U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Uitspraak



Vonnis : 28 november 2002

Zaaknummer : 67391 / HA ZA 01-667

De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:

[eiseres],

wonende te [B.],

eiseres,

procureur mr. J.L.M. Martens;

tegen:

[gedaagde]

wonende te [U.],

gedaagde,

procureur mr. A.H. Odekerken-Holtkamp (toevoeging).

1. Het verloop van de procedure

Eiseres, hierna te noemen "de vrouw", heeft bij naar de dagvaarding verwijzende conclusie van eis gesteld en geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van die dagvaarding. Bij conclusie van eis zijn producties overgelegd. Gedaagde, hierna te noemen "de man", heeft daarop geantwoord.

Op de voet van artikel 141a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud) is een comparitie na antwoord gelast. Bij brief van haar procureur van 15 oktober 2001 zijn door de vrouw stukken overgelegd ten behoeve van de comparitie. De man heeft ter comparitie aan de hand van een notitie van zijn procureur het verweer nader toegelicht en daarbij producties overgelegd. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.

De zaak is vervolgens aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen voor hun geschillen.

Partijen zijn er niet in geslaagd hun geschillen op te lossen. De comparitie na antwoord is daarom op 17 juli 2002 voortgezet. Ook van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.

De vrouw heeft daarop gerepliceerd, zulks onder overlegging van producties. Zij heeft hierbij tevens haar vorderingen op onderdelen vermeerderd, gewijzigd en verminderd.

De man heeft nog geconcludeerd voor dupliek.

Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2. Het geschil en de vorderingen

2.1

De man en de vrouw zijn op 10 augustus 1990 met elkaar gehuwd. Aan hun samenwoning is per 15 september 2000 feitelijk een einde gekomen. Bij beschikking van deze rechtbank van 28 juni 2001 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 12 september 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.2

Partijen waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Deze bij akte van 20 juli 1990 opgemaakte voorwaarden hielden, voor zover relevant voor deze zaak, in:

'Artikel 1. Tussen de echtgenoten bestaat geen enkele gemeenschap van goederen; zowel de wettelijke gemeenschap van goederen als die van winst en verlies en die van vruchten en inkomsten worden uitdrukkelijk uitgesloten.

Artikel 2.1 De kosten van de huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en de opvoeding van de kinderen die uit het huwelijk van de comparanten mochten worden geboren, die door de echtgenoten mochten worden geadopteerd en die met beider toestemming als pleegkind in het gezin worden opgenomen, worden voldaan uit de netto- inkomsten uit arbeid van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomsten ontoereikend zijn worden deze kosten voldaan uit ieders netto-vermogen naar evenredigheid daarvan;

Artikel 2.2 Onder inkomsten uit arbeid worden mede-begrepen uitkeringen ter vervanging van inkomsten uit arbeid zoals sociale uitkeringen en pensioenuitkeringen, alsmede winst uit zelfstandig uitgeoefend beroep en bedrijf.

Artikel 2.3 Onder netto-inkomsten uit arbeid wordt (waarvoor de rechtbank leest: worden) verstaan de inkomsten uit arbeid na aftrek van de daarover verschuldigde belasting op inkomen, premieheffing volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen of heffingen. (…..). Onder netto-vermogen wordt verstaan het vermogen onder aftrek van alle belastingen op inkomen en over het vermogen verschuldigde belasting op vermogen.

Artikel 2.4 De ene echtgenoot is verplicht aan de andere echtgenoot, die met hem samenwoont, ten behoeve van de gewone gang van de huishouding voldoende gelden ter beschikking te stellen. (…..). Hij mag daarbij rekening houden met het bedrag, dat de andere echtgenoot uit onder diens bestuur staande goederen voor dit doel dient te bestemmen.

Artikel 3. De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto- inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 2 onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld.(……).

Artikel 4.1 De uitkering van het verschuldigde moet gedaan worden binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar(….).

Artikel 4.3. Het recht tot het vorderen van de verrekening vervalt indien deze niet heeft plaatsgehad of schriftelijk gevorderd is binnen één jaar na ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed.

Artikel 5. Geen verrekening heeft plaats: a ] over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat; b] over het kalenderjaar dat het netto-inkomen uit arbeid van een echtgenoot onder aftrek in artikel 3. bedoeld, tengevolge van verlies in een zelfstandig uitgeoefend beroep of bedrijf van die echtgenoot negatief is en over volgende kalenderjaren indien en voor zover het voor verrekening overeenkomstig artikel 3. vatbare inkomen van de betreffende echtgenoot niet het bedrag van het verlies heeft bereikt; (……).

Artikel 6. Diegene der echtgenoten, te wiens behoeve een overeenkomst van levens- verzekering is gesloten draagt de deswege aan de verzekeraar verschuldigde premies'.

2.3

De man is eigenaar van een perceel grond in [U.]. Partijen hebben op 2 december 1993 een hypothecaire lening bij AMEV Levensverzekering N.V. te Utrecht ad fl. 150.000,-- gesloten om daarmee de bouw van een nieuwe echtelijke woning op dat perceel te financieren. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze hypotheekschuld, waarop nooit is afgelost. Aan deze hypotheek is (ter aflossing op termijn) een levens-verzekering gekoppeld. De premie voor de levensverzekering ad fl. 332,42 per maand alsmede de hypotheekrente ad fl. 900,-- per maand zijn tot aan het moment dat partijen op 15 september 2000 uit elkaar zijn gegaan via de bankrekening van de vrouw betaald.

De levensverzekering heeft blijkens een schrijven van Eurings Assurantiën Financiële Diensten van 3 oktober 2000 per 1 november 2000 een afkoopwaarde van fl. 30.110,--. De bouw van de woning heeft geduurd tot 1996.

2.4

De vrouw en de man hebben gedurende hun huwelijk inkomen genoten. De vrouw uit een dienstbetrekking. De man heeft tot oktober 2000 een [bedrijf] geëxploiteerd. Partijen hebben tot 1996 in de bij het bedrijf horende woning gewoond.

De man heeft in oktober 2000 zijn bedrijf verkocht en blijkens de overgelegde slotbalans per 31 december 2000 zijn onderneming gestaakt. De ontvangen netto koopsom ad fl. 129.192,95 is onder de notaris in depot gebleven.

Partijen hebben aan het bepaalde in artikel 3 van hun huwelijkse voorwaarde (de jaarlijkse afrekening) nimmer uitvoering gegeven.

2.5

Van het in depot gebleven bedrag zijn intussen nog een aantal bedragen betaald. Onder meer nota's van Addas, administratiekantoor te Maastricht, welk kantoor de boekhouding voor de man heeft gedaan, ten bedrage van fl. 65.000,-- en nog per einde oktober 2001 openstaande nota's van schuldeisers ad fl. 44.897,92 en na 15 september 2000, blijkens het proces-verbaal van de op 17 juli 2002 voortgezette comparitie na antwoord rente ter zake de hypotheeklening en premie ten behoeve van de levensverzekering ad circa fl. 30.000,--.

2.6

De vrouw heeft op grond van het vorenstaande, na eiswijzing gevorderd, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. voor recht te verklaren dat de man gehouden is met de vrouw te verrekenen in dier voege dat de man aan de vrouw dient te betalen de helft van het saldo als volgt te trekken:

a. waarde echtelijke woning [te U.] met ondergrond per 15 september 2000 verminderd met:

b. de hypothecaire schuld ad fl. 150.000,--, vermeerderd met

c. de afkoopwaarde levensverzekering ad fl. 30.110,--, verminderd met:

d. de waarde van de ondergrond per 1 november 2000.

2. de man te veroordelen medewerking te verlenen aan het vaststellen van de waarde van de ondergrond staande en gelegen te [U.] per 15 september 2000 alsmede van de waarde van de ondergrond met opstallen aan genoemd adres per 15 september 2000 naar een marktwaarde in vrij opleverbare staat, onbewoond en niet verhuurd of anderszins feitelijk of juridisch belast anders dan in de akte van transport ter gelegenheid van de verkrijging door de man vermeld, binnen twee weken na betekening van dit vonnis op verbeurte van een dwangsom van fl. 2.500,-- (€ 1.134,45) per dag voor iedere dag dat de man na betekening in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;

3. de man te veroordelen aan de vrouw te betalen de helft van het saldo als onder 1. van het petitum genoemd en nader bepaald na voldoening aan het onder 2. gevorderde door de man en na vaststelling daarvan op basis vast te stellen waarde van de onroerende zaak als onder 2. genoemd, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de peildatum van 15 september 2000 tot de dag der algehele voldoening;

4. de man te veroordelen aan de vrouw te betalen de somma van fl. 34.596,47 te vermeerderen met de rente verkregen uit hoofde van het depot bij notaris mr. .E.A.A. Meuwissen te Meerssen vanaf de peildatum van 15 september 2000 tot aan de dag der voldoening, alsmede de man te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de in de verrekening als bedoeld in de huwelijkse voorwaarden te betrekken inkomsten en uitgaven.

Subsidiair:

De man te veroordelen over te gaan tot verdeling van het onverteerd gebleven inkomen op basis van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden d.d. 20. Juli 1990 met als peildatum 15 september 2000, zijnde de datum waarop partijen gescheiden zijn gaan leven en het aldus gevonden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf peildatum van 15 september 2000 tot aan de dag der algehele voldoening.

De man voert verweer hetwelk - samengevat en voor zover thans van belang - inhoudt dat er buiten het opgespaarde premiebedrag van de levensverzekering ad fl. 30.110,-- tussen partijen niets te verrekenen of te verdelen valt.

3. De beoordeling

3.1

De man heeft zijn conclusie van dupliek getiteld: 'conclusie van dupliek tevens antwoordakte houdende vermindering/wijzinging/vermeerdering van eis' en in die conclusie te kennen gegeven zich te verweren tegen de vermeerdering van eis.

De rechtbank stelt vast dat, nu de man enkel in genoemde conclusie een inhoudelijke reactie heeft gegeven op de eiswijzing, aan deze reactie voorbij gegaan moet worden omdat hij zich niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 134 lid 2 Rv oud tegen de wijziging van eis heeft verzet, welk artikel op grond van het bepaalde in artikel VII lid 1 van het overgangsrecht bij het in werking treden op 1 januari 2002 van het nieuwe Wetboek van Rechtsvordering voor deze procedure van kracht is gebleven.

3.2

Tussen partijen is in geschil of de (meer)waarde van de echtelijke woning tussen hen op grond van het bepaalde in de huwelijkse voorwaarden moet worden verrekend en of de opbrengst van de verkoop van de onderneming van de man tengevolge van het staken van de activiteiten in die onderneming als (onverteerd) inkomen moet worden gezien en dus ook tussen partijen moet worden verrekend.

3.3

De echtelijke woning is vanaf december 1993 gebouwd op een perceel grond dat op naam van de man stond en staat. Partijen zijn het erover eens dat door natrekking de woning ook aan de man toebehoort en de bouwkosten zijn gefinancierd door middel van een op beider naam afgesloten hypothecaire lening ad fl. 150.000,--.

In dit kader stelt de vrouw zich ter zake de woning op het standpunt dat nu de woning niet door middel van levering in de zin van artikel 3:89 BW is verkregen, partijen het hypotheekbedrag hebben belegd in bouwmaterialen, zoals bakstenen en cement, en in arbeid om daarmee de echtelijke woning te bouwen, zodat het in casu gaat om een belegging van beide partijen.

De man is het niet eens met deze visie van de vrouw . In de hypotheekakte is volgens de man met zoveel woorden aangegeven dat het geleende bedrag is bedoeld om op het aan de man toebehorende perceel grond de bewuste woning te bouwen.

De rechtbank verwerpt de theorie van de vrouw. In het verlengde van en naar de strekking van HR 25.2.1983,NJ 1983,696, geldt immers dat een nog toekomstige woning onder de werking van artikel 1:88 lid 1 sub a BW valt. Op grond hiervan geldt ter zake de woning in deze procedure dat die destijds toekomstige woning gelijk gesteld moet worden met een bestaande woning, die 'in de nabije toekomst' zal worden betrokken. Dit impliceert voorts dat het hier gaat om een woning die weliswaar aan de man toebehoort, maar waarvan voorts vast staat dat de rente van de hypotheek alsmede de premie voor de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering tot aan het moment dat partijen op 15 september 2000 uit elkaar zijn gegaan geheel door de vrouw zijn voldaan, nu de vrouw zulks met justificatire bescheiden genoegzaam heeft aangetoond.

In het licht van vaste rechtspraak (onder meer HR 28.3.1997.NJ 1997,581 en HR 29 april 1994 NJ 1995,561) geldt in casu, nu de vrouw genoemde prestaties heeft voldaan, zij ter zake de betaalde hypotheekrente recht krijgt op het nominale bedrag van deze door haar aldus voor de man betaalde gelden en in bedoelde rechtspraak er tevens vanuit gegaan wordt dat dergelijke rentebetalingen gerekend worden te horen tot de huishoudelijke uitgaven. In het licht van bedoelde rechtspraak en op grond van uitleg van de huwelijkse voorwaarden voor dit geval en onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank enerzijds dat de echtelijke woning op zich (alsmede het perceel waar deze op is gebouwd) en een eventuele waardevermeerdering daarvan buiten de verrekening dienen te blijven en voorts, nu over en weer onweersproken is dat beide partijen inkomsten hebben genoten en de vrouw voorts niet heeft weersproken dat de man over de jaren 1993, 1994,1995, 1998 en 1999 met zijn bedrijf verlies heeft geleden, op grond waarvan aannemelijk is dat er over die jaren aan zijn kant geen sprake is van onverteerde inkomsten, dat het voor de hand ligt dat de vrouw uit haar inkomen de verplichtingen uit de hypotheekovereenkomst is nagekomen teneinde te voorkomen dat de echtelijke woning via het recht van parate executie van de hypotheekhouder in de zin van artikel 3:268 BW zal worden verkocht.

Door de vrouw is onweersproken gesteld dat zij ter zake de hypotheeklening vanaf december 1993 een bedrag van

fl. 66.580,03 heeft betaald.

Uit al hetgeen zojuist is overwogen volgt in het licht van het bepaalde in artikel 2 lid 1 en lid 4 van de huwelijkse voorwaarden, dat de vrouw ter zake de rentebetalingen zowel haar eigen aandeel als het aandeel van de man heeft voldaan als kosten van de huishouding. Dit leidt er in het kader van de afwikkeling van de gevolgen van de echtscheiding toe dat de man de helft van genoemd bedrag aan de vrouw dient te vergoeden en is in deze procedure irrelevant dat de man nadat partijen uit elkaar zijn gegaan, volgens de vrouw, de uit de hypotheek voortvloeiende verplichtingen zijdens de hypotheekhouder niet meer nauwgezet is nagekomen.

De rechtbank zal aldus beslissen.

3.4

Aan de hypotheekverplichting is een levensverzekering gekoppeld. Partijen zijn het erover eens dat de contante waarde daarvan per peildatum fl. 30.110,-- bedraagt en dat die waarde tussen partijen verrekend moet worden. Nu de woning ten name van de man staat en mede uit de proceshouding van partijen blijkt dat de man de woning wil aanhouden, is daarmee duidelijk dat hij ook de levensverzekering wenst voort te zetten en uit dien hoofde de helft van dit bedrag met de vrouw moet verrekenen.

De rechtbank zal aldus beslissen en merkt hierbij op dat nu is vastgesteld dat de man de woning niet wenst te vervreemden en dus in eigendom wil aanhouden, ook duidelijk is dat de hypotheeksom niet is afgelost, het in het verlengde daarvan ligt dat de man de hypotheek enkel op zijn naam stelt en dus de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijkheid ter zake de hypotheekverplichtingen op de echtelijke woning.

3.5

In dit geding dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of de opbrengst van de door de man verkochte onderneming aan de hand van de huwelijkse voorwaarden van partijen moet worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid als omschreven in artikel 2 van die voorwaarden.

De vrouw is van mening dat zulks het geval is en de (netto)opbrengst van die verkoop tussen partijen verrekend moet worden.

De man is van oordeel dat dit bedrag geheel aan hem toekomt. De man stelt dat de vrouw over het hoofd ziet dat hij de zaak ten huwelijk heeft aangebracht en die dus altijd alleen hem heeft toebehoord. Naar het oordeel van de man volgt hieruit dat de verkoopprijs niet, althans niet geheel als winst dan wel onverteerde inkomsten kan worden aangemerkt.

De vrouw heeft niet betwist dat de man zijn zaak ten huwelijk heeft aangebracht. Uit het feit dat partijen in 1993 hun (tweede) echtelijke woning op een bij de zaak van de man horend perceel hebben gebouwd, volgt dat ook het op dit perceel gebouwde bedrijf als zijn eigen-dom moet worden gezien door middel waarvan hij inkomen heeft geprobeerd te realiseren.

De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van lid 2 van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden er in resulteert dat de liquidatie-opbrengst ten gevolge van de staking van het bedrijf niet kan worden aangemerkt als een uitkering ter vervanging van inkomsten uit arbeid, als sociale uitkeringen, pensioenuitkeringen, alsmede winst uit zelfstandig uitgeoefend beroep en bedrijf.

Nog los van het feit dat de verkoop annex liquidatie van het bedrijf heeft plaatsgevonden nadat partijen hun samenwoning reeds hadden beëindigd, is de rechtbank van oordeel dat indien partijen de liquidatie-opbrengst als inkomen in de zin van het bepaalde in artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden hadden willen aanmerken, zij dit, gezien de redactie ervan,

expliciet in dit artikel hadden opgenomen. Dit temeer nu uit het rapport van Addas blijkt dat de gerealiseerde opbrengst grotendeels voortvloeit uit de post buitengewone baten, die, als gevolg van de verkoop van door de man ten huwelijk aangebrachte materiële vaste activa extra gewicht in die schaal heeft gelegd, waardoor er na aftrek van de nog lopende verplichtingen het bij de notaris in depot gebleven bedrag resteerde.

3.6

Dit een en ander maakt dat geen van de primaire vorderingen voor toewijzing in aanmerking komt en dat slechts de subsidiaire vordering kan worden toegewezen. Op grond van het-geen hierboven te dien aanzien is overwogen komt zulks erop neer dat de man in totaliteit een bedrag van € 21.938,-- (fl. 48.345,02), zijnde de helft van de som fl. 66.580,03 plus

fl. 30.110,-- met de vrouw dient te verrekenen.

De daarbij door de vrouw gevorderde rente is niet weersproken, zodat deze als gevorderd zal worden toegewezen.

3.7

Partijen worden in deze zaak beide deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Op grond hiervan en op grond van het feit dat partijen ex-echtelieden zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna in het dictum te bepalen

4. De uitspraak

De rechtbank:

Veroordeelt de man over te gaan tot verdeling van het onverteerd gebleven inkomen op basis van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden d.d. 20.juli 1990 met als peildatum 15 september 2000, zijnde de datum waarop partijen gescheiden zijn gaan wonen een en ander op de wijze als hierboven onder 3.6 is vastgesteld, zijnde de somma van € 21.938,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2000 tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde;

compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.J. Voogt, rechter, en ter openbare terechtzitting van 28 november 2002 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

LD/fa


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature