Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Uitzendovereenkomst. Geen schriftelijk overeengekomen beding als bedoeld in art. 7:691 lid 2 BW. Opzegging in strijd met 7:671 lid 1 BW. Toewijzing gefixeerde schadevergoeding. Afwijzing billijke vergoeding wegens geringe punitieve werking en verdisconteren gefixeerde schadevergoeding.

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer 5797695 AZ VERZ 17-35

Beschikking van 11 mei 2017

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonend te [woonplaats] ,

verzoekende partij,

gemachtigde mr. M. Oostenrijk

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

HAFRA BOUWDETACHERINGEN B.V.,

gevestigd te Hoensbroek (gemeente Heerlen),

verwerende partij,

gemachtigde mr. R.P.H.W. Haas.

Partijen zullen hierna [verzoeker] en Hafra genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift van 10 maart 2017 en de door [verzoeker] ingezonden bijlagen

het verweerschrift met bijlagen

de mondelinge behandeling op 9 mei 2016.

1.2.

Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

Hafra is een uitzendonderneming die zich bezig houdt met het te werk stellen van arbeidskrachten in de bouwsector.

2.2.

Hafra en [verzoeker] hebben mondeling een uitzendovereenkomst gesloten op grond waarvan [verzoeker] met ingang van 19 februari 2016 in de functie van calculator is tewerkgesteld bij de inlener, Aannemersbedrijf Landgraaf B.V. Het overeengekomen loon bedraagt € 3.191,96 bruto per vier weken exclusief 8% vakantiebijslag.

2.3.

Bij brief van 16 januari 2017 heeft Aannemersbedrijf Landgraaf B.V. de opdracht beëindigd tegen 19 januari 2017.

2.4.

Bij brief van 19 januari 2017 heeft Hafra de uitzendovereenkomst met [verzoeker] per direct beëindigd op grond van art. 7:691 lid 2 BW.

2.5.

Partijen hebben vervolgens gecorrespondeerd over een te treffen minnelijke regeling. Zij zijn daarbij niet tot overeenstemming gekomen.

3 Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt

primair:

Hafra te veroordelen tot betaling van:

- een billijke vergoeding van € 15.000,00 bruto;

- een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 4.826,24 bruto

subsidiair:

- vernietiging van de opzegging;

- Hafra bij wijze van voorlopige voorziening te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 19 januari 2017 alsmede tot wedertewerkstelling van [verzoeker] op straffe van verbeurte van een dwangsom;

- Hafra te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 19 januari 2017 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;

primair en subsidiair:

Hafra te veroordelen tot betaling van:

- de wettelijke rente over de primair althans subsidiair verzochte bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van voldoening,

- de proceskosten.

3.2.

Hafra voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4 De beoordeling

4.1.

Artikel 7:691 lid 2 BW luidt als volgt:

“In de uitzendovereenkomst kan schriftelijk worden bedongen dat die overeenkomst van rechtswege eindigt doordat de terbeschikkingstelling van de werknemer door de werkgever aan de derde als bedoeld in artikel 690 op verzoek van die derde ten einde komt. Indien een beding als bedoeld in de vorige volzin in de uitzendovereenkomst is opgenomen, kan de werknemer die overeenkomst onverwijld opzeggen en is op de werkgever artikel 668, leden 1, 2, 3 en 4, onderdeel a niet van toepassing.

4.2.

Door Hafra is een schriftelijke uitzendovereenkomst, inclusief een beding als bedoeld in art. 7:691 lid 2 BW in het geding gebracht. Vaststaat dat die overeenkomst door partijen niet is ondertekend. Derhalve is niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van dat artikel. Hafra kan zich dus niet met succes op dat beding beroepen. Hieruit volgt dat Hafra op 19 januari 2017 heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW . Uit de gedingstukken blijkt dat dit tussen partijen niet in geding is.

4.3.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of de arbeidsovereenkomst na 19 januari 2017 is voortgezet doordat Hafra met instemming van [verzoeker] is teruggekomen van de opzegging. Die vraag beantwoordt de kantonrechter ontkennend. Hij overweegt daartoe als volgt. Aanvankelijk heeft [verzoeker] aan Hafra verzocht om wedertewerkstelling in de bedongen arbeid. Volgens Hafra heeft zij vervolgens dit aanbod van [verzoeker] aanvaard zodat er sprake is van wilsovereenstemming dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd als gevolg van de opzegging. Dit betoog moet worden verworpen. Uit het feit dat Hafra na 19 januari 2017 de mogelijkheid te berde heeft gebracht dat zij [verzoeker] passende werkzaamheden had willen aanbieden, blijkt niet dat Hafra de opzegging heeft ingetrokken. De hypothetische mogelijkheid van werkhervatting bracht Hafra namelijk slechts ter sprake in het kader van tussen partijen gevoerde onderhandelingen om tot een minnelijke regeling te komen. Een regeling tussen partijen is evenwel niet tot stand gekomen en Hafra heeft op geen enkel moment een (onvoorwaardelijk) aanbod tot werkhervatting gedaan. Hafra is derhalve niet teruggekomen van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst is dus geëindigd op 19 januari 2017.

4.4.

Vaststaat dat de opzegtermijn voor Hafra een maand bedraagt. De gefixeerde schadevergoeding op grond van art. 7:672 lid 9 BW staat derhalve gelijk aan het loon vanaf 19 januari 2017 tot en met 28 februari 2017. [verzoeker] heeft de gefixeerde schadevergoeding berekend op € 4.826,24 bruto. Hafra heeft, voor het geval haar verweer dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door de opzegging op 19 januari 2017 niet zou slagen, erkend dit bedrag aan [verzoeker] verschuldigd te zijn. Aangezien haar verweer dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd niet slaagt, zal Hafra worden veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van € 4.826,24 bruto. Voorts zal Hafra worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 januari 2017 (zie art. 7:686a lid 1 BW) tot de dag van voldoening.

4.5.

Ten aanzien van de door [verzoeker] gevorderde billijke vergoeding wordt als volgt overwogen. Hafra heeft in strijd met art. 7:671 BW de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] opgezegd. Ingevolge art. 7:681 lid 1 BW kan in een dergelijke situatie een billijke vergoeding worden toegekend. De billijke vergoeding heeft een punitief karakter. Blijkens de wetsgeschiedenis staat de hoogte van deze additionele vergoeding in relatie tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever.

4.6.

Ter zitting is komen vast te staan dat Hafra aan [verzoeker] een schriftelijke uitzendovereenkomst heeft verstrekt waarin het uitzendbeding als bedoeld in art. 7:691 lid 2 BW was opgenomen. [verzoeker] heeft die overeenkomst niet ondertekend omdat hij naar eigen zeggen bezwaren had tegen “de opzet” daarvan. Tegen het uitzendbeding zelf had hij geen bezwaar, aldus [verzoeker] . De kantonrechter stelt vast dat partijen het dus feitelijk eens waren over het uitzendbeding. Voorts verkeerde Hafra ten tijde van de opzegging (onbetwist) in de veronderstelling dat het beding wel schriftelijk overeengekomen was. Op grond van deze overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat een ten laste van Hafra komende billijke vergoeding slechts een geringe punitieve werking dient te hebben. Omdat voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de gefixeerde schadevergoeding kan worden verdisconteerd in de billijke vergoeding, is de kantonrechter van oordeel dat de aan [verzoeker] toe te wijzen billijke vergoeding op nihil gesteld dient te worden. Aan hem wordt immers reeds een gefixeerde vergoeding van € 4.826,24 bruto toegewezen.

4.7.

Als de in het ongelijk gestelde partij zal Hafra worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op:

griffierecht € 78,00

salaris gemachtigde € 400,00

Totaal: € 478,00

5 De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

veroordeelt Hafra tot betaling aan [verzoeker] van € 4.826,24 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2017 tot de dag van voldoening,

5.2.

veroordeelt Hafra tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 478,00,

5.3.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.

Type: RW


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature