U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Eiser ontvangt van verweerder een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 5%, omdat een ander, namelijk de huurder, zijn hoofdverblijf in de woning van eiser heeft, als bedoeld in artikel 3 lid 2 Toeslagenverordening. Ook huurder ontvangt een uitkering naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 5%.

Eiser verhuurt een kamer in zijn woning aan huurder. Eiser heeft geen schriftelijke onderhuurovereenkomst met hem afgesloten. Niet bestreden is dat er een schriftelijke verklaring is dat huurder een huur verschuldigd is van 100 euro (fl. 225,00). Dez onderhuurrelatie duurt al ruim acht jaren en is bekend bij verweerder. Eiser ontving tot 1 januari 2006 geen huursubsidie c.q. huurtoeslag.

Op 17 maart 2006 doet de case-manager van eiser een verzoek aan de Unit sociale recherche om het geval van eiser en huurder op te pakken in verband met het vermoeden van een gezamenlijke huishouding.

Uitspraak



RECHTBANK MAASTRICHT

Sector Bestuursrecht

Procedurenummer: AWB 07 / 614 WWB

Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

inzake

[eiser],

wonende te Sittard, eiser,

tegen

het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Sittard-Geleen,

gevestigd te Sittard, verweerder.

Datum bestreden besluit: 20 maart 2007

Kenmerk: 63032904/20108678 - 109898

Behandeling ter zitting: 6 september 2007

1. Ontstaan en loop van het geding

Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 20 maart 2007 heeft verweer¬der een namens eiser ingediend bezwaarschrift van 12 september 2006 tegen een door ver¬weerder genomen besluit van 24 augustus 2006 ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) waarbij eisers uitkering is beëindigd per 24 augustus 2006 vanwege het niet meewerken aan een huisbezoek waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, ongegrond ver¬klaard.

Tegen eerstgenoemd besluit is namens eiser bij brief van 26 april 2007 beroep ingesteld door zijn gemachtigde mr. A.M.H.E.G. Lemmens, advocaat te Maastricht.

De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb) inge¬zonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden, evenals het door ver¬weerder ingediende verweerschrift.

Het beroep is gevoegd behandeld met het beroep van [naam huurder], bekend onder nummer AWB 07 / 615 WWB, ter zitting van deze rechtbank op 6 september 2007, waar eiser zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. Lemmens. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mevrouw A. van Doremaele.

2. Overwegingen

Eiser ontvangt van verweerder een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 5%, omdat een ander, namelijk de heer [huurder], zijn hoofdverblijf in de woning van eiser heeft, als bedoeld in artikel 3 lid 2 Toeslagenverordening. Ook [huurder] ontvangt een uitkering naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 5%.

Eiser verhuurt een kamer in zijn woning aan [huurder]. Eiser heeft geen schriftelijke onderhuurovereenkomst met hem afgesloten. Niet bestreden is dat er een schriftelijke ver¬klaring is dat [huurder] een huur is verschuldigd van € 100,00 (ƒ 225,00). Deze onder¬huurrelatie duurt al ruim acht jaren en is bekend bij verweerder. Eiser ontving tot 1 januari 2006 geen huursubsidie c.q. huurtoeslag.

Op 17 maart 2006 doet de case-manager van eiser een verzoek aan de Unit sociale recherche om het geval van eiser en [huurder] op te pakken in verband met het ver¬moeden van een gezamenlijke huishouding.

Op 24 augustus 2006 wordt door de case-manager van [huurder], tezamen met de ambtenaar bijzondere controle unit sociale recherche, om ongeveer 8.20 uur een onaan¬gekondigd huisbezoek afgelegd aan de woning van eiser. Zowel [huurder] als eiser weigeren mee te werken aan het huisbezoek, ondanks het feit dat zij zijn gewezen op de reden van het bezoek, namelijk het vaststellen van de woon- en leefsituatie van beiden, en de consequenties van een weigering. Gedingstuk B-2 is een schriftelijk verslag van dit huisbezoek (gedingstuk B-1, op naam van [eiser], in dossier AWB 07 / 615 WWB).

Uit het dossier blijkt dat op 24 augustus 2006 even voor 09.00 uur het GWS4all-systeem is geraadpleegd ter zake van de actuele gegevens van de uitkering van eiser. Ook in het dossier van [huurder] bevinden zich uitdraaien.

Op eisers uitkering worden naast de gebruikelijke vergoedingen en inhoudingen de volgende posten ingehouden ten behoeve van crediteuren:

• € 33,89 deurwaarder;

• € 328,59 huur.

Op de uitkering van [huurder] worden automatisch de volgende bedragen ingehouden ten behoeve van crediteuren:

• € 33.89 deurwaarder;

• € 51,65 kredietbank;

• € 200,= Essent ;

• € 34,03 WML.

In het verweerschrift ten behoeve van de Commissie voor de bezwaarschriften wordt het volgende gesteld ter zake van een nader onderzoek:

“Aanleiding voor een nader onderzoek was de constatering bij een heronderzoek van belanghebbende dat er sprake was van een financiële verstrengeling van belanghebbende met de heer [huurder], de kamerhuurder. Belanghebbende betaalde middels inhouding op de uitkering de huur van de woning. Echter, de maandelijkse nota van Essent (gas en elektriciteit) en de schuld aan WML (water) werden door de kamerhuurder betaald. Dit zijn kosten die normaliter voor rekening van belanghebbende, zijnde de hoofdhuurder, komen. Uit niets blijkt dat op basis van een zakelijke overeenkomst is geregeld dat deze kosten voor rekening komen van de kamerhuurder. Uit dossierstudie blijkt verder dat sedert 1999 de kamerhuur € 100,00 (ƒ 225,00) bedraagt en nooit is verhoogd. Er is geen schriftelijke (kamerhuur)overeenkomst. Bovendien kan belanghebbende o[p] geen enkele manier aannemelijk maken dat hij inkomsten uit kamerverhuur heeft, terwijl hij geen huursubsidie ontvangt als gevolg van de inwoning van de heer [huurder].”

Tijdens de hoorzitting verklaart de gemachtigde van verweerder dat de reden voor het huisbezoek niet in de rapportage staat.

“De reden was een melding bij de sociale recherche dat er bij één van beiden een opmerkelijkheid was bij de betaling van de vaste lasten. Uit de uitkeringsspecificaties bleek dat het, voor wat betreft Essent, niet alleen om de aflossing ging, maar ook om reguliere betalingen. Voor wat betreft WML betrof het inderdaad alleen de aflossing. …[…] dat bepaalde groepen stringenter onderzocht worden. In de afgelopen periode zijn de situaties van kamerhuurder/kamerverhuurder stringenter onderzocht. … Er moet ook een aanleiding zijn voor stringentere controle en die was er door de financiële verstrengeling van de betalingen.”

Door de gemachtigde van verweerder wordt dit standpunt ter zitting bij deze rechtbank bevestigd en herhaald.

In dit beroep staat de vraag centraal of terecht en op goede grond de uitkering van eiser is beëindigd op 24 augustus 2006 wegens het niet meewerken aan een huisbezoek waardoor het recht op bijstand niet (langer) kan worden vastgesteld.

Voor de beantwoording van deze vraag dient de rechtbank de voorvraag te beant¬woorden of er voldoende aanleiding bestond om over te gaan tot een huisbezoek. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) is immers van oordeel dat aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen kunnen worden verbonden, indien voor dat huisbezoek in het individuele geval een redelijke grond bestaat (zie, onder meer, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 april 2007 (LJN: BA2410).

Vaststaat dat er in het geval van eiser en zijn onderhuurder [huurder] in de aan hen toegekende bijstandsnorm rekening is gehouden met het kunnen delen van woonkosten. Eveneens is in die norm rekening gehouden met het feit dat er geen sprake is van een com¬merciële overeenkomst. Uit het dossier blijkt geen andere aanleiding voor de noodzaak van een onderzoek naar een gezamenlijke huishouding dan het delen van de kosten – waaronder schulden – voor energie en water. Door verweerder is voorts bij herhaling bevestigd dat het onderzoek is opgestart vanwege feit dat er sprake is van een risicocategorie

Op grond van vaste jurisprudentie van de CRvB is het toepassen van woningdelersnormen ook toegestaan als feitelijk de woonkosten niet worden gedeeld (CRvB 7 MEI 2002,

LJN: AE3712), en als er schaal¬voordelen kunnen worden genoten (CRvB 2 maart 1999, LJN: AA8683). Bepalend is of kosten kunnen worden gedeeld, niet hoe dat in het individuele geval plaatsvindt. Het komt de rechtbank dan ook onjuist voor dat verweerder alleen op grond van het daadwerkelijk delen van de kosten voor energie en water, bij een jarenlang gelijk blijven van de kamerhuurprijs, veronderstelt dat er sprake zou kunnen zijn van een gezamenlijke huishouding. Op geen enkele wijze wordt uit het dossier duidelijk dat de case-manager van eiser nog andere aanwijzingen had die op een gezamenlijke huishouding duid(d)en.

Gelet op de uitspraak van de CRvB van 11 april 2007 (LJN: BA2436) is bovendien de enkele omstan¬digheid dat op betrokkene een risicoprofiel als hier aan de orde van toepassing is, geen redelijke grond voor een huisbezoek. De CRvB is dan ook van oordeel dat in een dergelijk geval het voor de uitvoering van de WWB niet redelijkerwijs nodig is dat de betrokkene medewerking verleent. De recht¬bank is weliswaar van oordeel dat de risicocategorie “woningdelen”, die door verweerder is gehanteerd om het bijstandscliëntenbestand tegen het licht te houden, in het kader van fraudebestrijding en handhaving gerechtvaardigd is als criterium om nader onderzoek op te starten, maar de rechtbank is tevens van oordeel dat als er geen andere gegevens uit het voorafgaand (dossier)onderzoek naar voren komen, de enkele omstandigheid dat betrokkene voldoet aan dit risicoprofiel geen redelijke grond vormt voor het afleggen van een (onaange¬kondigd) huisbezoek.

In casu is sprake van een onaangekondigd huisbezoek op basis van een enkele melding van de case-manager van eiser dat er een gezamenlijke huishouding zou zijn. Niet is geble¬ken dat voorafgaand aan dit huisbezoek dossieronderzoek heeft plaatsgevonden. Door ver¬weerder wordt in bezwaar erkend dat de beëindigingsrapportage onvolledig is, omdat de reden voor het huisbezoek niet vermeld is. Achteraf wordt aldus gemotiveerd c.q. gerecon¬strueerd dat het delen van woonkosten, waaronder woonschulden, bij een jarenlang gelijk¬blijvend kamerhuurbedrag, en het behoren tot een risicocategorie de aanleiding voor het huis¬bezoek vormden.

De rechtbank is in het licht van bovenstaande jurisprudentie van oordeel dat verweerder onvoldoende aanleiding had om een onaangekondigd huisbezoek af te leggen. De weigering van eiser om medewerking te verlenen is dan ook ten onrechte gesanctioneerd met een directe beëindiging van de uitkering.

De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub a Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,= toe voor de indiening van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve € 644,=.

Nu aan eiser ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75 lid 2 Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.

Gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 Awb wordt als volgt beslist.

3. Beslissing

De rechtbank Maastricht:

1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;

3. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,= wordt vergoed door de gemeente Sittard-Geleen;

4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,= wegens de kosten van rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Sittard-Geleen aan de griffier van de rechtbank Maastricht.

Aldus gedaan door mr. R.E. Bakker, rechter, voorzitter, en mrs. Y.J. Klik en A.G.M. Jansberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J.H.G. van Binnebeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2007 door mr. Bakker voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.

w.g. E. van Binnebeke w.g. R.E. Bakker

Voor eensluidend afschrift,

de griffier,

Verzonden: 17 december 2007

Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.

Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht .


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature