Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Partijen zijn na daartoe een gezamenlijk verzoek te hebben ingediend gescheiden. De gevolgen van hun echtscheiding hebben partijen in een convenant geregeld. Zij hebben verzocht dit in de echtscheidingsbeschikking op te nemen.

Vanwege het feit dat de overeengekomen alimentatieregeling niet juist in het dictum van de beschikking is overgenomen (t.a.v. de afgesproken partneralimentatie ad € 953,-- p.m. staat in de beschikking het bedrag van € 681,-- vermeld) hebben partijen een nadere overeenkomst gesloten waarin zij hebben vastgelegd dat wat de alimentatiebedragen betreft uitsluitend de bedragen gelden zoals die in het convenant genoemd staan en zij uitdrukkelijk uitsluiten hetgeen te dien aanzien in de beschikking is beslist.

Stellende dat partijen van mening verschillen over de status van de in het convenant en de nadere overeenkomst gemaakte afspraken en de opname daarvan in de echtscheidingsbeschikking, vordert de vrouw in kort geding (in hoofdzaak ten aanzien van de achterstand die de man heeft laten ontstaan) de man te veroordelen de achterstand van ruim 7.700,-- te betalen.

Vordering wordt afgewezen op grond van het feit dat de vrouw een titel heeft om tenuitvoer te kunnen leggen en omdat zij de gestelde fouten in het dictum van de beschikking hop grond van het bepaalde in artikel 31 Rv had kunnen laten herstellen en dit nog steeds kan laten herstellen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK MAASTRICHT

Sector Civiel

Datum uitspraak : 8 februari 2006

Zaaknummer : 107100 / KG ZA 05-481

De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen

inzake

[eiseres],

wonende te [woonplaats eiseres],

eiseres bij exploit van dagvaarding van zes januari 2006,

procureur mr. P.M.J. Graus,(toevoeging),

tegen:

[gedaagde],

wonende te [woonplaats gedaagde],

gedaagde,

procureur mr. J.E.H.R. Vluggen.

1. Het verloop van de procedure

Eiseres, hierna te noemen: de vrouw heeft gedaagde, hierna te noemen: de man, gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 18 januari 2006, heeft de vrouw gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding.

De vrouw heeft bij schrijven van 16 januari 2006 de voorzieningenrechter haar conclusie van eis en een akte producties en eiswijzing doen toekomen. De procureur van de vrouw heeft aan de hand van deze stukken de vordering toegelicht.

De man heeft zijn procureur mondeling verweer tegen de vordering laten voeren

Partijen hebben daarna in tweede termijn op elkaars stellingen gereageerd.

Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2. Het geschil

2.1

Partijen zijn op [1986] te [huwelijksplaats] in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.

Na op 28 mei 2002 een echtscheidingsconvenant te hebben gesloten en ondertekend, hebben partijen op 25 juni 2002 een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding ingediend.

Vervolgens is tussen hen bij beschikking van 28 september 2002 de echtscheiding uitgesproken.

2.2

In genoemde echtscheidingsbeschikking is door de rechtbank hetgeen partijen in hun convenant ter zake het hoofdverblijf van de kinderen hebben bepaald, alsmede hetgeen zij in zake de kinderalimentatie en de partneralimentatie zijn overeengekomen in het dictum overgenomen. Bovendien is daarin – in algemene zin - opgenomen hetgeen de vrouw en de man ten aanzien van hun onderlinge betrekkingen hebben geregeld als blijkt uit voormeld echtscheidingsconvenant .

2.3

Partijen hebben daarna vastgesteld dat de rechtbank in haar beschikking van 25 juni 2002 abusievelijk is afgeweken van de door partijen in het convenant gemaakte afspraken ter zake de kinder- en partneralimentatie. In de beschikking is bepaald dat de man ten behoeve van het bij de vrouw verblijvend kind een bedrag van € 341,-- per maand dient te voldoen en een bedrag van € 681,-- per maand aan partneralimentatie, terwijl te dien aanzien in het convenant is genoteerd dat de kinderalimentatie € 341,-- per maand bedraagt en de partneralimentatie € 953,-- per maand.

Na dit te hebben geconstateerd, hebben partijen in overleg met hun gezamenlijke advocaat besloten een nadere overeenkomst te sluiten. Op 18 oktober 2002 hebben zij ter zake de door de man te betalen alimentatie bepaald: 'Nu in de beschikking van de rechtbank van 26 september 2002 onjuiste bedragen zijn genoemd met betrekking tot de alimentatie voor de vrouw en de kinderen wensen partijen te benadrukken dat de tussen partijen geldende en bindende afspraken ter zake alimentatie uitsluitend deze zijn als verwoord in het convenant d.d. 28 mei 2002, en zulks met uitdrukkelijke uitsluiting van de bepalingen zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank'

2.4

Met betrekking tot de twee uit het huwelijk van partijen geboren kinderen [kind 1], op [geboortedatum kind 1] geboren te [geboorteplaats kind 1] en [kind 2], op [geboortedatum kind 2] geboren te [geboorteplaats kind 2], hebben partijen bepaald dat het hoofdverblijf van [kind 1] bij de man zal zijn en het hoofdverblijf van [kind 2] bij de vrouw.

2.5

Met betrekking tot de alimentatieverplichting hebben partijen in hun convenant nog specifiek bepaald dat:

- de bedragen jaarlijks in januari worden geïndexeerd conform de wettelijke indexering;

- de man de bijdrage aan de vrouw uitdrukkelijk zal blijven voldoen indien de vrouw (in de toekomst) zelf een inkomen geniet, ongeacht de hoogte daarvan, alsmede wanneer het inkomen van de man uit onderneming daalt vergeleken met de winst over 2000 en 2001, zulks als uitdrukkelijke compensatie van de man voor het feit dat de vrouw afstand doet van elke aanspraak op uitbetaling van haar aandeel (dan wel aandeel in de goodwill) in de onderneming '[bedrijf]';

- de hoogte van de bijdrage aan de vrouw zal alleen dan aangepast kunnen worden zodra en indien de vrouw een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert dan wel hertrouwt. Indien en zodra er een einde komt aan de samenleving dan wel het huwelijk van de vrouw zal de verplichting van de man om een bijdrage aan de vrouw te betalen uitdrukkelijk herleven op de voet zoals in dit convenant bepaald;

- indien en voor zover [kind 2] op enig moment geen hoofdverblijf meer bij de vrouw mocht hebben laat dit de alimentatieverplichting van de man om alimentatie voor de vrouw te betalen onverlet, maar zal de man deze alimentatie dienen aan te vullen tot minimaal het bijstandsniveau indien de reguliere alimentatie van dat moment niet gelijk mocht zijn aan het bijstandsniveau;

- de man zal voorts bijdragen in de kosten voor verzorging en opvoeding van [kind 2] met een bedrag van € 182,-- per maand bij vooruitbetaling te voldoen en vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van de geldende wetten of andere regelingen voor [kind 2] zal of kan worden verleend. Dit bedrag zal jaarlijks in januari worden geïndexeerd conform de wettelijke indexering;

- Indien en voor zover [kind 1] in de toekomst – en na overleg tussen partijen – mocht besluiten bij de vrouw te gaan wonen en daar hoofdverblijf te hebben zal de man voor [kind 1] aanvullende onderhoudsbijdrage betalen van € 182,-- per maand en rust er tevens op de man de verplichting om er zorg voor te dragen dat de kinderbijslag voor [kind 1] zo spoedig mogelijk aan de vrouw wordt uitbetaald en vanaf dat moment ook maandelijks aan de vrouw betaalbaar gesteld zal worden, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of andere regelingen voor [kind 1] zal of kan worden verleend;

- Indien de vrouw hertrouwt of duurzaam gaat samenwonen en de alimentatie voor de vrouw komt te vervallen zal vanaf dat moment op de man de verplichting rusten om in de kosten van opvoeding en verzorging van bij de vrouw wonende kinderen bij te dragen met een bedrag van € 341,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen en vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of andere regelingen voor de kinderen zal of kan worden verleend. Dit bedrag zal jaarlijks in januari worden geïndexeerd conform de wettelijke indexering;

- De verplichting van de man om alimentatie te betalen voor de vrouw en de kinderen vangt aan op het moment dat de vrouw de echtelijke woning definitief verlaat.

2.6

Bij brief van 19 september 2005 heeft de procureur van de vrouw zich met betrekking tot de op de man rustende alimentatieverplichting tot de man gewend en daarin (aan de hand van een bijgevoegd overzicht) gesteld dat naar de mening van de vrouw de man niet conform de overeengekomen regeling de alimentatie betaalt, waardoor er een achterstand is ontstaan en de procureur van de vrouw met de man in overleg wil treden om afspraken te maken omtrent de betalingen.

De man heeft daarop niet gereageerd. Op grond hiervan heeft de procureur van de vrouw zich bij schrijven van 21 oktober 2005 andermaal tot de man gewend en hem gesommeerd het achterstallig bedrag aan alimentatie van € 7.748,67 te betalen en om voortaan tijdig te betalen. De man heeft niet aan de sommatie voldaan.

.7

De vrouw heeft op grond van het vorenstaande, na wijzing van eis en na medegedeeld te hebben dat voor het woord ‘bruto’ in de dagvaarding ‘netto’ gelezen moet worden, gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. de man te veroordelen tot betaling van € 7.748,67 aan alimentatieachterstand tot en met september 2005, betrekking hebbende op de niet-betaalde indexeringsverhoging vanaf januari 2003 tot en met heden, de ten onrechte ingehouden alimentatie in september en oktober 2004 en de niet meegenomen correctie door de beëindiging van de samenwoning van de vrouw per februari 2005, een en ander als voldoende aangetoond via het schemaoverzicht;

2. de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 1.418,01 per maand ter zake partner- en kinderalimentatie over de maanden oktober, november en december 2005;

3. de man te veroordelen om zijn betalingsverplichtingen op grond van het echtscheidingsconvenant en/of nadere overeenkomst toegepast met de wettelijke indexeringen na te komen, totdat in een bodemprocedure door een rechter is vastgesteld dat de man geen of een gewijzigde draagkracht heeft casu quo dat de door partijen overeengekomen alimentatie voor partner en kinderen is gewijzigd;

4. de man te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan de vrouw van € 5.000,-- ineens en verder van € 500,-- per dag indien en zover de man in gebreke blijft tijdig en/of onvoorwaardelijk aan het hierboven gevraagde te voldoen;

5. de man in de kosten van deze procedure te veroordelen waaronder begrepen honorarium procureur van de vrouw.

2.8

De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daarbij vooropgesteld dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij de vordering. Dit vloeit al voort uit het feit dat de vrouw nu eerst reageert, terwijl de man reeds vanaf januari 2005 alleen de kinderalimentatie heeft betaald.

In de tweede plaats is de man van mening dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te behandelen en zulks zelf al door de vrouw in haar schrijven van 19 september is aangegeven door te stellen dat partijen een ingewikkelde alimentatieregeling zijn overeengekomen.

De man is van mening dat de vrouw misbruik van recht maakt. Anders dan de vrouw in de dagvaarding de mening van de man heeft weergegeven, stelt de man dat hij van mening is dat de vrouw reeds een titel heeft die de vrouw kan executeren. Het is dus niet nodig daarvoor een nieuw veroordelend vonnis te vragen om de man tot betaling te dwingen.

In dit kader merkt de man nog op dat aan een geldsomveroordeling niet ook een dwangsom gekoppeld kan worden.

De man is tenslotte ten aanzien van het onder 3 in het petitum gevorderde van mening dat de vrouw daarmee een verklaring voor recht vordert en dat volgens de man een dergelijke verklaring in kort geding niet toegewezen kan worden.

De man betwist dat hij bedragen als gevorderd nog zou moeten betalen. Volgens hem is hij enkel achterstallig in de betaling van de wettelijke indexering en die beloopt in totaal niet meer dan een bedrag van om en nabij € 350,--. Gezien dit geringe belang heeft de vrouw de man nodeloos in dit geding betrokken en dient zij derhalve in de kosten van dit geding te worden veroordeeld volgens de man.

3. De beoordeling

3.1

Het gestelde spoedeisend belang bij de vordering acht de voorzieningenrechter aanwezig. De vrouw vordert een geldbedrag van ruim € 7.700,-- (aan achterstallige alimentatiebedragen). Wanneer in een kort geding met grote mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat gedaagde het gevorderde geldbedrag aan eiser schuldig is en indien de kans dat eiser door de uitslag van de bodemprocedure genoopt zal worden dit bedrag terug te betalen hoogst onwaarschijnlijk moet worden geacht, staat in beginsel verder niets toewijzing van een geldvordering in kort geding in de weg. Daarbij wordt aangenomen dat een schuldeiser in beginsel een spoedeisend belang heeft bij betaling van een opeisbare en niet voor serieuze betwisting vatbare geldsom en dat, naarmate de toewijsbaarheid van de vordering waarschijnlijker wordt, het restitutierisico zal afnemen en dit bij onbestreden vorderingen zelfs niet aanwezig wordt geacht.

3.2

De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat nu geen van partijen heeft gesteld dat de echtscheidingsbeschikking van 26 september 2002 in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven, op grond van het feit dat de griffier op 28 oktober 2002 op de in het echtscheidingsdossier aanwezige minuut van de echtscheidingsbeschikking heeft verklaard dat partijen hebben berust in de uitspraak, er vanuit gegaan kan worden dat het huwelijk daadwerkelijk is ontbonden.

3.3

Het meest verstrekkende verweer van de man is dat de vrouw misbruik van recht maakt door in dit kort geding een nieuwe titel te vorderen, terwijl zij al een titel heeft die zij kan executeren om de alimentatie te kunnen innen.

De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat partijen van mening verschillen over de status van de in het convenant en de nadere overeenkomst neergelegde afspraken en de opname daarvan in de echtscheidingsbeschikking. De vrouw meent dat de beschikking kan geëxecuteerd worden maar realiseert zich de complicaties die daarbij kunnen ontstaan. Dit vanwege het feit dat de aanvullende overeenkomst, die overigens wel door de man wordt erkend, niet in de echtscheidingsbeschikking is opgenomen.

3.5

De voorzieningenrechter merkt te dien aanzien op dat nu de man ter terechtzitting heeft gesteld dat de vrouw een titel heeft en hij niet inziet waarom die niet ten uitvoer gelegd zou kunnen worden, daarmee de stelling van de vrouw dat de man voorafgaande aan dit geding te kennen zou hebben gegeven dat de uitspraak van 26 september 2002 ter zake van betaling van alimentatie niet ten uitvoer gelegd zou kunnen worden, op losse schroeven is komen te staan.

3.6

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw een executeerbare titel in handen en heeft zij geen belang bij de in dit geding ingestelde vorderingen.

3.6.1

Dit wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders doordat de in het dictum van de echtscheidingsbeschikking van 26 september 2002 foutieve bedragen zijn opgenomen.

Deze echtscheidingsbeschikking is gegeven nadat via de Wet herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken het Eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering grotendeels opnieuw is vastgesteld en per 1 januari 2002 van kracht is geworden.

Na constatering van de foutieve opname in de beschikking van de door partijen in hun convenant overeengekomen alimentatiebedragen had zulks, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, op grond van het bepaalde in artikel 31 Rv toen aanstonds hersteld kunnen worden. Nu in lid 1 van dit artikel staat bepaald: 'de rechter verbetert te allen tijde op verzoek van een partij of ambtshalve in zijn vonnis, arrest of beschikking een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent' staat daarmee vast dat ook thans nog herstel van die kennelijk verschrijving in het dictum van de beschikking van 26 september 2002 gevraagd kan worden. Na herstel van de fout is er geen grond meer om te vrezen dat de executie van de (verbeterde, conform de op 18 oktober 2002 nader overeengekomen alimentatie) beschikking nog problemen kan opleveren.

Op grond hiervan en omdat in de onderhavige zaak moet worden aangenomen dat de vrouw tot heden toe niet heeft getracht de beschikking zelf via een deurwaarder dan wel met behulp van het LBIO (het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen) te innen – daaromtrent is niets gesteld of anderszins gebleken – moet voorshands worden geoordeeld dat de vrouw geen belang heeft bij de in dit geding gevorderde veroordelingen als verwoord onder 2.7 sub 1 en 2.

3.6

In de onder 2.7 sub 3 verwoorde vordering vordert de vrouw - kort gezegd - de overeengekomen alimentatieverplichting na te komen totdat in een bodemprocedure is vastgesteld dat de draagkracht van de man is gewijzigd en uit dien hoofde ook de alimentatieverplichting aangepast moet worden.

Op grond van hetgeen onder 3.5 is overwogen moet gelden dat de vrouw zelf via executie van de voorhanden titel de nakoming van de alimentatieplicht kan bewerkstelligen. Voor de door haar gevorderde nakoming daarvan betekent dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij bij die vordering geen belang heeft.

Ten aanzien van het tweede deel van deze vordering oordeelt de voorzieningenrechter dat nu er bij beschikking van 26 september 2002 een alimentatieplicht is vastgesteld, deze verplichting van rechtswege van kracht blijft totdat is beslist op een eventueel door de man in te dienen wijzigingsverzoek.

De vordering om zulks nog eens apart vast te leggen dient derhalve geen enkel doel. Op grond van het zojuist overwogene leidt dit tot de conclusie dat de vrouw ook daarbij dus geen belang heeft.

3.7

Nu de onder 2.7 sub 1 tot en met 3 vermelde vorderingen worden afgewezen kan de vordering om aan de gevorderde veroordelingen een dwangsom te verbinden ook niet worden toegewezen.

3.8

Partijen zijn ex-echtelieden. Op grond van het bepaalde in artikel 237 Rv kan die omstandigheid meebrengen dat de proceskosten gecompenseerd worden.

Nu in het onderhavige geval is geoordeeld dat de vrouw geen belang heeft bij haar vorderingen volgt daaruit dat zij de man onnodig in deze procedure heeft betrokken en dat zij daarom in de proceskosten moet worden veroordeeld.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

wijst de gevorderde voorzieningen af;

veroordeelt de vrouw in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van de man begroot op € 1.060,--, zijnde, € 244,-- aan vast recht en € 816,-- voor salaris procureur;

Dit vonnis is gewezen door mr. Casparie, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

LD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature