te dienen, bij gebreke waarvan het verzoek dient te worden afgewezen. Door de wijze van procesvoering van verzoekster ziet verweerder zich gedwongen om zekerheidshalve zijnerzijds het complete dossier voor te leggen.

b) Die processuele kritiek betreft ook het feit dat verzoekster op 4 september 2008 producties instuurt waarvoor elke grond ontbreekt in het verzoekschrift.

c) Dat zich een verandering van omstandigheden voordoet die een beëindiging op de kortst mogelijke termijn noodzakelijk maakt en dat die problemen volgens verzoekster bestaan uit “het lesgeven en in de samenwerking”, is onjuist.

d) Verzoekster heeft verweerder per 22 april 2008 geschorst. De Commissie van Beroep voor het Katholiek Primair Onderwijs in Nederland heeft op 13 mei 2008 het beroep van verweerder tegen het schorsingsbesluit gegrond verklaard, onder meer overwegende: “Aan de onderliggende schorsing kunnen de gestelde ongewenste intimiteiten niet ten grondslag worden gelegd. In de eerste plaats zijn deze feiten niet voor appellant (= thans verweerder, ktr) kenbare wijze, in de schriftelijke bevestiging van de schorsing opgenomen, maar bovendien zou dat ook niet aangaan, omdat verweerster (=thans verzoekster, ktr), na kennisneming van de klacht, geen enkele onderzoeksactiviteit naar de klacht heeft verricht. Als deze klacht als grondslag voor de schorsing wordt geëcarteerd resteert het gestelde over het functioneren over een reeks van jaren. Daaromtrent moet echter worden overwogen dat onvoldoende functioneren vóór oktober 2004, alleen al gelet op de rehabilitatie, geen rol kan spelen en met betrekking tot de periode daarna geldt, dat geen enkel voor appellant (= thans verweerder, ktr) negatief functioneringsgesprek of beoordelingsgesprek is gehouden, althans daarvan is niet gebleken. Daarmee is, wat er ook zij van de overgelegde verklaringen, het onvoldoende functioneren niet deugdelijk en behoorlijk vastgesteld. (…) Verweerster (= thans verzoekster, ktr) zal appellant (= thans verweerder, ktr) na overleg naar vermogen dienen te rehabiliteren.”

e) Per 20 mei 2008 heeft (thans) verzoekster (thans) verweerder opnieuw geschorst. Dat schorsingsbesluit is vervolgens weliswaar ingetrokken, maar ook het beroep van (thans) verweerder tegen dat besluit werd door de Commissie van Beroep gegrond verklaard. Ook nu werd weer bepaald dat verzoekster verweerder moest rehabiliteren. Verzoekster heeft dat nagelaten. Na de zomervakantie heeft verzoekster verweerder opnieuw geschorst per 18 augustus 2008. Gelet op het inmiddels ingediende verzoekschrift tot ontbinding heeft verweerder geen beroep meer ingesteld tegen die schorsing.

f) Voor zover de arbeidsrelatie onherstelbaar is verstoord, is dat geheel en al te wijten aan verzoekster.

g) Het is onbegrijpelijk dat verzoekster, na 3 zulke duidelijke beslissingen van de Commissie van Beroep op 11 juli 2008 een verzoekschrift indient, gebaseerd op feiten en argumenten zoals die reeds voorheen door de Commissie van Beroep zijn bekritiseerd.

h) Met de brief van 4 september 2008 tracht verzoekster haar verzoekschrift aan te passen c.q. aan te vullen via de inbreng van het onderzoeksrapport naar vermeende ongewenste intimiteiten. Dat hoort processueel niet en bovendien ontkent verweerder de beweerdelijke ongewenste intimiteiten en vindt hij het onderzoek erg onzorgvuldig.

i) Vervolgens gaat verweerder uitgebreid en aan de hand van overgelegde producties vanaf pagina 4 in op zijn functioneren tot 2001 (pagina 4), zijn functioneren van maart 2001 tot 9 januari 2004 (pagina 5-9), zijn functioneren van 9 februari 2004 tot 26 maart 2008 (pagina 9-29). In vogelvlucht, samengevat door de kantonrechter: tot 2001 “een vlekkeloos arbeidsverleden” van 26/27 jaar; in 2001 een outplacementtraject; als dat niets oplevert, gaat verweerder in 2002 weer als docent aan de slag op een school van verzoekster in Rothem; een positief functioneringsgesprek is er op 5 mei 2003; een plotselinge schorsing op 13 januari 2004; op 4 juni 2004 bepaalt de Commissie van Beroep het beroep van thans verweerder tegen dat schorsingsbesluit gegrond en dient verzoekster verweerder te rehabiliteren; partijen sluiten op 29 oktober 2004 een rehabilitatieconvenant, waarin is opgenomen dat geen sprake is geweest van disfunctioneren en dat partijen in goed overleg zullen uitzien naar een plek voor verweerder op een andere school; verweerder krijgt ook een persoonlijk ontwikkelingsplan, met begeleiding van [naam begeleider] (medewerker Onderwijsbegeleidingsdienst Consent); de eindevaluatie van dat begeleidingstraject is positief; op 5 juli 2005 is er weer een beoordelingsgesprek dat resulteert in een voldoende beoordeling die tendeert naar ruim voldoende; van basisschool De Plenkert gaat verweerder naar De Triangel (Ulestraten) en Franciscus (Treebeek), met ingang van schooljaar 2005/2006; ook in dat schooljaar zal op zijn verzoek verweerder worden begeleid door [naam begeleider], via 7 coachingsgesprekken; die coaching verloopt prima, er is een positief gesprek met de personeelsadviseur [naam personeelsadviseur] op 27 januari 2006, er is met [naam personeelsadviseur] een positieve eindevaluatie van de coaching (“gezien de uitkomsten van dit evaluatiegesprek is de dreiging van een ontslag weg…”), een beoordelingsgesprek over 2005/2006 vindt verzoekster kennelijk niet nodig; ook in 2006/2007 werkt verweerder op genoemde 2 scholen en is er kennelijk geen beoordelingsgesprek nodig; tijdens het schooljaar 2007/2008 heeft verzoekster verweerder op 26 maart 2008 laten weten dat een klacht over ongewenst intiem gedrag van verweerder naar leerlingen toe, is binnengekomen; vervolgens is het traject van de schorsingen en de procedures bij de Commissie van Beroep gaan lopen (dat hierboven reeds aan de orde kwam).

j) Wat betreft het onderzoek naar ongewenst intiem gedrag van verweerder, merkt verweerder op dat het onderzoek onzorgvuldig is gebeurd; het is onduidelijk wat voor handelingen er zijn gepleegd door verweerder en bij wie en in welke omstandigheden en daardoor heeft verweerder zich ook niet kunnen verweren. Dat hij kinderen in groepsverband (bijvoorbeeld bij gymnastiek) wel eens een aai over de bol of een tik tegen de billen heeft gegeven, geeft verweerder wel toe, maar hij ontkent ooit onder een hemdje van een kind te hebben gezeten of over een bil van een kind te hebben geaaid.

k) Gelet op een en ander vindt verweerder dat hij bij een eventuele ontbinding van de arbeidsovereenkomst in aanmerking komt voor een brutovergoeding van € 314.000,00 volgens de zogenaamde kantonrechtersformule (met C=2), en met veroordeling van verzoekster in de proceskosten.

1.7. Bij brief van 19 september 2008 heeft verweerder nog één productie in het geding gebracht, een reactie van een zekere [naam reactiegever] op het onderzoeksrapport. Deze geeft gemotiveerde kritiek op het rapport, zowel wat betreft de wijze van onderzoek als de aannames en conclusies.

1.8. Bij brief van 23 september 2008, daags voor de mondelinge behandeling, stuurt verzoekster dan nog enkele producties in, waaronder een tekst uit een artikel van Dagblad de Limburger van 27 september 2007 met de titel: “Enkel wrijven en nooit meer blauwtong.”

1.9. Tijdens de mondelinge behandeling van 24 september 2008 draagt de gemachtigde van verzoekster de inhoud voor van de dan overgelegde “enkele summiere pleitaantekeningen zijdens verzoekster”. In grote lijnen voert verzoekster het volgende aan:

a) “Het verzoekschrift is zeer helder, mits men zich de moeite getroost alle producties goed te lezen. Verzoekster kiest ervoor de vele producties min of meer voor zichzelf te laten spreken.”

b) “Van een vlekkeloos arbeidsverleden tot 2001 is geen sprake, maar de betreffende vlekken zijn niet gedocumenteerd.”

c) “Vanaf het schooljaar 2000/2001 is er sprake van een bij voortduring terugkerende verstoring in de arbeidsrelatie, op het niveau van leerlingen, collega’s, ouders, directies, bovenschools management. (…)” Alles is “terug te voeren tot: komt afspraken niet na (…); in de groepen waar hij lesgeeft, ontstaat (…) rebellie en chaos (…). Verweerder “probeert dit te herstellen door te gaan schreeuwen en te gaan dreigen en uiteindelijk te vervallen in ongewenste intimiteiten naar kinderen en onverantwoord gedrag (…); ouders geven bij directie te kennen dat ze hun kind van school halen als het bij verweerder in de klas komt.”

d) Uit de verslagen van de coachingsgesprekken blijkt dat verweerder “grote moeilijkheden heeft met het leggen van functioneel contact met kinderen, zijn eigen kinderen inbegrepen (…). In feite is dit de kern van de zaak. Het gaat hier om een functionaris, die leeft in een min of meer eigen wereld, onvoldoende opgewassen tegen zijn pedagogische taak. Vanuit dat kernprobleem gaat het mis en problemen attribueert verweerder vervolgens op zijn omgeving. Zie in dat verband ook punt 6 op pagina 3 van het verweerschrift, als daar staat dat dat “dan geheel is te wijten aan verzoekster”. Dit is kenmerkend voor het (dis)functioneren van verweerder. Een kernkwaliteit, de hoogste vorm van professioneel gedrag, betreft het kritisch kunnen reflecteren op het eigen gedrag, de performance als leerkracht, waardoor er een grondhouding van permanente ontwikkeling ontstaat. Deze mist verweerder ten enen male. Verweerder attribueert zijn missers in zijn functioneren extern. Hij doet dit a priori en per definitie.”

e) “De periode vanaf 2001 is goed gedocumenteerd. Ik (= gemachtigde verzoekster, ktr) had u nog een veelvoud aan producties kunnen overleggen.”

f) “Verweerder functioneerde problematisch en na veel begeleiding en pogingen op diverse scholen feitelijk niet meer volwaardig. In het voorjaar van 2008 kwam daar de verdenking van ongewenste intimiteiten bovenop. Voor verzoekster kwam toen het moment om te concluderen dat men met verweerder definitief niet meer door wilde.”

g) “Verzoekster geeft verweerder al ongeveer 8 jaren kansen, maar wil nu wel een eindpunt. Dit laatste wil verweerder niet. Outplacement heeft verweerder reeds op kosten van verzoeker gehad en hij is zonder medeweten en toestemming van verzoekster reeds een eigen bedrijf (vof Bio-Jola, zie ook artikel in Limburger ) gestart.”

h) De verzochte vergoeding is disproportioneel, mede gelet op wettelijke aanspraken van verweerder op WW/BBWO-uitkering.

1.10. Zoals afgesproken aan het einde van de mondelinge behandeling heeft verzoekster nog enige berekeningen ingebracht bij brief van 2 oktober 2008, waarna verweerder nog bij brief van 10 oktober 2008 van zijn kant enige berekeningen heeft voorgeschoteld.

1.11. Ten slotte is de datum van uitspraak nader bepaald op heden.

2. DE BEOORDELING

2.1. Gelet op artikel 7:685 BW , kan de kantonrechter wegens veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer billijkheidshalve na korte tijd behoort te eindigen, ontbinden. Van die omstandigheden is in dit geval meer dan genoegzaam gebleken. De arbeidsrelatie tussen partijen is zeer verstoord en het is noodzakelijk dat partijen snel van elkaar worden bevrijd. Daarbij heeft de kantonrechter zich ervan vergewist dat het verzoek om de arbeidsovereenkomst met verweerder te ontbinden, geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.

2.2. De vraag is dan aan de orde of het billijk is dat aan verweerder een vergoeding wordt toegekend. Bij de beantwoording van die vraag speelt de zogenaamde kantonrechtersformule een belangrijke rol. Valt de ontbindingsgrond geheel in de risicosfeer van de werkgever (verzoekster) en is verwijtbaarheid niet aan de orde is (C=1)? Valt de ontbindingsgrond geheel in de risicosfeer van de werknemer (verweerder) en is verwijtbaarheid niet aan de orde (C=0)? Of is er sprake van verwijtbaarheid aan de zijde van één van partijen dan wel van verwijtbaarheid over en weer, welke verwijtbaarheid - met eventuele overige bijzondere omstandigheden van het geval - de C-factor in de kantonrechtersformule bepaalt? De kantonrechtersformule houdt verder in dat de vergoeding - behoudens eventuele immateriële schade - niet hoger zal zijn dan de verwachte inkomstenderving tot aan de pensioengerechtigde leeftijd en dat geen aparte vergoeding voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand wordt toegekend. Dat is het kader waarbinnen de kantonrechter heeft te beslissen. De kantonrechter moet voor zijn beslissing vooral putten uit het dossier, zoals dat wordt gepresenteerd door partijen, en verder uit wat ter mondelinge behandeling is aangevoerd. In beginsel is geen plaats voor getuigenverhoren terwijl voor partijen ook tevoren duidelijk is dat in beginsel geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de kantonrechter. Dat maakt het noodzakelijk dat partijen hun verzoek en verweer zorgvuldig en precies beargumenteren, waar mogelijk gestaafd met bescheiden.

2.4. Anders dan gewend van verzoekster, die hier vaker ontbindingsverzoeken heeft gepresenteerd, concludeert de kantonrechter dat verzoekster in het onderhavige geval met de naleving van het bepaalde in de slotzin van 2.3 ernstig in gebreke is gebleven. Mede om dat te illustreren, heeft de kantonrechter veel uitvoeriger dan gebruikelijk en zoveel mogelijk met letterlijk overgenomen redeneringen, het verloop van de procedure en de inhoud van verzoek- en verweerschrift (in de ruime zin des woords) weergegeven.

2.5. Op grond daarvan kan allereerst eenvoudig worden afgeleid dat de ernstige kritiek van verweerder op alleen al de procesvoering van verzoekster, meer dan terecht is. Het is, het gehele dossier overziende, bijna potsierlijk om te zien hoe verzoekster dit ingewikkelde, feitelijk al jaren spelende, arbeidsconflict met een docent die nota bene al sinds 1984 bij haar in dienst is, meent neer te kunnen zetten in amper 2 pagina’s, met louter beweringen in algemene bewoordingen en met niet of niet concreet onderbouwde (dis)kwalificaties van verweerders functioneren.

2.6. Het is - ook dat is de kantonrechter met verweerder eens - processueel evenzeer ver onder de maat van verzoekster om eerst op 4 september 2008 het rapport omtrent ongewenst intiem gedrag van verweerder jegens een of meer leerlingen, in het geding te brengen en het onder het tapijt van het inleidende verzoekschrift te schuiven, waar dat aspect en die aantijging in het verzoekschrift nog in het geheel niet aan de orde waren gesteld.

2.7. De kantonrechter meent echter dat het niet nodig is om daaraan de processuele consequenties te verbinden, die verweerder voorstaat (niet-ontvankelijkheid althans producties buiten beschouwing laten). Verweerder is immers zelf vervolgens toch op ál het aangevoerde ingegaan en heeft in 29 pagina’s (!), onder overlegging van vele producties, op álle punten verweer kunnen voeren en ook gevoerd. Het zeer gedetailleerde verweerschrift noopte verzoekster vervolgens wél tot een uitgebreide weerlegging van alle argumenten van verweerder. En daarin is verzoekster ernstig te kort geschoten, zoals volgens de kantonrechter eenvoudig kan worden afgeleid door de hierboven weergegeven “summiere pleitaantekeningen” van verzoekster ter zitting te vergelijken met alles wat tevoren in het verweerschrift naar voren was gebracht.

2.8. Natuurlijk is het op grond van het dossier duidelijk dat verweerder als docent in het verleden niet steeds optimaal heeft gefunctioneerd en dat hij zorg en aandacht nodig heeft gehad op diverse punten, welke aandacht verzoekster hem ook in een aantal gevallen concreet heeft gegeven. Dat staat buiten kijf voor de kantonrechter. En voorstelbaar is ook dat de juridisering van het conflict vanaf met name 2004, ook van de kant van verweerder versterkt door inschakeling van zijn broer als juridisch adviseur, de verhouding tussen partijen geen goed heeft gedaan en vervolgens een minnelijke oplossing van het probleem bepaald niet dichterbij heeft gebracht. Maar van een professionele werkgeefster als verzoekster mag juist in dat soort situaties meer zorgvuldigheid en wijsheid worden verwacht dan de - mislukte - powerplay die van haar kant is gevolgd na de rehabilitatie, om uiteindelijk maar van verweerder af te kunnen komen, met voorbijgaan zelfs aan juridisch heldere visies van de Commissie van Beroep, die op 13 mei 2008 in feite dezelfde conclusie trok als de kantonrechter thans doet (zie hierboven 1.6 sub d).

2.9. Het onderzoeksrapport van 2 juli 2008 over het ongewenst intiem gedrag van verweerder jegens een of meer leerlingen maakt de beoordeling van de zaak niet anders. De kritiek op dat rapport door verweerder in zijn verweerschrift, ondersteund ook door de gemotiveerde, schriftelijke verklaring van [naam reactiegever], deelt de kantonrechter. De kantonrechter begrijpt goed dat verzoekster “iets” moet doen met een dergelijke klacht over verweerder, die bij haar binnenkomt, maar van verzoekster mag dan worden verwacht dat ze snel een gedegen onderzoek laat uitvoeren, dat ze niet te snel en te gemakkelijk maar meegaat in de emoties van een of meer ouders en dat ze ook stevig durft te gaan staan voor haar docent, zonder die op voorhand al te laten “afbranden”. Dat heeft verzoekster allemaal nagelaten.

2.10. Ronduit kwetsend en stemming makend vindt de kantonrechter verder vooral wat hierboven bij 1.9 sub d uit de “summiere pleitaantekeningen” van verzoekster ter zitting is geciteerd. Over de link die wordt gelegd naar problemen van verweerder met zijn eigen kinderen. En over de psychologie van de koude grond waarmee verweerder wordt geanalyseerd als een functionaris die zijn problemen en missers “attribueert op zijn omgeving”. De ook weer vlak voor de zitting aan de hand van een enkel oud krantenartikel en van een uittreksel van het register van de Kamer van Koophandel erbij gesleepte aantijging dat verweerder een eigen bedrijf is gestart met commerciële motieven, mist ook substantie en getuigt dus van misplaatst opportunisme in deze procedure.

2.11. Ja, de arbeidsovereenkomst moet zo snel mogelijk worden ontbonden, zoals de kanonrechter hierboven al aangaf. Dat zal gebeuren per 1 januari 2009. Er is, anders dan verzoekster meent, alle reden om een vergoeding voor verweerder te koppelen aan de ontbinding. Blijvend binnen de kaders van de kantonrechtersformule, is de kantonrechter van oordeel dat de grond voor ontbinding in zeer overwegende mate te wijten is aan verzoekster en dat die omstandigheid in de vergoeding tot uitdrukking moet komen. Het ligt voor de hand dat het verweerder naar alle waarschijnlijkheid niet zal lukken om weer een plek als docent in de regio te vinden, nu verzoekster in de regio een grote speler is en nu het een feit van algemene bekendheid is dat de lijnen binnen onderwijsland kort zijn. Gelet op verweerders leeftijd en zijn eenzijdige opleiding, valt ook niet te verwachten dat hij gemakkelijk nog elders op een heel ander terrein werk zal kunnen vinden. Bij de berekening van vergoeding heeft de kantonrechter op dat alles acht geslagen, evenals op de stukken die partijen nadien nog hebben ingezonden.

2.12. De kantonrechter vindt, alles afwegende, een vergoeding billijk van € 190.000,00 (C is iets meer dan 1,2). Verzoekster zal, zoals artikel 7:685 BW voorschrijft, in de gelegenheid worden gesteld om haar verzoek in te trekken. Indien zij dat doet, zal de kantonrechter alleen nog maar beslissen omtrent de proceskosten. Verzoekster zal dan worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van verweerder gerezen. Indien het verzoek niet wordt ingetrokken, zullen de proceskosten aldus worden gecompenseerd dat elke partij de eigen kosten draagt.

Partijen worden in kennis gesteld van het voornemen van de kantonrechter om de arbeids-overeenkomst per 1 januari 2009 te ontbinden onder toekenning van voormelde vergoeding.

Verzoekster krijgt in verband met de voorgenomen toekenning van een vergoeding de gelegenheid het verzoek in te trekken voor het hierna te melden tijdstip.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden en de eindbeslissing - waaronder de beslissing over de proceskosten - zal worden gegeven op 26 november 2008.

3. UITSPRAAK

Alvorens te beslissen:

Stelt verzoekster in de gelegenheid het verzoek in te trekken tot 19 november 2008 om uiterlijk 16.00 uur door schriftelijke mededeling aan de griffier;

Houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature