U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Uitspraak



ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT

Reg.nr.: AWB 99/632 WW Z

UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen

[eiseres] te [woonplaats], eiseres,

en

Bestuur van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen

-GAK Nederland BV Heerlen-, gevestigd te Amsterdam, verweerder.

Datum bestreden besluit: 20 april 1999.

Kenmerk: *157291923* B&B 913.010.20.

Behandeling ter zitting: vrijdag 12 januari 2001.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.

Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 20 april 1999 heeft verweerder aan eiseres mededeling gedaan van een ten aanzien van eiseres genomen besluit inzake de toepassing van de Werkloosheidswet (WW).

Tegen dit besluit heeft mr. G.J.A. Beulen, advocaat te Landgraaf, bij brief van 6 mei 1999 namens eiseres bij deze rechtbank beroep ingesteld.

De door verweerder ter voldoening aan het gestelde in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken, alsmede het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 7 november 2000, alwaar eiseres in persoon is verschenen bijgestaan door mr. Beulen voornoemd. Namens verweerder is verschenen mr. N.A.M.H. Fiori, werkzaam bij GAK Nederland BV, kantoor Heerlen.

Met toepassing van artikel 8:64 van de Awb is de behandeling geschorst, onder mededeling dat de zaak zal worden behandeld gevoegd met een aantal soortgelijke beroepszaken in januari 2001.

Desgevraagd heeft verweerder bij brief van 13 december 2000 nog nadere inlichtingen verstrekt onder meer inzake het in bedoelde zaken gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel.

De behandeling is vervolgens hervat ter zitting van de rechtbank op 12 januari 2001, gevoegd met de behandeling van de zaken bekend onder de nummers 99/1146; 99/1147; 99/1165; 99/1176; 99/1443 en 99/1489. Eiseres is wederom in persoon verschenen bijgestaan door mr. Beulen voornoemd. Namens verweerder is wederom verschenen mr. Fiori voornoemd.

II. OVERWEGINGEN.

II.1. De feiten.

Eiseres, geboren […] 1946, was sedert 26 juni 1976 werkzaam als operator bij [werkgever] BV te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de werkgever) gedurende 28 uur per week.

In verband met bedrijfseconomische redenen heeft de werkgever besloten tot een herstructurering van het bedrijf. Vervolgens zijn de werkgever, de ondernemingsraad van het bedrijf en de vertegenwoordigers van de werknemersorganisatie een Sociaal Plan [werkgever] BV (hierna te noemen het Sociaal Plan) overeengekomen.Het Sociaal Plan is op 1 mei 1998 in werking getreden. Medewerkers van wie de arbeidsplaats is komen te vervallen kunnen een beroep doen op een van de drie regelingen welke het Sociaal Plan kent.

Regeling 1: De "van Werk naar Werk"regeling conform hoofdstuk 4 van het Sociaal Plan.

Het betreft hier een regeling voor de medewerker die zelf de arbeidsovereenkomst met de werkgever beeindigt en aansluitend in dienst treedt bij Start diensten, een organisatie gelieerd aan het mobiliteitsbureau (zijnde een onderdeel van de Arbeidsvoorziening). Het mobiliteitsbureau draagt zorg voor een intensieve begeleiding van de medewerkers, zonodig met een individueel traject waarbij scholing en training een onderdeel kunnen vormen. Het zoeken naar vast werk behoort eveneens tot de dienst van dit bureau. De medewerkers, die deelnemen aan deze regeling, gaan een arbeidsovereenkomst aan met Start diensten en ontvangen een vergoeding, die kort gezegd afhankelijk is van het aantal dienstjaren, met een maximum van 12 maandsalarissen.

Het dienstverband met Start diensten eindigt van rechtwege na het verstrijken van de termijn met een maximum van twaalf maanden.

Regeling 2: Schadeloosstelling conform hoofdstuk 5 van het Sociaal Plan, met (2A) of zonder (2B) begeleiding. Het betreft een regeling voor de medewerker die niet zelf de arbeidsovereenkomst met de werkgever wenst te beeindigen. In dat geval vraagt de werkgever de Regionaal Directeur van de Arbeidsvoorziening (RDA) om een ontslagvergunning of wordt de Kantonrechter gevraagd de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Bij het beeindigen van het dienstverband kan de medewerker kiezen uit een schadeloosstelling zonder begeleiding of met begeleiding. De schadeloosstelling wordt berekend aan de hand van de regeling in artikel 5.2 tot en met 5.5. van het Sociaal Plan. De hoogte van deze schadeloosstelling is afhankelijk van leeftijd, aantal dienstjaren, (fictieve) opzegtermijn en maandsalaris.

Regeling 3: Ouderenregeling conform hoofdstuk 7 van het Sociaal Plan.

Het betreft een regeling voor de medewerker die op het moment van beeindiging van het dienstverband 50 jaar of ouder is en niet zelf de arbeidsovereenkomst met de werkgever wenst te beeindigen. De regeling komt er kort gezegd hierop neer dat de werknemer een aanvulling ontvangt op zijn sociale zekerheidsuitkering tot 80% van het laatst verdiende netto salaris tot de leeftijd van 65 jaar. De aanvulling wordt als een eenmalige betaling uitgekeerd aan het begin van de aanvullingsperiode.

De werkgever heeft eiseres schriftelijk medegedeeld dat haar functie per 31 juli 1998 zou komen te vervallen en dat zij een beroep kon doen op een van de regelingen. Eiseres heeft op 30 juli 1998 gereageerd, waarbij zij aangaf geen noodzaak te zien om haar functie nu al op te heffen omdat naar haar mening deze pas per 31 maart 1999 zou komen te vervallen. Indien het ontslag niet tegen te houden zou zijn, koos eiseres voor Regeling 2A. Eiseres heeft tot en met 31 juli 1998 gewerkt; loon is betaald tot en met 31 oktober 1998. Op verzoek van de werkgever heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de werkgever per 1 november 1998 wegens gewichtige reden ontbonden. Eiseres werd een vergoeding van f. 115.605,-- bruto toegekend.

Eiseres heeft zich op 6 november 1998 bij het Arbeidsbureau ingeschreven. Vervolgens heeft eiseres zich op 12 november 1998 tot verweerder gewend met een aanvraag om uitkering per 1 november 1998. Bij besluit van 26 januari 1999 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen en de WW-uitkering blijvend geheel geweigerd, omdat eiseres door eigen toedoen passende arbeid niet aanvaardde.Tegen dit besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt. Eiseres en haar gemachtigde hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid te worden gehoord, waarvan een verslag is gemaakt. Eiseres heeft vervolgens met ingang van 1 oktober 1999 elders werkzaamheden hervat.

II.2. Het bestreden besluit.

Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. Het recht op WW-uitkering wordt op grond van de overtreding van het in artikel 24, vijfde lid, van de WW bepaalde (de werknemer is verplicht zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds of het wachtgeldfonds niet benadeelt of zou kunnen benadelen) blijvend geheel geweigerd.

II.3. Het beroep.

In beroep is namens eiseres -voorzover hiervan belang- aangevoerd dat eiseres er voor gekozen heeft om verweer te voeren tegen het op handen zijnde ontslag. Zij was namelijk de mening toegedaan en zo heeft zij dat ook aangevoerd in haar verweer dat op dat moment haar arbeidsplaats nog niet hoefde te vervallen en zij derhalve nog tot 31 maart 1999 zou kunnen doorwerken. Door deze keuze te maken sloot zij de mogelijkheid van Regeling 1 uit, omdat ze hiervoor niet meer aan de voorwaarden voldeed.

Gemachtigde van eiseres voert tevens aan dat eiseres onvoldoende begeleiding heeft gehad in deze en niet gewezen is op eventuele consequenties van de te maken keuzes.

Dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst toch per 1 november 1998 heeft ontbonden en dat eiseres vanaf die datum zonder werk zit kan eiseres niet tegen geworpen worden als zijnde een benadelingshandeling die zij pleegt ten aanzien van verweerder.

Indien er al een korting zou moeten plaatsvinden, wat eiseres overigens bestrijdt, dan zou deze beperkt dienen te worden tot 30% gedurende 26 weken (artikel 7, tweede lid aanhef en sub f, van het Maatregelenbesluit ). Eiseres heeft immers niet willens en wetens verweerder willen benadelen.

Gemachtigde acht de gehele weigering van de WW-uitkering niet redelijk ook niet in vergelijking met artikel 27, tweede lid, van de WW . Hij trekt voorts een parallel met artikel 16, derde lid, van de WW waar aan verweerder de mogelijkheid wordt gegeven de WW- uitkering te korten met het bedrag waarvoor verweerder wordt benadeeld. In casu zou dat 12 maanden zijn, de tijd waarop Regeling 1 betrekking heeft.

II.4. De beoordeling.

In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten eisereses recht op WW-uitkering niet tot uitkering te doen komen op grond van een door haar verrichte benadelingshandeling. De rechtbank overweegt als volgt.

II.4.1. De rechtbank stelt voorop dat het aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de WW en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde hier van belang, te weten vóór 1 januari 1999. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder toepassing heeft gegeven aan de navolgende bepalingen.

Ingevolge artikel 24, vijfde lid, van de WW is de werknemer verplicht zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds of het wachtgeldfonds niet benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit artikel is niet begrepen een gedraging als bedoeld in artikel 2 5.

In artikel 27, derde lid, van de WW is -voorzover in dezen van belang- bepaald dat, indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24 vijfde lid opgelegd, niet of niet behoorlijk is nagekomen, het Landelijk instituut sociale verzekeringen, de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk weigert.

Ingevolge het vierde lid wordt een maatregel als bedoeld in het derde lid afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Ingevolge het zesde lid kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Ingevolge het achtste lid stelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen nadere regels met betrekking tot het derde en het vierde lid.

Voornoemde regels zijn opgenomen in het zogenoemde Maatregelenbesluit Tica.

In artikel 7 van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (IOsv), waarin is bepaald dat een besluit dat door het Tica of een bedrijfsvereniging is genomen geldt als een besluit van het Lisv. Het voorgaande betekent onder meer dat het Maatregelenbesluit Tica geldt als het Maatregelenbesluit Lisv.

In artikel 2 van het Maatregelenbesluit is bepaald dat de verplichtingen waarop een maatregel van toepassing is in categorieën zijn ingedeeld en opgenomen in de bijlage bij dit besluit. Deze bijlage maakt deel uit van dit besluit.

In de bijlage van het Maatregelenbesluit Tica is onder andere bepaald dat tot de vijfde categorie, onder ten vijfde, behoort de verplichting van de verzekerde zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds of het wachtgeldfonds niet benadeelt of zou kunnen benadelen, door te handelen of na te laten voorzover niet genoemd in deze categorie, ten 1e tot en met 4e (artikel 24, vijfde lid, van de WW)

In artikel 7, eerste lid, onderdeel d van het Maatregelenbesluit Tica is bepaald dat de hoogte en de duur van de maatregel bij het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting opgenomen in de vijfde categorie onder ten vijfde WW, afhankelijk van de ernst van de gedraging of nalatigheid van de verzekerde bedraagt:

1. 20% gedurende 16 weken,

2. 30% gedurende 26 weken,

3. de gehele uitkering over de volledige of resterende uitkeringsduur.

In artikel 7, tweede lid, sub f van het Maatregelenbesluit Tica is bepaald dat indien de mate van verwijtbaarheid van de gedraging of nalatigheid van de verzekerde daartoe aanleiding geeft, de hoogte en de duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid onder d, ten 3.: 30% gedurende 26 weken bedraagt.

II.4.2. Allereerst merkt de rechtbank op dat het kenmerk van de bezwaarschriftenprocedure is dat verweerder de kans krijgt om het primaire besluit naar aanleiding van de bezwaren van eiseres geheel te heroverwegen. Dat kan betekenen dat, zoals in onderhavig geval, er vervolgens een andere wettelijke grondslag aan het besluit ten grondslag wordt gelegd.

Dat zulks in dit geval gebeurd is, is een omstandigheid die niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Eisers grief terzake kan dan ook geen doel treffen.

II.4.3. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres -ondanks het feit dat zij vanaf het begin heeft aangegeven het niet eens te zijn met de opheffing van haar functie per aangegeven datum- door niet te kiezen voor de `Werk naar Werk'-regeling, maar te kiezen voor een ontbinding door de kantonrechter met het recht op een schadevergoeding, een benadelingshandeling heeft gepleegd in de zin van artikel 24, vijfde lid, van de WW .

Immers, de rechtbank kan niet anders dan vaststellen dat eiseres door geen gebruik te maken van Regeling 1 ontegenzeglijk een aantal maanden eerder –door verweerder berekend op 10 maanden- een beroep heeft moeten doen op de WW. Dat nu betekent een benadeling van hogergenoemde fondsen.

Van feiten of omstandigheden op grond waarvan gezegd moet worden dat elke vorm van verwijtbaarheid dienaangaande bij eiseres ontbreekt is de rechtbank niet gebleken. Evenmin is de rechtbank gebleken van dringende redenen als bedoeld in het zesde lid van artikel 27 van de WW op grond waarvan van het opleggen van een maatregel zou moeten worden afgezien. Verweerders categorie- aanduiding is juist; dienaangaande zijn overigens geen opmerkingen gemaakt.

Uit het vorenstaande volgt dat toepassing van artikel 7, eerste lid aanhef en sub d van het Maatregelenbesluit in beginsel aangewezen was.

II.4.4. Tijdens de behandeling van het geding, gevoegd met andere soortgelijke gedingen, is gebleken dat de eisende partijen een beroep hebben gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Een vijftiental werknemers hebben bij verweerder een aanvraag ingediend om uitkering. Die aanvragen zijn behandeld door het districtskantoor van GAK Nederland BV te Heerlen (12 aanvragen) en van Maastricht (3 aanvragen). Het districtskantoor Maastricht heeft aan drie werknemers een ongekorte uitkering toegekend. Namens de eisende partijen die hun beslissingen van het Heerlense kantoor hebben ontvangen is betoogd dat verweerder gelet op het gelijkheidsbeginsel de aan hen opgelegde maatregel achterwege had dienen te laten.

Desgevraagd heeft verweerder bij brief van 13 december 2000 een reactie gegeven op het beroep inzake het gelijkheidsbeginsel. Ter zitting is dat nog nader toegelicht.

Verweerder heeft aangegeven dat bij de beoordeling van twee “Maastrichtse” zaken, te weten de zaken [X] en [Y], (nog) niet gebleken was van de toepasselijkheid van een Sociaal Plan alsmede de daaruit voortvloeiende keuzemogelijkheid. In de derde “Maastrichtse” zaak, de zaak [Z], was dat plan wel aanwezig, doch de relevantie van die gegevens werd niet onderkend, zodat er abusievelijk een toekenning van uitkering heeft plaats gevonden.

Tenslotte heeft verweerder in dit verband nog aangevoerd dat van gelijke gevallen geen sprake kan zijn gelet op de in aanmerking te nemen bijzonderheden, zoals leeftijd, opleiding, duur van het dienstverband, bemiddelingskansen en individuele houding van de werknemer.

Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat een overleg tussen de districtskantoren Heerlen en Maastricht over de aanspraken van de werknemers, althans vóór het nemen van de besluiten inzake [X], [Y] en [Z], niet heeft plaats gevonden.

Van verweerder had naar het oordeel van de rechtbank met het oog op een evenwichtige uitvoering van de WW kunnen en mogen worden verwacht dat hij alvorens op de aanvragen van de werknemers te beslissen overleg zou laten plaats vinden tussen de beide in aanmerking komende districtskantoren teneinde de behandeling zo goed mogelijke op elkaar af te stemmen. Nu dat niet is geschied dienen de gevolgen voor rekening en risico van verweerder te zijn.

Gelet op het vorenstaande had naar het oordeel van de rechtbank tenminste onderzocht dienen te worden of het gelijkheidsbeginsel er in dit geval toe noopte om ook aan eisers een ongekorte uitkering toe te kennen. Door dit na te laten is onmiskenbaar gehandeld in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde vereiste van zorgvuldige voorbereiding van besluiten. Dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel pas in beroep is gedaan doet die conclusie niet anders zijn.

De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 september 2000, gepubliceerd in RSV 2000/247. [redactie: url('AA7384',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=21054)]

Voorts wijst de rechtbank nog op de volgende feiten en omstandigheden, waarmede verweerder in onvoldoende mate rekening heeft gehouden.

- De in het Sociaal Plan neergelegde keuzemogelijkheid, de “Werk naar Werk- regeling”, is nieuw. De uitwerking van de regelingen, in dit geval regeling 1 en regeling 2, leidt tot een opmerkelijke onevenwichtige uitkomst. Enerzijds biedt regeling 1 een goede begeleiding naar werk, doch zekerheid op werk wordt niet geboden. Na ommekomst van het dienstverband met Start diensten zou de werknemer zonder werk kunnen komen te staan zonder (enige) financiële vergoeding. Anderzijds biedt de regeling 2 aanmerkelijke vergoedingen, in de gevallen van eisers oplopende tot een bedrag van ongeveer fl. 500.000.- bruto. Het is zoals verweerders gemachtigde ter terechtzitting terecht opmerkte een duivelskeuze.

- Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder in alle gevallen een berekening gemaakt van het aantal maanden dat de werknemer eerder een beroep heeft moeten doen op de WW. Verweerder heeft evenwel geen voldoende overtuigend inzicht kunnen geven van die berekening alsmede de juistheid daarvan. Voorts is de rechtbank niet duidelijk kunnen worden waarom een betrekkelijke klein verschil –enkele maanden bijvoorbeeld- tot een aanzienlijke korting op de uitkering dient te leiden, zoals in het geval van eiseres, te weten een algehele blijvende weigering.

Gelet op het vorenstaande kan verweerders bestreden besluit in beroep niet worden gehandhaafd. Het beroep van eiseres dient dan ook voor gegrond te worden gehouden.

II.5. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.

Deze proceskostenveroordeling heeft betrekking op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarvan het bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht .

De rechtbank kent daarbij ter zake van de verrichte proceshandelingen 2,5 punten met elk een waarde van ƒ 710,-- toe voor de indiening van het beroepschrift alsmede het verschijnen ter zitting op 7 november 2000 en op 12 januari 2001 en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2,5 x ƒ 710,-- x 1 = ƒ 1.775,--.

Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.

III. BESLISSING.

De arrondissementsrechtbank te Maastricht:

1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

2. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 11 februari 1999 met inachtneming van deze uitspraak;

3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van ƒ 60,-- wordt vergoed door het Landelijk instituut sociale verzekeringen;

4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op ƒ 1.775,--, zijnde de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan eiseres.

Aldus gedaan door mr. H.J.O. Martens in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Ribbens-van Ham als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2001 door mr. Martens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.

w.g. R. Ribbens-van Ham w.g. Martens

Voor eensluidend afschrift:

de wnd. griffier:

Verzonden op: 8 februari 2001

Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.

Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de President van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht .


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature