U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Erfdienstbaarheid niet gevestigd door akte of tijdsverloop. Bereikbaarheid perceel mogelijk .

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer / rolnummer: C/03/234136 / KG ZA 17-177

Vonnis in kort geding van 8 mei 2017

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. G. Vansant,

tegen

1 [gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

2. [gedaagde sub 2],

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagden,

advocaat mr. N.P.H. Vissers.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

– de dagvaarding van 11 april 2017, met producties,

– de brief van 20 april 2017 van [gedaagden] , met producties,

– de brief van 21 april 2017 van [eiser] , met productie,

– de mondelinge behandeling van 24 april 2017 met de pleitnota van [eiser] en de pleitnota van [gedaagden] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten als vaststaand dan wel onvoldoende betwist.

2.2.

[gedaagden] was tot en met december 1991 eigenaar van een perceel in Elsloo, plaatselijk bekend als gemeente Elsloo, sectie [X] , nummer [Y] (hierna: perceel [perceelnummer 1] ). Over de zuidzijde van dit perceel loopt een openbaar voet/fietspad (hierna: het voetpad) dat doorloopt op het aangrenzende perceel bekend als gemeente Elsloo, Sectie [X] , nummer [Z] (hierna: perceel [perceelnummer 2] ), dat eigendom is van de familie [familienaam 1] (hierna: [familienaam 1] ). Van dit perceel [perceelnummer 1] is een deel verkocht aan de familie [familienaam 2] (hierna: [familienaam 2] ). Dit deel is plaatselijk bekend als gemeente Elsloo, Sectie [X] , nummer [A] (hierna: perceel [perceelnummer 3] ). Het in eigendom van [gedaagden] overblijvende deel van perceel [perceelnummer 1] is nu plaatselijk bekend als gemeente Elsloo, Sectie [X] , nummer [B] (hierna: perceel [perceelnummer 4] ). Dit perceel bestaat uit het voetpad en een strook grond die ingeklemd ligt tussen perceel [perceelnummer 3] en [perceelnummer 2] (hierna: de strook).

2.3.

Het voetpad geldt als openbare weg in de zin van de Wegenwet. Het voetpad is even voorbij de oprit van perceel [perceelnummer 5] , dat eigendom is van de familie [familienaam 3] (hierna: [familienaam 3] ), voor auto's ontoegankelijk gemaakt met een paaltje. De strook is niet aangemerkt als openbare weg.

2.4.

In december 1991 heeft [familienaam 2] dat deel van perceel [perceelnummer 1] van [gedaagden] gekocht met nummer [perceelnummer 3] en heeft daarop een woning gebouwd, [adres 1] . De voordeur, garage en oprit hebben een uitweg op perceel [perceelnummer 4] , meer precies, op de strook. De koopakte noch de akte van levering maken melding van de vestiging van een erfdienstbaarheid ten behoeve van perceel [perceelnummer 3] en ten laste van perceel [perceelnummer 4] . [gedaagden] heeft [familienaam 2] geen persoonlijk recht verleend om gebruik te mogen maken van dat deel van perceel [perceelnummer 4] dat niet tot de openbare weg behoort (de strook) om zijn woning en garage te bereiken.

2.5.

De woning van [familienaam 1] , [adres 2] , heeft ook een garage en oprit met een uitweg op perceel [perceelnummer 4] , meer precies, op de strook. [familienaam 1] heeft geen recht van uitweg en overpad op basis van een persoonlijk recht of notariële akte.

2.6.

[eiser] heeft [adres 1] van [familienaam 2] gekocht op 14 april 2011. Op 4 juli 2011 is de akte van levering gepasseerd.

2.7.

Bij brief van 30 november 2011 heeft [gedaagden] [eiser] medegedeeld dat hij zonder recht gebruik maakt van perceel [perceelnummer 4] , onder meer door de strook te gebruiken als toegangsweg, en bij die brief wordt [eiser] gesommeerd dit gebruik te staken.

Het verzoek van [eiser] aan [gedaagden] om mee te werken aan inschrijving van een notariële akte van verjaring in de openbare registers terzake een recht van overpad/uitweg, gedaan bij brief van 3 januari 2013, wordt door [gedaagden] bij brief van 5 februari 2013 afgewezen.

Bij brief van 29 december 2016 heeft [gedaagden] [eiser] medegedeeld dat hij de strook grond zal afsluiten binnen drie maanden na dagtekening.

Op het verzoek aan [gedaagden] van [eiser] bij brief van 26 januari 2017 om met het afsluiten te wachten totdat de procedure die hij tegen [familienaam 2] heeft aangespannen wegens het schenden van de mededelingsplicht is afgerond, wordt door [gedaagden] bij brief van 16 februari 2017 negatief gereageerd. In de brief van 7 maart 2017 wordt afwijzend gereageerd op het aanwijzen van een noodweg, waar [eiser] bij brief van 23 februari 2017 om had verzocht.

Bij brief van 27 maart 2017 heeft [gedaagden] [eiser] medegedeeld dat per 4 april 2017 wordt overgegaan tot het afsluiten van het perceel [perceelnummer 4] .

2.8.

[gedaagden] heeft op 4 april 2017 een hekwerk geplaatst op perceel [perceelnummer 4] op zodanige wijze dat [familienaam 3] met zijn auto en caravan zijn oprit kan bereiken. Het hekwerk laat de kolk in de hoek van de winkelhaak vrij. Vrije doorgang over de strook is daardoor onmogelijk.

2.9.

De onderstaande figuur geeft schetsmatig de situatie ter plaatse weer. Het grijs gearceerde deel betreft het voetpad dat deels op het perceel van [gedaagden] en deels over het perceel van [familienaam 1] loopt. Het rode vlak is de strook, het deel van perceel [perceelnummer 4] dat niet als openbare weg is aangemerkt. De dikke zwarte lijn is – bij benadering – de plaats waar het hekwerk is geplaatst. De gele stip is – bij benadering – de plaatst van de afsluitpaal op het voetpad.

Figuur 1: situatieschets

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – [gedaagden] (1) te gebieden de afsluiting van perceel [perceelnummer 4] ongedaan te maken totdat in de bodemprocedure is beslist, en voorts [gedaagden] (2) te verbieden perceel [perceelnummer 4] geheel of gedeeltelijk voor [eiser] ontoegankelijk te (laten) maken totdat in de bodemprocedure is beslist, een en ander op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure, vermeerderd met rente.

3.2.

[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat hij door de afsluiting met een hekwerk geen toegang meer heeft tot zijn perceel. Hij stelt dat tot het normale gebruik van een woning behoort dat deze te voet bereikbaar hoort te zijn en dat omdat de woning ook een garage heeft, deze garage ook met de auto bereikbaar hoort te zijn. [eiser] stelt dat de enige reële toegang tot de openbare weg de strook is behorend tot perceel [perceelnummer 4] . [eiser] stelt dat er geen alternatieve toegang mogelijk is. Een toegang aan de [adres 3] is feitelijk onmogelijk door het talud en de gemeente verleent geen uitwegvergunning. Een toegang via het voetpad is onmogelijk, althans bijzonder lastig, omdat het pad niet voldoende manoeuvreerruimte biedt aan een voertuig op meer dan twee wielen, althans met een redelijke omvang.

[eiser] stelt dat [gedaagden] geen redelijk belang heeft bij de afsluiting en dat [gedaagden] misbruik maakt van het eigendomsrecht, omdat hij het perceel afsluit met geen ander doel dan het schaden van [eiser] . [eiser] wordt op hoge kosten gejaagd en zijn pand daalt in waarde. [gedaagden] woont niet in de buurt. De strook heeft de bestemming verkeer en zal zeer waarschijnlijk ook geen andere bestemming krijgen, gelet op de mogelijke ontsluiting van naastgelegen percelen.

[eiser] stelt dat zijn rechtsvoorganger, [familienaam 2] , eveneens gebruik maakte van de strook grond en dat sinds 1993.

[eiser] stelt een spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde maatregel te hebben.

3.3.

[gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4, De beoordeling

Spoedeisendheid

4.1.

De voorzieningenrechter acht voldoende spoedeisend belang aanwezig, omdat [gedaagden] feitelijk onmogelijk heeft gemaakt dat [eiser] te voet, laat staan met een voertuig, zijn perceel over de strook, zoals hij gewoon was, kan betreden. Dat in de reeds aangebrachte bodemprocedure een vrijwel gelijkluidende provisionele vordering is ingesteld, staat niet aan de ontvankelijkheid in kort geding in de weg.

Erfdienstbaarheid

4.2.

De voorzieningenrechter merkt op dat [eiser] weliswaar enkele opmerkingen maakt over het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring, maar zij stelt vast dat hij zijn vordering daar niet expliciet op grondt. Voor zover [eiser] stellingen wel zo begrepen moeten worden, stelt de voorzieningenrechter voorop dat slechts door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid verkregen kan zijn, wat betekent dat het onafgebroken bezit – te goeder trouw – van een erfdienstbaarheid gedurende twintig jaar is vereist.

4.3.

[eiser] stelt dat hij niet anders wist dan dat [familienaam 2] de strook rechtmatig gebruikte om de garage te bereiken. Door [eiser] is echter niet gesteld dat hij ervan uit ging dat de strook grond voor zijn huis behoorde tot de openbare weg.

Met [gedaagden] is de voorzieningenrechter van oordeel dat het ongeloofwaardig is dat [eiser] niet begreep dat de strook van een ander was. [eiser] kan zich voorts tegenover [gedaagden] niet verschuilen achter de mededelingsplicht van [familienaam 2] , omdat [gedaagden] buiten die rechtsverhouding staat. [eiser] had kunnen en moeten begrijpen dat [familienaam 2] zonder recht gebruik maakte van het stuk grond: de koopakte noch de akte van levering melding maakt immers melding van een erfdienstbaarheid.

[gedaagden] erkent overigens in dit verband weliswaar dat [familienaam 2] de strook van perceel [perceelnummer 4] gebruikte sinds 1993, maar hij stelt uitdrukkelijk dat hij het ontstaan van enig recht van uitweg of overpad steeds tijdig heeft gestuit. [eiser] heeft dit betwist, maar de aard van de kort gedingprocedure laat bewijslevering op dit punt niet toe.

Of een erfdienstbaarheid is ontstaan langs de weg van verkrijgende verjaring is in deze procedure niet vast te stellen, een en ander nog afgezien van de vraag of het (gestelde) gebruik kan worden beschouwd als het bezit van een erfdienstbaarheid. Een erfdienstbaarheid door verjaring is door [eiser] ook niet aannemelijk gemaakt, althans door [gedaagden] voldoende betwist.

4.4.

Voor zover [eiser] niet anderszins al had kunnen en moeten begrijpen dat er geen recht van uitweg of overpad was, wist bij in ieder geval vanaf 30 november 2011 dat hij de grond van [gedaagden] zonder recht gebruikte. De brieven van [gedaagden] waarin [eiser] wordt medegedeeld dat [gedaagden] niet wenst mee te werken aan het vastleggen van een erfdienstbaarheid zijn voorts te beschouwen als stuitingshandelingen; in ieder geval de brief van 5 februari 2013 moet zo naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden opgevat.

Misbruik van recht

4.5.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat het plaatsen van een erfscheiding van welke vorm dan ook in beginsel in overeenstemming is met de uitoefening van het eigendomsrecht. Het eigendomsrecht verschaft immers de eigenaar het recht om zijn grond met uitsluiting van anderen te gebruiken en de eigenaar is bevoegd zijn perceel geheel of gedeeltelijk af te sluiten (vgl. artikel 5:48 BW). De eigenaar hoeft kortom niet te dulden dat anderen van zijn eigendom gebruik maken. Vanwege de voor het recht van eigendom van een erf essentiële element van het kunnen afsluiten daarvan, kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden aangenomen dat van het recht daartoe misbruik wordt gemaakt.

4.6.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat met eenvoudige aanpassingen op zijn perceel, zoals het verplaatsen van een maaskei(en) en het verwijderen van hekwerk en beplanting, zoals [gedaagden] heeft betoogd, [eiser] zijn perceel via het voetpad kan betreden, niet alleen te voet maar ook met een voertuig van enige omvang.

[eiser] heeft immers de stelling van [gedaagden] niet betwist dat [familienaam 3] ook gebruik maakt van het voetpad, zoals het thans is, met zijn auto en caravan, zodat zij ervan uitgaat dat een auto ook het perceel [perceelnummer 3] kan opdraaien vanaf het voetpad. [eiser] heeft evenmin betwist dat de ruimte tussen de garagepoort en de perceelsgrens circa 7 meter en 58 centimeter is en hij heeft niet weersproken dat daarop een auto ook kan draaien. Dat [eiser] om de draai vanaf het voetpad te maken over het perceel van derden zou moeten rijden is gesteld, maar niet aangetoond. Daarbij geldt dat doordat het hekwerk de kolk vrijlaat er ook geen hinderlijk obstakel is in de hoek van de strook aan de zijde van [gedaagden] .

Dat [eiser] kosten zal moeten maken, waaronder kosten voor het verharden van het perceel, doet niet af aan het feit dat een auto via het voetpad het perceel kan bereiken en oprijden. Niet is gesteld dat het onmogelijk is om verharding aan te brengen. Dat door het aanpassen van de inrit naar de garage de waarde van de woning van [eiser] daalt, is door hem gesteld, maar op geen enkele wijze onderbouwd.

4.7.

[gedaagden] stelt dat hij beducht is voor het feit dat hij als eigenaar aansprakelijk kan worden gesteld voor het geval er op de strook iets voorvalt. [gedaagden] woont niet in Elsloo en heeft daarom geen zicht op wat er gebeurt op de strook. Het plaatsen van het hekwerk voorkomt in ieder geval dat de strook betreden wordt. De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, die zijn belang bij het gebruik van de strook zo uitzonderlijk of zwaarwegend maken, dat daarvoor het recht van [gedaagden] om in de volle omvang naar eigen goeddunken van zijn eigendom gebruik te maken zou moeten wijken of moeten worden ingeperkt.

Het hekwerk op de strook is voorts niet van dien aard dat [gedaagden] de belangen van de gebruikers van het voetpad om de aanliggende percelen te kunnen betreden onevenredig inperkt.

4.8.

De voorzieningenrechter zal de vordering afwijzen.

4.9.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.103,00 (€ 287,00 griffierecht en € 816,00 salaris advocaat).

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

wijst de vordering af,

5.2.

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.103,00,

5.3.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2017.

type: EvB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature