Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Schadeloosstelling bij onteigening. Prijs die een "redelijk handelend koper" in het concrete geval bereid is te betalen.

Uitspraak



Vonnis : 4 februari 2004

Zaaknummer : 70051 / HA ZA 01-1059

De rechtbank te Maastricht, sector civiel, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:

DE GEMEENTE NUTH,

waarvan de zetel is gevestigd te Nuth,

eiseres,

procureur mr. J.G.L. van Nus;

tegen:

[Naam verweerster],

wonende te Nuth,

verweerster,

procureur mr. H.H.B. Lamers;

1. Het verdere verloop van de procedure

Bij tussenvonnis van 13 augustus 2003 heeft de rechtbank aan de deskundigen een nadere opdracht - overeenkomstig en met inachtneming van hetgeen in dat vonnis onder 2.1. is bepaald - verstrekt.

Naar aanleiding daarvan hebben deskundigen op 10 september 2003 een nader rapport uitgebracht, waarna beide partijen een conclusie na deskundigenrapport hebben genomen.

Tenslotte hebben partijen wederom vonnis verzocht op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2. De verdere beoordeling

2.1

Thans dient te worden beslist over de aan [Verweerster] toekomende schadeloosstelling.

2.2

Deskundigen hebben in hun nader rapport van 10 september 2003 een tweetal opties - op pagina 8 van dat nader rapport aangeduid als a) en b) - uitgewerkt.

2.2.1

Optie a) komt uit op een totaalbedrag aan schadeloosstelling van € 76.131,-- plus tweemaal p.m. (kosten deskundige bijstand en rentevergoeding) te verminderen met het bij vonnis van deze rechtbank van 7 maart 2002 bepaalde voorschot. Deze optie gaat - kort weergegeven -uit van de aankoop door [Verweerster] van het zgn. "L-vormige perceel" ter grootte van 1.232 m² voor een prijs van € 40,50 per m² en verwerving van 3.298 m² in het zgn. "buitengebied" voor een prijs van € 7,-- per m².

2.2.2

In optie b) blijft de schadeloosstelling gelijk aan de schadeopstelling in het aanvankelijk rapport van deskundigen van 24 januari 2003, zoals aangevuld c.q. gecorrigeerd bij de behandeling van het bezwaarschrift op 18 maart 2003, en uitkomend op een totaalbedrag aan schadeloosstelling van € 67.153,-- plus tweemaal p.m. (kosten deskundige bijstand en rentevergoeding) te verminderen met het bij vonnis van deze rechtbank van 7 maart 2002 bepaalde voorschot. Deze optie gaat - kort weergegeven - uit van de aankoop door [Verweerster] van 4.530 m² in het zgn. "buitengebied" voor een prijs van € 7,-- per m².

2.3

Deskundigen hebben uiteindelijk gekozen voor optie b) en hebben daartoe op blz. 13 van hun nader rapport onder "7. Optie deskundigen" het volgende gesteld:

Deskundigen zijn van oordeel, dat een redelijk handelend onteigende niet een bedrag van € 40,50 per m2 zal willen betalen voor de aankoop van grond, enkel voor het houden van schapen op korte c.q. zichtafstand van een restaurant, enkel ter onder-steuning van de restaurant-exploitatie, mede wat betreft het aspect "belevings-gastronomie".

De aankoop voor een dergelijke prijs, met de daaraan verbonden financiële lasten, is naar het oordeel van deskundigen objectief gezien, niet aan te merken als een economisch verantwoorde investering met het oog op het daarmede te verkrijgen rendement.

Deskundigen achten een aankoop door de eigenaar van het perceel [P.] van het L-vormige perceel voor het bedrag van € 49.896,-- wel een verantwoorde investering ter uitbreiding en afronding van het perceel [P.], maar die overweging c.q. reden tot aankoop van het L-vormige perceel staat los van de onteigening, en vindt niet haar oorzaak in de onteigening.

Deskundigen kiezen derhalve voor de onder 5. en 6. omschreven optie b), die (reeds) ten grondslag ligt aan hun eerdere rapportage.

Dit brengt deskundigen tot het advies, de schadeloosstelling te bepalen zoals weer-gegeven in de opstelling die is overgelegd bij de behandeling bezwaarschrift op 18 maart 2003 en is gehecht aan dit nadere rapport."

2.4

De vraag waar het in casu om draait is derhalve of [Verweerster] bereid zou zijn voor het zgn. L-vormige perceel een prijs van € 40,50 per m² te betalen en of zij - indien zij dat zou doen - handelt als een redelijk handelend koper als bedoeld in de Onteigeningswet.

2.4.1

De rechtbank beantwoordt beide vragen bevestigend: gelet op het belang dat dhr. [H.] (als daadwerkelijk exploitant) heeft bij het voortzetten van het door hen voorgestane restaurant-concept ("belevingsgastronomie") en het daarvan afgeleide belang dat [Verweerster] heeft bij de voortzetting van dat concept - zoals door de rechtbank bij tussenvonnis van 17 oktober 2002 overwogen - is de rechtbank van oordeel dat [Verweerster] in de concrete omstandigheden van dit geval wel degelijk bereid zal zijn een bedrag van € 40,50 per m² te betalen voor het L-vormig perceel en dat zij - zulks doende - ook handelt als een redelijk handelend koper.

2.5

De rechtbank is dan ook van oordeel dat in casu uitgegaan moet worden van de door des-kundigen als optie a) geschetste - en op pagina 9/11 onder punt 6. van het nader rapport uitgewerkte - oplossing.

2.6

De rechtbank zal deze optie hierna verder bespreken:

2.6.1

Verwerving L-vormig perceel: 1.232 m² à € 40,50 per m² € 49.896,--

Verwerving in buitengebied: 3.298 m² à € 7,-- per m² € 23.086,--

€ 72.962,--

2.6.2

Deze bedragen komen de rechtbank - gelet op de daarbij door deskundigen gegeven toelichting - niet onredelijk voor en de rechtbank verenigt zich op dit punt met het nadere rapport van deskundigen.

2.6.3

Tegen het punt vermogensschade ad € 56.704,-- heeft geen van partijen bezwaren aan-gevoerd, en de rechtbank heeft bij vonnis van 25 juni 2003 onder 2.1 al aangegeven zich op dit punt met het rapport van deskundigen te verenigen.

2.6.4

De rechtbank verenigt zich eveneens met de door deskundigen bovenaan pagina 10 van het nadere rapport aangegeven berekening van de financieringsschade aankoop vervangende grond ad € 6.347,--, nu die berekening haar niet onredelijk voorkomt.

2.6.5

In het vonnis van 25 juni 2003 onder 2.5.2.3 heeft de rechtbank al aangegeven zich ten aanzien van het punt "herbouwkosten opstal" ad € 12.500,-- te verenigen met het rapport van deskundigen. Ten aanzien van de overige posten van het onderdeel "inrichting ver-vangende grond" heeft geen van partijen bezwaren ingediend, zodat de rechtbank ook op dit punt het rapport van deskundigen zal volgen, nu de berekening van deskundigen (uitkomend op een bedrag van € 6.379,--) de rechtbank niet onredelijk voorkomt.

2.6.6

Nu geen van partijen bezwaar heeft gemaakt tegen de post "bijkomende schade" uitkomend op een bedrag van € 6.701,--, zal de rechtbank ook op dit punt de berekening van deskundigen overnemen en tot de hare maken.

2.6.7

Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift heeft de procureur van [Verweerster] verklaard dat er - buiten zijn juridische bijstand - geen andere kosten voor deskundige bijstand zijn gemaakt.

Zoals de rechtbank bij haar vonnis van 25 juni 2003 reeds heeft overwogen komen overeenkomstig de vaste jurisprudentie op dit punt de kosten van juridische bijstand voor vergoeding in aanmerking indien het redelijk is dat die juridische bijstand is ingeroepen en de hoogte van de gemaakte kosten redelijk is, met dien verstande dat voor de kosten van de bijstand door de procureur van de verwerende partij in de onteigeningsprocedure het zgn. "tarief voor te liquideren kosten in onteigeningszaken" (bijlage bij advocatenblad november 1978) geldt.

De procureur van [Verweerster] heeft aan de rechtbank opgave gedaan van de kosten van zijn rechtskundige bijstand. Genoemde procureur heeft dat gedaan door de rechtbank bij brief van 8 april 2003 kopieën te doen toekomen van door hem tussen 3 oktober 1996 en 31 december 2002 verzonden declaraties voor verrichte werkzaamheden in de periode 13 september 1996 t/m 31 december 2002. Het betreft een 25-tal nota's gezonden aan "[P.] vof t.a.v. De heer J.M. [H.]". De over de jaren 1996 t/m 2001 gezonden facturen bevatten wel een opgave van de periode waarin de werkzaamheden zijn verricht, maar niet welke werkzaamheden zijn verricht en voor wie, de (7) over 2002 gezonden nota's verwijzen slechts naar "bijgaande specificatie".

Uit de brief van de procureur van [Verweerster] aan de rechtbank van 15 juli 2003 is de rechtbank gebleken dat genoemde procureur t/m 30-09-2001 (declaratie 2112042) een bedrag van € 10.753,35 heeft gedeclareerd aan "[P.] vof t.a.v. De heer J.M. [H.]". bij dit bedrag gaat het dus om de vóór aanvang van de onteigeningsprocedure gemaakte kosten van rechtsbijstand.

De rechtbank gaat er gelet op de "verbondenheid" tussen [Verweerster] en haar zoon J.M. [H.] van uit dat deze werkzaamheden voor [Verweerster] zijn verricht, zodat die werkzaamheden in principe voor vergoeding aan [Verweerster] in aanmerking komen. Bij voormeld tussenvonnis van 25 juni 2003 heeft de rechtbank ook de vraag aan de orde gesteld welke werkzaamheden waren verricht. De rechtbank achtte een nadere specificatie van belang gelet op het feit dat de procureur van [Verweerster] - buiten de onderhavige onteigeningsprocedure - ook aan haar en haar zoon rechtsbijstand verleende in een tweetal andere procedures (bestemmingsplan en milieuvergunning). De kosten van deze rechtsbijstand komen in dit kader niet voor vergoeding in aanmerking.

Bij brief van de procureur van [Verweerster] aan de rechtbank van 23 juli 2003 heeft deze aangegeven dat het alsnog verstrekken van specificaties van de facturen over de periode 1996 t/m 2001 niet meer mogelijk bleek te zijn.

Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank termen aanwezig om de kosten van rechtsbijstand voorafgaand aan de onteigeningsprocedure ex aequo et bono vast te stellen op € 3.600,--

Voor de kosten van de rechtsbijstand door de procureur van [Verweerster] in de onteigenings-procedure geldt zoals reeds eerder overwogen het zgn. "tarief voor te liquideren kosten in onteigeningszaken" (bijlage bij advocatenblad november 1978). Deze kosten komen derhalve aan de orde in het kader van de proceskostenveroordeling.

2.6.8

Resteert nog het punt van de rentevergoeding: aan [Verweerster] dient de wettelijke rente te worden vergoed over het verschil tussen de bij dit vonnis bepaalde definitieve schadeloosstelling en het aan [Verweerster] betaalde voorschot, vanaf 28 juni 2002 (de dag van overschrijving van het onteigeningsvonnis als bedoeld in artikel 54i van de Onteigeningswet) tot aan de dag van dit vonnis.

2.7

Zoals hiervoor reeds aangegeven verenigt de rechtbank zich met het rapport van deskundigen, ook ten aanzien van de punten waartegen partijen geen bezwaren hebben aangevoerd, nu de rechtbank ook overigens - gelet op het advies van deskundigen - niet is gebleken van andere schade dan die voormeld, hetzij van [Verweerster] hetzij van derde-belanghebbenden, tengevolge van de onderhavige onteigening, welke voor vergoeding in aanmerking zou moeten komen, zodat de schadeloosstelling voor deze onteigening moet worden bepaald als volgt:

Vermogensschade € 56.704,--

Financieringsschade aankoop vervangende grond € 6.347,--

Financieringsschade inrichting vervangende percelen € 6.379,--

Bijkomende schade € 6.701,--

Kosten deskundige bijstand € 3.600,--

Rentevergoeding € 2.780,--

€ 82.511,--

2.8

De rechtbank is ook niet gebleken dat bedoelde schadeloosstelling op de dag van dit vonnis op een ander bedrag zou moeten worden vastgesteld.

2.9

Nu het bedrag van de toe te kennen schadeloosstelling hoger is dan het bij dagvaarding aangeboden bedrag dienen de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten van de deskundigen, ten laste van de Gemeente te worden gebracht.

2.10 Gelet op het bepaalde in artikel 50, lid 5, van de Onteigeningswet komen de kosten van de bekendmakingen bedoeld in artikel 28, lid 1, artikel 35, lid 2, en artikel 54, lid 1, van de Onteigeningswet voor rekening van de Gemeente. Nu deze kosten hangende de procedure door de griffier van deze rechtbank zijn voorgeschoten zal de rechtbank bepalen dat deze kosten door de Gemeente aan die griffier dienen te worden vergoed.

3. De uitspraak

De rechtbank:

stelt de door de Gemeente ter zake van de onderhavige onteigening te betalen schadeloosstelling vast op € 82.511,-- in totaal;

verstaat dat van dit bedrag reeds een gedeelte van € 53.092,30 bij wijze van voorschot bij tussenvonnis d.d. 7 maart 2002 is vastgesteld;

veroordeelt de Gemeente om alsnog aan [Verweerster] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 29.418,70 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 55, lid 3, van de Onteigeningswet ;

wijst aan als dagbladen waarin dit vonnis door de griffier bij uittreksel zal worden geplaatst: Dagblad De Limburger en Het Limburgs Dagblad;

verwijst de Gemeente in alle kosten van het geding aan de zijde van [Verweerster] gerezen en tot aan dit vonnis begroot op € 181,51 voor griffierecht en € 7.710,-- voor salaris procureur;

verwijst de Gemeente in de kosten van de deskundigen, en begroot deze voor de deskundige:

- mr. P.P.M.I. Paulussen op € 12.738,50,

- dhr. Th.A. van Sambeek op € 8.396,64,

- dhr. G.M.P. De Jonghe op € 8.396,64;

bepaalt - gelet op het bepaalde in artikel 50, lid 5, van de Onteigeningswet - dat de Gemeente aan de griffier van deze rechtbank zal voldoen de door die griffier voorgeschoten kosten van de publicaties als bedoeld in artikel 28, lid 1, artikel 35, lid 2 en artikel 54, lid 1, van de Onteigeningswet , welke kosten worden begroot op € 275,--.

Dit vonnis is gewezen door mrs. Laumen, voorzitter, Bergmans en Bregonje, rechters, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

PZ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature