Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Opzet om slachtoffer van het leven te beroven ontbrak. Wel heeft verdachte gehandeld met voorwaardelijk opzet, zodat in de onderhavige zaak sprake is van poging tot doodslag.

Beroep op noodweer verworpen

Verdachte is sterk verminderd toerekeningsvatbaar en aan hem wordt de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.

Uitspraak



RECHTBANK MAASTRICHT

Sector Strafrecht

Parketnummers: 03/700532-05; 03/500269-05; 20/002841-02 (vtvv); 01/028124-02 (vtvv)

Datum uitspraak: 30 augustus 2006

Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 augustus 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen

[naam verdachte],

geboren te [geboortedatum en plaats]2,

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Overijssel, Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen Zwolle te Zwolle, Huub van Doornestraat 15.

De bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers aangebrachte zaken zijn ter terechtzitting gevoegd.

De tenlasteleggingen

Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 03/700532-05 ten laste gelegd dat

1.

zij op of omstreeks 1 juni 2005, in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet in de richting van het gezicht en/of het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft gespoten met een fles Axe deodorant-spray, althans met een fles inhoudende een brandbare stof, waarna zij, verdachte, een aansteker bij de gasstroom uit voornoemde fles heeft gehouden, ten gevolge waarvan een steekvlam ontstond, welke steekvlam door haar, verdachte, in de richting van voornoemde [naam slachtoffer 1] werd bewogen en/of gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:

zij op of omstreeks 1 juni 2005, in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet in de richting van het gezicht en/of het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft gespoten met een fles Axe deodorant-spray, althans met een fles inhoudende een brandbare stof, waarna zij, verdachte, een aansteker bij de gasstroom uit voornoemde fles heeft gehouden, ten gevolge waarvan een steekvlam ontstond, welke steekvlam door haar, verdachte, in de richting van voornoemde [naam slachtoffer 1] werd bewogen en/of gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

zij op of omstreeks 1 juni 2005, in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een schaar, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in (de directe nabijheid van) het (rechter)oog, in elk geval in het gelaat van voornoemde [naam slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:

zij op of omstreeks 1 juni 2005, in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een schaar, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in (de directe nabijheid van) het (rechter)oog, in elk geval in het gelaat van voornoemde [naam slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.

zij op of omstreeks 1 juni 2005, in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet op korte afstand van voornoemde [naam slachtoffer 2], te weten ongeveer 2 meter, een busje/flesje navulgas voor aanstekers, althans een busje/flesje inhoudende een brandbare stof, vast heeft gehouden waaruit zij, verdachte, gas heeft laten ontsnappen, waarna zij, verdachte, een brandende aansteker in de richting van de gaswolk uit voornoemd busje/flesje heeft bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:

zij op of omstreeks 1 juni 2005, in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op korte afstand van voornoemde [naam slachtoffer 2], te weten ongeveer 2 meter, een busje/flesje navulgas voor aanstekers, althans een busje/flesje inhoudende een brandbare stof, vast heeft gehouden waaruit zij, verdachte, gas heeft laten ontsnappen, waarna zij, verdachte, een brandende aansteker in de richting van de gaswolk uit voornoemd busje/flesje heeft bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:

zij op of omstreeks 1 juni 2005, in de gemeente Maastricht, [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op korte afstand van voornoemde [naam slachtoffer 2], te weten ongeveer 2 meter, een busje/flesje navulgas voor aanstekers, althans een busje/flesje inhoudende een brandbare stof, vastgehouden waaruit zij, verdachte, gas heeft laten ontsnappen, waarna zij, verdachte, een brandende aansteker in de richting van de gaswolk uit voornoemd busje/flesje heeft bewogen en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik stel het Leger des Heils aansprakelijk voor de situatie waarin ik ben beland en ik zal jullie bij dezen krijgen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

4.

zij op of omstreeks 21 juni 2005, in de gemeente Maastricht, [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik steek je kapot. Ik vermoord je. Ik gooi een molotovcocktail naar binnen. Ik steek dit in de fik.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 03/500269-05 ten laste gelegd dat

zij op of omstreeks 11 februari 2005 in de gemeente Maastricht opzettelijk beledigend een ambtenaar te weten [naam slachtoffer 4], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "vuile vieze gore lul en/of eikel en/of corrupte ambtenaar in functie en/of corrupte klootzak ", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

De vrijspraak

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met het parketnummer 03/700532-05 onder 1 primair, 3 primair, 3 subsidiair en 3 meer subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde het volgende.

Aangever [naam slachtoffer 1] heeft op 11 juli 2005 bij de politie verklaard dat verdachte vier meter van hem verwijderd stond toen ze de gasstroom uit de spuitbus ontstak. [naam slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat de vlam ongeveer 50 centimeter lang was en dat hij na het ontsteken van de vlam is weggerend. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij de gasstroom heeft aangestoken om [naam slachtoffer 1] te waarschuwen bij haar uit de buurt te blijven. Op grond van het onderliggende dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken dat verdachte op enig moment de opzet had [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven.

De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 3 primair, 3 subsidiair en 3 meer subsidiair ten laste gelegde het volgende.

Het is een feit van algemene bekendheid dat het praktisch onmogelijk is gas uit een busje navulgas voor aanstekers te spuiten met behulp van één hand. Volgens de verklaring van aangever [naam slachtoffer 2] had verdachte het busje navulgas in haar rechterhand en een brandende aansteker in haar linkerhand. [naam slachtoffer 2] heeft tevens verklaard dat verdachte bij het spuiten van het gas tussen hem en de balie richtte. Op grond van het onderliggende dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat door toedoen van verdachte een gaswolk uit het navulbusje is vrijgekomen en derhalve ook niet dat verdachte op enig moment de brandende aansteker bij de gasstroom heeft gehouden.

De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk dat verdachte de opzet had [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven noch de opzet had hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

Gelet op het feit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 03/700532-05 onder 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde wijst de rechtbank het verzoek tot onderzoek van het busje navulgas voor aanstekers af.

De rechtbank wijst voorts het verzoek tot onderzoek van het busje Axe-deodorant af, nu het busje reeds is vernietigd en het onderzoek derhalve niet kan plaatsvinden onder identieke omstandigheden als waaronder verdachte gespoten heeft.

Beroep op noodweer

Namens de verdachte is ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03/700532-05 onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde een beroep op noodweer en noodweerexces gedaan.

De raadsvrouwe van verdachte heeft daartoe aangevoerd dat verdachte [naam slachtoffer 1] duidelijk te kennen heeft gegeven dat hij afstand van haar moest houden en dat hij niet naar haar toe moest komen. Hoewel de handelingen van [naam slachtoffer 1] objectief gezien geen aanleiding tot angst voor aanranding of verkrachting gaven, brachten de gedragingen en blikken van [naam slachtoffer 1] voor verdachte een golf van angst met zich mee. Mede door haar eerdere (voor haar werkelijke) ervaringen, meende zij dat ze reëel angst kon en mocht hebben om te worden aangerand en verkracht. Op die onmiddellijke dreiging heeft zij gereageerd door onder meer met de deo-spray en aansteker een vlam te ontsteken. Dit excessieve handelen komt voort uit de hevige gemoedsbeweging die zich van haar meester maakte door de toenaderingspoging van [naam slachtoffer 1].

De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.

Het enkele feit dat [naam slachtoffer 1] dichter kwam dan de door verdachte gestelde grens van anderhalve meter, levert in de ogen van de rechtbank geen ogenblikkelijk, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf op. Reeds daarom kan er van noodweer geen sprake zijn.

Nu het voor een succesvol beroep op noodweerexces noodzakelijk is dat in ieder geval aan de vereisten voor een geldig beroep op noodweer is voldaan, waarvan in casu dus geen sprake is, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.

Voorts is namens de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer

03/700532-05 onder 2 primair en 2 subsidiair een beroep op noodweer en noodweerexces gedaan.

De raadsvrouwe van verdachte heeft daartoe aangevoerd dat volgens verdachte [naam slachtoffer 1] op haar af bleef komen, ondanks de vlam waarmee ze hem op afstand probeerde te houden. Ten einde raad pakte ze wat ze nog binnen haar handbereik had: de schaar. Ook deze excessieve handeling kwam voort uit de angst die ze voelde om aangerand en verkracht te worden door [naam slachtoffer 1]. Een voor verdachte op dat moment zeer reële onmiddellijke dreiging.

De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard te hebben nagedacht over de drie keuzes die zij had: wegrennen, verbaal ageren of steken met de schaar. Blijkens het dossier is zij vervolgens naar haar tas gelopen en heeft daar de schaar uitgehaald om die vervolgens te gebruiken tegen [naam slachtoffer 1]. Nu verdachte kennelijk niet heeft gekozen zich aan de voor haar bedreigende situatie te onttrekken, maar voor het aanvallen van [naam slachtoffer 1], is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte op dat moment.

Een beroep op noodweer kan derhalve niet slagen. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.

Nu het voor een succesvol beroep op noodweerexces noodzakelijk is dat in ieder geval aan de vereisten voor een geldig beroep op noodweer is voldaan, waarvan in casu dus geen sprake is, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/700532-05 onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 meer subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat

1 subsidiair.

zij op 1 juni 2005 in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet in de richting van het gezicht en het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft gespoten met een fles Axe deodorant-spray, waarna zij een aansteker bij de gasstroom uit voornoemde fles heeft gehouden, ten gevolge waarvan een steekvlam ontstond, welke steekvlam door haar in de richting van voornoemde [naam slachtoffer 1] werd bewogen en gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2 primair.

zij op 1 juni 2005 in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een schaar heeft gestoken in de directe nabijheid van het rechteroog van voornoemde [naam slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

4.

zij op 21 juni 2005 in de gemeente Maastricht, [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik steek je kapot. Ik vermoord je. Ik gooi een molotovcocktail naar binnen. Ik steek dit in de fik."

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/500269-05 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat

zij op 11 februari 2005 in de gemeente Maastricht, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [naam slachtoffer 4], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "vuile vieze gore lul en eikel en corrupte ambtenaar in functie en corrupte klootzak ".

De bewijsmiddelen

De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.

Overweging met betrekking tot de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 03/700532-05 onder 2 primair tenlastegelegde

Namens verdachte is betoogd dat verdachtes opzet niet gericht was op het doden van [naam slachtoffer 1], nu verdachte met een botte (knutsel)schaar onder het rechteroog van [naam slachtoffer 1] heeft gestoken om hem van haar af te houden.

De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit het dossier blijkt dat verdachte bij het steken gebruik heeft gemaakt van een (gewone) schaar van twintig centimeter. Immers, zowel verdachte als [naam slachtoffer 1] hebben kort na het gebeurde bij de politie verklaard dat er werd gestoken met een schaar van ongeveer twintig centimeter lang.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [naam slachtoffer 1] door de schaar dodelijk zou worden getroffen. Verdachte heeft mitsdien gehandeld met het voor poging tot doodslag vereiste

opzet in de zin van voorwaardelijk opzet.

De kwalificatie

Het in de zaak met het parketnummer 03/700532-05 bewezen verklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:

feit 1 subsidiair:

poging tot zware mishandeling;

feit 2 primair:

poging tot doodslag;

feit 4:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

Het in de zaak met het parketnummer 03/500269-05 bewezen verklaarde levert op een strafbaar feit welk moeten worden gekwalificeerd als volgt:

eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar

gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

De strafbaarheid van de verdachte

Namens de verdachte is ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03/700532-05 onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde een beroep op putatief noodweer gedaan.

De raadsvrouwe van verdachte heeft daartoe aangevoerd dat verdachte [naam slachtoffer 1] duidelijk te kennen heeft gegeven dat hij afstand van haar moest houden en dat hij niet naar haar toe moest komen. Hoewel de handelingen van [naam slachtoffer 1] objectief gezien geen aanleiding tot angst voor aanranding of verkrachting gaven, brachten de gedragingen en blikken van [naam slachtoffer 1] voor verdachte een golf van angst met zich mee. Mede door haar eerdere (voor haar werkelijke) ervaringen, meende zij dat ze reëel angst kon en mocht hebben om te worden aangerand en verkracht. Op die onmiddellijke dreiging heeft zij gereageerd door onder meer met de deo-spray en aansteker een vlam te ontsteken.

De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.

De vraag of verdachte redelijkerwijs mocht menen dat zij zich in een noodweersituatie bevond, met andere woorden of er sprake is van putatief noodweer, beantwoordt de rechtbank ontkennend. De rechtbank is van oordeel dat niet alleen objectief gezien er geen sprake was van een noodweersituatie, doch dat ook anderszins, het enkel door [naam slachtoffer 1] dichterbij komen over de door verdachte vastgestelde grens van anderhalve meter en door de blikken van [naam slachtoffer 1], verdachte niet redelijkerwijs mocht aannemen dat er sprake was van een wederrechtelijke aanranding van haar lijf. Het beroep op putatief noodweer slaagt daarom niet. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer.

Voorts is namens de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer

03/700532-05 onder 2 primair en 2 subsidiair een beroep op putatief noodweer gedaan.

De raadsvrouwe van verdachte heeft daartoe aangevoerd dat volgens verdachte [naam slachtoffer 1] op haar af bleef komen, ondanks de vlam waarmee ze hem op afstand probeerde te houden. Ten einde raad pakte ze wat ze nog binnen haar handbereik had: de schaar. Ook deze excessieve handeling kwam voort uit de angst die ze voelde om aangerand en verkracht te worden door [naam slachtoffer 1]. Een voor verdachte op dat moment zeer reële onmiddellijke dreiging.

De vraag of verdachte redelijkerwijs mocht menen dat zij zich in een noodweersituatie bevond, met andere woorden of er sprake was van putatief noodweer, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Verdachte mocht redelijkerwijs niet aannemen dat er sprake was van een wederrechtelijke aanranding van haar lijf. Het beroep op putatief noodweer slaagt daarom niet. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.

Ten aanzien van de verdachte is door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog en vast gerechtelijk deskundige, een psychologisch onderzoek naar de persoonlijkheid van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 13 februari 2006, opgemaakt, welk rapport – zakelijk weergegeven – de volgende conclusies inhoudt:

4. Beantwoording van de vraagstelling

1. Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens die in diagnostische zin te omschrijven is als een borderline persoonlijkheidsstoornis.

2. De gebrekkige ontwikkeling bestond evenzo ten tijde van het ten laste gelegde.

3. De gebrekkige ontwikkeling was van invloed op betrokkenes gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat het ten laste gelegde, voor zover dat bewezen wordt, daaruit verklaard zou kunnen worden.

4. Vanuit de gebrekkige ontwikkeling neigt betrokkene sterk tot gedrag dat tot doel heeft haar mogelijkheden tot zelfbepaling aan te tonen en dat daarom vaak extreem is of bizar of veel mensen mobiliseert. Hierbij kunnen kortstondige psychotische overschrijdingen voorkomen waarbij de realiteitstoetsing gebrekkig is. Het is aan te nemen dat betrokkenes gedrag ten tijde van het ten laste gelegde door deze dynamiek werd bepaald. Indien het ten laste gelegde wordt bewezen adviseert ondergetekende om dit in sterk verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.

5. Betrokkene legde in het verleden hoogfrequent afwijkend gedrag aan de dag dat zeer waarschijnlijk in oorzakelijk verband met haar borderline persoonlijkheidsstoornis gezien moet worden. Zij werd meermaals (gedwongen) in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen. De kans is zeer groot dat betrokkene vanuit haar gebrekkige ontwikkeling opnieuw tot grensoverschrijdend gedrag komt. In de loop der jaren is het dreigende karakter van dat grensoverschrijdende gedrag toegenomen; er valt derhalve ook gedrag te voorzien dat op enig moment (opnieuw) gevaarlijk voor anderen is.

Ten aanzien van verdachte is voorts door dr. L.H. Dams, forensisch psychiater en vast gerechtelijk deskundige een psychiatrisch onderzoek ingesteld naar de persoonlijkheid van verdachte en van dat onderzoek heeft genoemde psychiater een rapport, gedateerd 30 januari 2006, opgemaakt, welk rapport – zakelijk weergegeven – de volgende conclusies inhoudt:

13. Beantwoording van de in de inleiding van dit rapport geformuleerde vragen

1.Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van

haar geestesvermogens, welke in diagnostische zin omschreven kunnen worden

als een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis waarbij zich een stukje

narcisme afsplitst en psychotische symptomen intermittent op de voorgrond

schijnen te treden, waarbij echter een voldoende realiteitstoetsing aanwezig

blijft. (...)

2. Ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten, indien deze bewezen

worden, waren de kenmerken van hoger vernoemde stoornissen ook aanwezig,

althans de borderline persoonlijkheidsstoornis. (...)

3. De ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van onderzochte beïnvloedde haar gedragingen ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten, in die mate dat het gedrag van onderzochte grotendeels daaruit verklaard kan worden, indien het tenlastegelegde bewezen wordt.

4a. De borderline persoonlijkheidsstoornis heeft in zeer grote mate een rol gespeeld

ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Onderzochtes gedrag werd immers

grotendeels gestuurd door allerlei negatieve prikkels die op onderzochte

afkwamen op dat ogenblik. Onderzochte voelde zich door iedereen in de steek

gelaten en wilde weten wie haar naar haar gevoel negatief bejegend had. Deze prikkels gaven haar eveneens een onmachtsgevoel waarbij het fenomeen gekend is bij een borderline persoonlijkheidsstoornis, dat wanneer de onmacht toeneemt, er in grote mate angst en frustratie kan ontstaan wat mogelijk onderzochtes negatieve gedrag bepaald heeft.

4b. De aanwezigheid van de borderline persoonlijkheidsstoornis ten tijde van het

plegen van de tenlastegelegde feiten, heeft in zeer grote mate een rol gespeeld.

4c. Op grond hiervan is, op basis van de factor borderline persoonlijkheidsstoornis

met de aanwezigheid van eveneens een discrete narcistische component en een

schijnbaar psychotische component waarbij nog voldoende realiteitstoetsing is, een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid te adviseren. Er was immers, zoals eerder aangegeven, sprake van een zekere realiteitstoetsing, maar onderzochtes gedrag werd mogelijk beïnvloed door een waanachtige toestand die kenmerkend is voor de borderline persoonlijkheidsstoornis. Een volledige breuk met de realiteit was er echter niet. Onderzochte was zich er immers van bewust wat er om haar heen gebeurde en wat ze deed.

5a. De kans op recidive is als zijnde zeer groot in te schatten, omdat het niet

onmogelijk is dat onderzochte zich opnieuw in een dergelijke situatie zal bevinden, waarbij de interactie met haar omgeving zeer belangrijk is en waarbij ze zich door iedereen in de steek gelaten zal voelen en waarbij ze zich bedreigd zal voelen door mensen om haar heen. Onderzochte zal dan handelen vanuit frustratie, onmacht en angst. Hierdoor zal onderzochte kunnen overgaan in impulsief gedrag, waarbij er bij onderzochte delictgedrag kan ontstaan. Daarbij is echter te verwachten dat de recidive, onder dezelfde dynamiek zal gebeuren, met name onder invloed van de (niet voldoende) behandelde borderline persoonlijkheidsstoornis.

5b. Uit de milieurapportage blijkt dat onderzochte reeds jaren leeft in een aberrant

sociaal verwaarloosd milieu, waarbij onderzochte op zichzelf aangewezen is en

waarbij ze geen enkele steunpilaar heeft. Ook uit de klinische observatie blijkt,

dat onderzochte van niemand bezoek gekregen heeft, wat toch wijst op het feit dat onderzochte geen sociale ommanteling heeft. Ook haar familie zou aangegeven hebben dat onderzochte dringend nood heeft aan behandeling en dat ze zich sterk zorgen maken om de psychische gesteldheid van onderzochte.

5c. De invloed van de omgevingsfactoren zouden geminimaliseerd kunnen worden

indien onderzochte door een multidisciplinair team begeleid zou kunnen worden bij haar behandel- en reïntegratieproces. Zo zou ook een voldoende gestructureerde sociale ommanteling alsook een gespecialiseerd therapeutisch structurerend kader opgebouwd kunnen worden. Deze sociale reïntegratie zal zeker op gefaseerde en gecontroleerde wijze moeten verlopen, om de kans op recidive te minimaliseren.

De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten van drs. A.F.J.M. Zwegers en dr. L.H. Dams gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

De redengeving van de op te leggen maatregel

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat ter zake van het in de zaak met het parketnummer 03/700532-05 onder 1 primair, 2 subsidiair en 4 bewezen verklaarde zal worden gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, met verpleging van overheidswege.

Ten aanzien van het in de zaak met het parketnummer 03/700532-05 ten laste gelegde heeft de raadsvrouwe betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouwe heeft voorts betoogd dat verdachte ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden van de zinsneden ‘Ik steek je kapot. Ik vermoord je’ en ‘Ik steek dit in de fik’. Met betrekking tot de strafmaat verzoekt de raadsvrouwe bij het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling de zaak aan te houden en een contra-expertise te laten plaatsvinden.

Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen maatregel het volgende.

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

De rechtbank dient ook rekening te houden met de persoon van de verdachte. Daarbij is gelet op voornoemde rapporten van drs. A.F.J.M. Zwegers en dr. L.H. Dams en met het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen.

In vorenvermeld rapport d.d. 13 februari 2006 is drs. A.F.J.M. Zwegers tot het volgende advies gekomen - zakelijk weergegeven -:

6. Om recidive te voorkomen is een behandeling aangewezen. In het verleden is

gebleken dat betrokkene buitengewoon moeilijk bereikbaar is voor de hulpverlening. Het gebrek aan zelfkritiek en ziekte-inzicht zal daaraan ten grondslag liggen. Betrokkene stelt zich afwijzend op ten aanzien van interventies. Van een voorwaardelijk kader kan men derhalve geen resultaat verwachten.

Gelet op het gevaar dat uit betrokkenes gebrekkige ontwikkeling voortkomt, ziet ondergetekende geen andere mogelijkheid dan te adviseren om de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging in overweging te nemen.

In voornoemd rapport d.d. 30 januari 2006 is dr. L.H. Dams tot navolgend advies gekomen - zakelijk weergegeven -:

7. Geadviseerd wordt om onderzochte de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen, omdat de kans op recidive binnen een gelijkaardige context en dezelfde dynamiek als zijnde zeer groot ingeschat wordt en behandeling binnen een gespecialiseerd centrum dient te gebeuren, waarbij te verwachten is dat deze behandeling geruime tijd in beslag zal nemen en in eerste instantie intramuraal dient te gebeuren. Daarbij dient nog in ogenschouw genomen te worden dat onderzochte reeds meerdere malen eerder opgenomen werd binnen de reguliere GGZ, zonder echter duidelijk afdoende resultaat en dat onderzochte totaal geen ziektebesef noch ziekte-inzicht heeft, en dat er in eerste instantie gewerkt zal moeten worden aan de behandelmethode van onderzochte die op dit moment, naar de mening van ondergetekende, zeer minimaal is. Daarenboven gaat het zeker ook niet om een first offender, maar kwam zij reeds eerdere malen eerder in contact met justitie/politie, eveneens vanuit haar enorme onbegrensbare impulsiviteit, welke op het ogenblik van de huidige tenlastegelegde feiten zeker ook aanwezig waren, vanuit de borderline persoonlijkheidsstoornis. TBS met voorwaarden werd overwogen, doch verworpen, gezien te verwachten is dat onderzochte zich niet zal houden aan het door de reclassering opgestelde behandelplan. Onderzochte gaf tijdens het gesprekscontact aan zich zeker niet te willen verenigen met het advies van TBS met dwangverpleging, omdat onderzochte niet vindt dat ze gestoord is, maar dat ze vindt dat iedereen van het justitiële systeem, de rechterlijke macht en zeker ook ondergetekende als rapporteur zelf gestoord is.

Ter terechtzitting van 16 augustus 2006 heeft getuige-deskundige dr. L.H. Dams, forensisch psychiater, voornoemd rapport toegelicht. Zij heeft onder andere verklaard -zakelijk weergegeven -:

Ik acht het gevaar voor recidive groot omwille van de ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis waaraan onderzochte lijdt. Onderzochte heeft totaal geen ziektebesef. Ze kan behandeld worden maar zal nooit genezen. Ik acht onderzochte sterk verminderd toerekeningsvatbaar omwille van haar ernstige persoonlijkheidsstoornis. Een klein gedeelte van de tenlastegelegde feiten kan haar bij een bewezenverklaring worden toegerekend omdat zij nog heel goed weet wat ze doet. Een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft namelijk verschillende gradaties. Ik merk dat onderzochte ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting probeert de rechters te manipuleren. Indien onderzochte de maatregel van terbeschikkingstelling krijgt opgelegd, zal allereerst getracht worden haar bewust te maken van haar persoonlijkheidsstoornis. Dat zal minstens één jaar tijd in beslag nemen. Vervolgens wordt er gewerkt aan wonen, werk en dergelijke. Zij zal tijdens de behandeling medicatie voorgeschreven krijgen om te voorkomen dat zij wederom in een psychose komt. Tot nu toe heeft onderzochte tijdens een psychose nog nooit de volledige controle over de realiteit verloren. Zij beweert dat twee verpleegkundigen in het Pieter Baan Centrum seksuele toespelingen hebben gemaakt. Dat is niet zo maar zij ervaart dat zo. Voor haar zijn deze toespelingen realiteit.

Ik adviseer onderzochte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Indien zij onbehandeld in gelijkaardige situaties terechtkomt, is de kans op recidive als zeer groot in te schatten.

De rechtbank is van oordeel dat voormeld door de deskundigen gedeeld advies moet worden opgevolgd. Het advies is voldoende gemotiveerd door de in de voormelde rapportages van deze deskundigen neergelegde bevindingen omtrent de persoon van de verdachte. Het door de beide deskundigen geschetste scenario voor recidive van gelijkaardige delicten als de delicten in kwestie is naar het oordeel van de rechtbank geenszins denkbeeldig.

Daarmee is aan de wettelijke vereisten voor de maatregel van terbeschikkingstelling voldaan. Zo betreffen de door verdachte in de zaak met parketnummer 03/700532-05 onder 1 subsidiair en 2 primair begane feiten misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaren of meer is gesteld en voorts eist de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank eist de algemene veiligheid van personen tevens dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd en zij zal daartoe dan ook het bevel geven.

De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouwe tot contra-expertise af, nu zij zich op basis van voornoemde psychologische en psychiatrische rapporten voldoende voorgelicht acht.

Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte bij vonnis van 4 maart 2005, gewezen in de zaak met het parketnummer 03/204756-04 is veroordeeld tot straf en nu opnieuw is schuldig verklaard aan een strafbaar feit dat voor die datum is gepleegd.

De vorderingen tot tenuitvoerlegging

Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een geldboete van € 250,00 aan verdachte opgelegd bij onherroepelijk arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 28 augustus 2003, gewezen onder ressortsparketnummer 20/002841-02.

Ter terechtzitting is voorts gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een geldboete van € 155,00 aan verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch van 12 december 2003, gewezen onder parketnummer 01/028124-02.

De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerleggingen afwijzen, aangezien zij toewijzing, gelet op de op te leggen maatregel, niet zinvol acht.

De toepasselijke wettelijke bepalingen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37 b, 45, 57, 266, 267, 285, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE BESLISSINGEN:

De rechtbank

-verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/700532-05 onder 1 primair, 3 primair, 3 subsidiair en

3 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;

-verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/700532-05 onder 1 subsidiair, 2 primair en 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;

-verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/500269-05 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;

-verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;

-gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel dat zij van overheidswege zal worden verpleegd;

ad 20/ 002841-02 (vtvv)

-wijst de vordering af;

ad 01/ 028124-02 (vtvv)

-wijst de vordering af.

Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. A.C.A. Schreinemakers en mr. W.A.P. Hillen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 augustus 2006, zijnde

mr. J.H. Klifman buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature