Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Vindplaats:

Uitspraak



ARRONDISSEMENTSRECHTBANK MAASTRICHT

enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

UITSPRAAK

Reg. nr: 98/1366 GEMWT Z KLR

Inzake : D-reizen Vakantie Voordeelwinkels B.V.,

eiseres,

tegen : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard, verweerder.

Datum van het bestreden besluit: 28 juli 1998.

Kenmerk: 75731.

Datum zitting: 18 augustus 1999.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.

Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 28 juli 1998 (verzonden op 3 augustus 1998) heeft verweerder beslist op het namens eiseres op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediende bezwaarschrift tegen zijn -hieronder nader te duiden- besluit van 13 maart 1998 en laatstgenoemd besluit (de facto) gehandhaafd.

Tegen het besluit van 28 juli 1998 is namens eiseres bij schrijven van 10 september 1998 beroep ingesteld bij deze rechtbank.

Verweerder heeft op 17 november 1998 een verweerschrift ingezonden.

De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.

De stukken uit de -hieronder nader te duiden- procedure met nummer 98/551 zijn ad informandum gevoegd bij de op het onderhavige beroep betrekking hebbende stukken. Partijen zijn hiervan bij schrijven van 27 juli 1999 in kennis gesteld.

De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 18 augustus 1999, alwaar voor eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. R.F.J. Tophoven, advocaat te Woerden.

Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.F.M. Giesen, ambtenaar der gemeente.

II. OVERWEGINGEN.

Eiseres heeft zich op 24 september 1997 middels een formulier "aanvraag bouwvergunning" tot verweerder gewend met het verzoek een vergunning te verlenen voor het aanbrengen van lichtreclames aan de gevel van haar filiaal gelegen aan de Misboekstraat 5 te Sittard. Dit formulier is blijkens de stukken op 30 september 1997 door verweerder ontvangen.

Bij besluit van -kennelijk- 23 december 1997 heeft verweerder geweigerd de gevraagde vergunning te verlenen, onder de overweging dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Dit besluit is bij schrijven van 6 januari 1998 (verzonden op 12 januari 1998) aan eiseres bekendgemaakt. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.

Door of namens eiseres zijn de litigieuze lichtreclames vervolgens toch aangebracht, hetgeen naar het oordeel van verweerder is geschied zonder dat eiseres beschikt over de daarvoor ingevolge artikel 44 van de Woningwet vereiste vergunning. Bij het in rubriek I genoemde besluit van 13 maart 1998 (verzonden op 20 maart 1998) heeft verweerder eiseres dan ook aangeschreven de illegaal aangebrachte reclames te verwijderen.

Eiseres heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen een bezwaarschrift doen indienen bij verweerder, alsook de president van de rechtbank doen verzoeken terzake een voorlopige voorziening te treffen; laatstgenoemde procedure is alhier geregistreerd onder nummer 98/551. Van de zijde van eiseres is -zakelijk weergeven- alsdan betwist dat verweerder (nog) bevoegd was het bestreden besluit te nemen, nu de gevraagde bouwvergunning geacht moet worden van rechtswege te zijn verleend omdat verweerder niet binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag zijn besluit aan eiseres heeft medegedeeld.

Bij uitspraak van 8 mei 1998 (BR 1998, 750) heeft de president -voorzover in dezen relevant- bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 13 maart 1998 voor onbepaalde tijd geschorst. Daartoe is overwogen

dat ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Woningwet , zoals deze wet voor de inwerkingtreding van de Awb luidde, een bouwvergunning geacht werd van rechtswege te zijn verleend indien burgemeester en wethouders hun beslissing niet binnen drie maanden na de dag van ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de aanvrager hadden medegedeeld. Beslissend voor het ontstaan van een van rechtswege verleende bouwvergunning was derhalve het tijdstip waarop de beslissing op de aanvraag aan de aanvrager bekend werd gemaakt. In het kader van de aanpassing van een aantal wetten aan de eerste tranche van de Awb (aanpassing Awb II) is voormelde bepaling -naast te zijn vernummerd tot artikel 46, vierde lid- in die zin gewijzigd dat niet meer wordt bepaald dat de beslissing op de aanvraag binnen een bepaalde termijn aan de aanvrager schriftelijk moet zijn medegedeeld. Naar uit de memorie van toelichting bij de desbetreffende aanpassingswet blijkt (Tweede Kamer 1991-1992, 22 230, nr. 3, p. 9, ad N), werd een dergelijke bepaling door de wetgever overbodig geacht gelet op de bekendmakingsregeling van afdeling 3.5 (thans afdeling 3.6) van de Awb.

Gelet hierop is de president, onder verwijzing naar de artikelen 3:40 en 3:41 van de Awb, van oordeel dat voor het (kunnen) ontstaan van een van rechtswege verleende bouwvergunning (nog steeds) bepalend is het moment waarop de beslissing op de aanvraag aan de aanvrager bekend is gemaakt: indien dit tijdstip ligt nà de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet genoemde termijn, is de bouwvergunning van rechtswege verleend (behoudens in de gevallen als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Woningwet).

In het onderhavige geval betekent dit dat moet worden geoordeeld dat op het moment dat het besluit van 23 december 1997 in werking trad, reeds een van rechtswege verleende bouwvergunning was ontstaan, welke vergunning daarom niet meer door (het inwerkingtreden van) het besluit van 23 december 1997 kon worden aangetast. Gelet op het bestaan van een vergunning was verweerder niet (meer) niet bevoegd de onderhavige aanschrijving uit te laten te gaan. Het bestreden besluit is derhalve onbevoegd genomen (...).

Eiseres heeft haar bezwaarschrift nader doen toelichten tijdens een op 12 juni 1998 gehouden hoorzitting als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb .

Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de van de zijde van eiseres ingebrachte bezwaren tegen het (primaire) besluit van 13 maart 1998 ongegrond verklaard en dit besluit, onder gedeeltelijke aanpassing van de vermelding van de wettelijke grondslag van de hierin vervatte aanschrijving, gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe overwogen -zakelijk weergegeven- dat hij binnen de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet genoemde termijn op de aanvraag van eiseres heeft beslist, weshalve geen van rechtswege verleende bouwvergunning heeft kunnen ontstaan en verweerder mitsdien bevoegd was de in geding zijnde aanschrijving te doen uitgaan. Volgens verweerder zijn in de Woningwet noch in de Awb aanknopingspunten te vinden voor het standpunt dat de beslissing op de aanvraag ook binnen de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet vermelde termijn bekend moet zijn gemaakt.

Eiseres heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op de daartoe aangevoerde gronden -en onder verwijzing naar de overwegingen in de hiervoor genoemde uitspraak van de president van 8 mei 1998- is gevorderd het bestreden besluit te vernietigen.

In dit geding zal de rechtbank hebben te beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden het namens eiseres ingediende bezwaarschrift ongegrond heeft verklaard. Daarbij ligt met name de vraag voor of verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 46, eerste en vierde lid, van de Woningwet , nog bevoegd was de in geding zijnde aanschrijving te doen uitgaan.

Dienaangaande wordt overwogen als volgt.

Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag om een bouwvergunning hebben ontvangen omtrent deze aanvraag. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid, de bouwvergunning van rechtswege is verleend.

Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Met de term bekendmaking wordt gedoeld op het zodanig ter kennis brengen van een besluit aan de daarbij betrokkenen dat dit besluit zijn werking als rechtshandeling kan verkrijgen. In de Memorie van Toelichting bij dit artikel (Tweede Kamer, 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 81/82) wordt in dat verband het volgende opgemerkt:

Een besluit van een bestuursorgaan is gericht op het tot stand brengen van rechtsgevolgen, waaraan ook burgers kunnen zijn gebonden. Het is vanzelfsprekend dat de rechtsgevolgen niet intreden voordat dit aan de bij het besluit betrokken burgers bekend is gemaakt. Zolang het besluit intern is gebleven, heeft het derhalve nog niet de gevolgen van een rechtshandeling. (...) De bekendmaking is dus een constitutief vereiste.

De rechtbank begrijpt deze passage aldus, dat de bekendmaking van een besluit een constitutief vereiste is voor verkrijgen externe rechtskracht, in die zin dat burgers door dit besluit (kunnen) worden gebonden. Zolang geen bekendmaking heeft plaatsgevonden is er weliswaar sprake van een besluit (in de zin van de Awb), doch heeft dit besluit geen externe werking en kunnen de met het besluit beoogde rechtsgevolgen niet intreden.

Indien in wet- of regelgeving wordt gesproken van "beslissen" (in de zin van: het nemen van een besluit), hoeft daarmee niet zonder meer uitsluitend de totstandkoming van dat besluit te zijn bedoeld. De betekenis van een dergelijke term zal bepaald moeten worden aan de hand van uitleg van de toepasselijke wettelijke voorschriften. Daarbij zal de aard, het karakter of het belang van een bepaald besluit kunnen meebrengen dat onder "het nemen van een besluit" tevens de bekendmaking moet worden begrepen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank (ook) het geval bij (een besluit ingevolge) artikel 46, eerste lid, van de Woningwet , waarbij de rechtbank voorts in aanmerking heeft genomen dat deze opvatting -welke overigens ook in de literatuur wordt verdedigd (zie onder meer: P.J.J. van Buuren c.s., Hoofdlijnen ruimtelijk bestuursrecht, 2e druk, p. 194/195)- het meest recht doet aan de bedoeling van de wetgever, daar uit de hierboven aangehaalde overwegingen in de uitspraak van de president van 8 mei 1998 moet worden afgeleid dat de wetgever met de bij de inwerkingtreding van de Awb in artikel 46 van de Woningwet doorgevoerde aanpassingen geen wijzigingen heeft beoogd in het voordien geldende stelsel waarin een beslissing op een aanvraag om een bouwvergunning zowel binnen de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet genoemde termijn diende te zijn genomen als te zijn medegedeeld aan de aanvrager, teneinde het ontstaan van een rechtswege verleende bouwvergunning te voorkomen. In het licht van de hier bedoelde wetsgeschiedenis dient ook verweerders grief dat de zienswijze van de president een onaanvaardbare verkorting van de (beslis)termijn met zich zou brengen, te worden verworpen.

In het onderhavige geval is niet in geschil dat verweerder in zijn vergadering van 23 december 1997 een beslissing heeft genomen op de aanvraag van eiseres om een bouwvergunning. Dit besluit is kenbaar uit de besluitenlijst van deze vergadering

(aan de omstandigheid dat blijkens de stukken het besluit is bevestigd in de vergadering van verweerder van 13 januari 1998 komt naar het oordeel van de rechtbank in dezen geen gewicht toe). Evenmin is in geschil dat dit besluit (eerst) bij schrijven van 6 januari 1998, verzonden op 12 januari 1998 aan eiseres is bekendgemaakt.

Nu in de Woningwet niet is voorzien in een -van de Awb afwijkende- regeling met betrekking tot de inwerkingtreding van ingevolge deze wet genomen besluiten, moet worden geoordeeld dat artikel 3:40 van de Awb onverkort van toepassing is ten aanzien van de inwerkingtreding van verweerders besluit van 23 december 1997 waarbij afwijzend is beschikt op de door eiseres verzochte bouwvergunning. Op deze datum is slechts een intern besluit tot stand gekomen: de met het besluit beoogde rechtsgevolgen zijn eerst ingetreden op het moment dat het besluit van 23 december 1997 op de voet van het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb aan eiseres werd bekendgemaakt, derhalve op 12 januari 1998.

Nu laatstgenoemde datum is gelegen na de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet genoemde termijn (in casu was 31 december 1997 de laatste dag van deze termijn), was evenwel ingevolge het vierde lid van dit artikel op de ze datum de gevraagde bouwvergunning van rechtswege verleend.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat, in navolging van de uitspraak van de president van deze rechtbank van 8 mei 1998, moet worden geoordeeld dat in het onderhavige geval verweerder niet meer bevoegd was de in geding zijnde aanschrijving te doen uitgaan. Nu verweerder dit, ook na heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb van het primaire besluit, heeft miskend (casu quo niet heeft willen erkennen), moet het beroep van eiseres hierom gegrond worden geacht en dient het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking te komen. Daar tevens moet worden geconcludeerd dat voormeld gebrek niet zal kunnen worden hersteld bij een eventueel opnieuw te nemen beslissing op bezwaar, zal de rechtbank volstaan met vernietiging van het bestreden besluit en voorts, gebruikmakend van de haar in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid, doen wat verweerder bij zijn beslissing op bezwaar had behoren te doen en het primaire besluit van 13 maart 1998 herroepen.

De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de onderhavige procedure redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op het in rubriek III vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres twee punten zijn toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaken is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende kosten is, gelet ook op de opgave aan de zijde van eiseres, niet kunnen blijken.

Mitsdien wordt, mede gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75, van de Awb , beslist als aangegeven in rubriek III.

III. BESLISSING.

De arrondissementsrechtbank te Maastricht:

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

- herroept het besluit van 13 maart 1998;

- veroordeelt verweerder in de kosten van de onderhavige procedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op f 1420,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand), te vergoeden door de gemeente Sittard aan eiseres;

- bepaalt dat voormelde gemeente aan eiseres het door haar gestorte griffierecht (ad f 420,00) volledig vergoedt.

Aldus gedaan door mr. G.J. Haack, in tegenwoordigheid van mr. R.M.M. Kleijkers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 september 1999 door mr. Haack voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.

w.g. R. Kleijkers w.g. G.J. Haack

Voor eensluidend afschrift:

de wnd. griffier:

verzonden op: 1 september 1999

Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.

Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature