Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Vordering tot schadevergoeding tegen Nederlands verhuurbedrijf van de kant van Duitse huurder van een voor zwaar transport over de openbare weg gebruikte aanhangwagen na onduidelijk ongeluk (ontsporing met onopgehelderde snelheid om redenen die - net als allerlei andere ’details’ - min of meer duister blijven). Over en weer is zeer gebrekkig geprocedeerd, althans zijn tal van bij de kantonrechter rijzende vragen en onduidelijkheden onbesproken of te weinig belicht gebleven.

Niet of onvoldoende gesteld en bewezen is van de kant van de huurder (die ten tijde van het ongeluk in elk geval niet de eigenaar was van de voor het vervoer gebruikte trekkende personenwagen) dat het ongeluk veroorzaakt is door een gebrek in of aan de gehuurde aanhangwagen (art. 7:204 lid 2 BW).

Ook omtrent de beweerde schade is lang niet alles plausibel.

Daarom wordt een eerder bij verstek toegewezen (met grote vertraging ingestelde) vordering van de huurder na verzet van de verhuurster alsnog afgewezen.

Een bewijsopdracht is zelfs in de gegeven situatie niet aan de orde, terwijl een wel door huurder ingebracht deskundig rapport op de essentiële vragen geen sluitend antwoord geeft.

Daarentegen kan een pas in de verzetszaak ingestelde tegenvordering tot vergoeding van aan de aanhangwagen toegebrachte schade wel gehonoreerd worden, omdat de gehuurde zaak evident niet in onbeschadigde staat teruggebracht is.

Die toewijzing strekt echter lang niet zo ver als verhuurster beoogde omdat van haar kant ten aanzien van aard en omvang van de schade veel te weinig (overtuigend) aan argumenten en bewijs bijgebracht (en/of aangeboden) is.

De kantonrechter bepaalt schattenderwijs de te vergoeden schade op € 250,00 plus wettelijke rente in plaats van de gevorderde € 3 667,40 c.a. (…) en compenseert deswege in reconventie de proceskosten volledig.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer 4968162 CV EXPL 16-3418

Vonnis van de kantonrechter van 28 september 2016

in de zaak

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EUROHANDELSONDERNEMING B.V.

gevestigd in (6413 BP) Heerlen, kantoorhoudend aan de Rennemigerveldweg 70 aldaar

verder ook te noemen: Eho

opposerende partij, oorspronkelijk gedaagde partij in conventie

tevens eisende partij in reconventie

gemachtigde: mr. M. van Sintmaartensdijk, advocaat te Maastricht (gekozen domicilie)

tegen

[geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie]

wonend in de [woonplaats 1] aan de [adres 1]

verder ook te noemen: [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie]

geopposeerde partij, oorspronkelijk eisende partij in conventie

tevens verwerende partij in reconventie

gemachtigde: mr. P. Winkens, advocaat te Hoensbroek, gemeente Heerlen (gekozen domicilie)

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Eho heeft [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] bij verzetdagvaarding van 29 maart 2016 in rechte betrokken ter zake van een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding met verwijzing naar daarbij mee betekende producties.

Het verzet richt zich tegen een door de kantonrechter te Maastricht op vordering van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] bij verstek tegen Eho gewezen vonnis onder nummer 4751697 CV EXPL 16-737 met dagtekening 9 maart 2016.

Eho heeft thans alsnog bij exploot een meervoudig verweer gevoerd tegen de oorspronkelijke vordering van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] , onder bijvoeging van de (deels meervoudige) producties 8 en 9.

Deze producties waren doorgenummerd ten opzichte van de onder zeven productienummers bijeengebrachte stukken die zijdens [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] aan het inleidende exploot van 4 januari 2016 gehecht waren.

[geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] heeft - na herhaald uitstel - in de verzetszaak schriftelijk geantwoord onder bijvoeging van twee ongenummerde producties (in het processtuk aangeduid met de nummers 12 en 13), waarop Eho in de vorm van een repliek in oppositie d.d. 20 juli 2016 gereageerd heeft.

Tegelijk met het verzet is door Eho bij dagvaarding d.d. 29 maart 2016 een eis in reconventie ingesteld, waarvoor aanvullend een beroep is gedaan op de producties 10 en 11.

Namens [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] is die tegenvordering in de conclusie d.d. 22 juni 2016 gemotiveerd bestreden, waarna niet meer gereageerd is op hetgeen Eho nog in de conclusie d.d. 20 juli 2016 over de onderbouwing van de eis in reconventie nader aangevoerd heeft.

Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag gesteld is.

MOTIVERING

a. het geschil in conventie en in reconventie

Eho vordert dat met terzijdestelling van het verstekvonnis van 9 maart 2016 de jegens haar uitgesproken veroordeling ongedaan gemaakt wordt onder verwijzing van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] in de kosten van deze verzetprocedure.

Eho baseert haar eis in verzet (conventie), uiteenvallend in een primair, subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair verweer tegen de oorspronkelijke eis van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] , op de volgende feitelijke omstandigheden en/of stellingen.

De combinatie van gebruikt trekkend voertuig en gehuurde aanhangwagen maakt dat [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] zich niet geconformeerd heeft aan de daarvoor geldende richtlijnen, terwijl hij zijdens Eho (bij schriftelijke huurovereenkomst d.d. 1 augustus 2013) gewezen is op ‘het maximaal toelaatbare gewicht’ (“Let op het maximale laadvermogen. Rijd niet sneller dan 80 Km per uur”).

Bij gebrek aan wetenschap betwist Eho (subsidiair) dat [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] beschikte over een rijbewijs BE of B plus code 96 voor het besturen van een voertuig met een voorgetrokken aanhangwagen (combinatie auto en aanhanger) die de maximaal toegestane gezamenlijke massa overschreed.

Eho betwist ten stelligste dat het door [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] veroorzaakte eenzijdige ongeluk op de dag van uitvoering van de huurovereenkomst (2 augustus 2013) een gevolg was van een (door [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] ) niet aangetoond ‘technisch mankement’, maar zoekt de verklaring enkel en alleen in het rijgedrag van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] .

Aan een zijdens [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] voor diens vordering gehanteerd rapport van het Duitse onderzoeksbureau ‘Beaugrand’ (de deskundige René Beaugrand) kan in dit opzicht geen of onvoldoende waarde toegekend worden, nu dit uitsluitend op informatie van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] gebaseerd is, die als opdrachtgever voor de rapportage betaald heeft, terwijl de bevindingen tevens op diverse punten tekortschieten.

Ook de schade die [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] vergoed wenst te zien, is niet of onvoldoende onderbouwd en kan in ieder geval niet gelijkgesteld worden aan de kosten van herstel; eventueel aangetoonde en voor vergoeding in aanmerking te brengen schade is maximaal te stellen op de dagwaarde in het economische verkeer ten tijde van het verlies minus de vast te stellen restwaarde (behoudens hier niet gestelde, laat staan aangetoonde bijzondere omstandigheden).

Op basis van het wettelijke vermoeden wordt als vaststaand aangenomen dat de aanhanger in onbeschadigde toestand aan [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] verstrekt is, dat wil bijvoorbeeld ook zeggen zonder dat de dop van een ventiel ontbrak (die volgens het rapport van latere datum om onduidelijke reden door de ‘deskundige’ niet aangetroffen is, zodat tussentijds de bandenspanning gewijzigd is althans gewijzigd heeft kunnen worden buiten toedoen van Eho).

In het huurcontract heeft Eho aansprakelijkheid voor schade ontstaan tijdens de huurperiode uitgesloten.

Daarnaast verdedigt Eho haar tegeneis tot schadevergoeding jegens [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] op diens huurderschap en op het feit dat [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] na het schade-incident d.d. 2 augustus 2013 toerekenbaar tekortgeschoten in de verplichting de gehuurde zaak in onbeschadigde staat terug te leveren.

Eho begroot de deswege harerzijds geleden schade per 29 maart 2016 op in totaal € 3 667,40 (vervangingswaarde plus gevolgschade) alsmede bedragen van € 491,74 en € 508,98 aan respectievelijk vergoeding van incassokosten en vervallen rente (plus verdere rente tot de datum van voldoening). [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] beroept zich volgens Eho ten onrechte op overmacht en/of een aan Eho toerekenbaar gebrek in plaats van de oorzaak van het eenzijdige ongeluk bij zichzelf te zoeken.

Voor de verplichting tot onbeschadigde teruglevering bij het einde van de huur is ingebrekestelling overbodig omdat de huurder op dat moment (in casu 2 augustus 2013) terstond in verzuim geraakte (door het fatale karakter van de termijn van oplevering).

Eho weerspreekt in voortgezet debat de bij antwoord tegen de vordering ingebrachte stellingen en verweren.

Het verweer van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] in oppositie - in aanvulling op diens oorspronkelijke eis en de onderbouwing daarvan - strekt ertoe te betogen dat Eho ten onrechte uitgaat van een gebrek aan ‘kwalificaties’ van de huurder, dan wel diens rijgedrag en/of overbelasting ‘van de auto’ als oorzaak van het ongeluk wenst te zien in plaats van een gebrek in of aan de gehuurde aanhangwagen. Dat ‘gebrek’ in de zin van art. 7:204 lid 2 BW waarvan [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] in al zijn processtukken uitgaat (‘eiser is van mening dat’), zou er van de aanvang af geweest zijn en had in de visie van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] aan de verhuurster bekend behoren te zijn. [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] acht zich in die opvatting gesterkt door het rapport van de Duitse schade-expert ‘Beaugrand’ (prod.3 bij exploot d.d. 4 januari 2016) dat tot stand gekomen en uitgebracht is zonder Eho daarin te betrekken en wel in opdracht van mevrouw [naam] te [woonplaats 1] .

[geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] heeft zich gemotiveerd verweerd tegen hetgeen bij verzetsexploot tegen het oorspronkelijke vonnis en tegen de daaraan ten grondslag liggende vordering (verwoord in het daarop betrekking hebbende inleidende exploot) ingebracht is. Dit geldt zowel voor de eigen vordering van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] als voor diens verweer tegen de tegenvordering van Eho (als spiegelbeeld van de elkaar uitsluitende stellingnamen van partijen). [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] keert zich ook tegen Eho’s beroep op contractuele uitsluiting van aansprakelijkheid voor enig kenbaar gebrek in het verhuurde object en verwijst daarvoor naar de regeling in de artikelen 7:208 en 7:209 BW. Hij is het tot slot pertinent oneens met de redenering van Eho ten aanzien van de schade(omvang) en blijft van oordeel op goede gronden aanspraak gemaakt te hebben op vergoeding van eigen schade tot een totaalbedrag van € 23 039,19 c.a.

Hij pleit voor bevestiging van het bij verstekvonnis uitgesproken oordeel en afwijzing van de later ingebrachte tegenvordering van Eho.

Waar nuttig en nodig - en voor zover al niet tot uitdrukking komend in de opsomming onder b. van feiten die zijn komen vast te staan - zullen specifiekere en/of meer in detail tredende stellingen van partijen aan de orde komen en gewogen worden bij de beoordeling onder c.

b. de feiten en omstandigheden in conventie en in reconventie

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties, staat tussen partijen het navolgende vast.

Op 1 augustus 2013 heeft [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] , toen blijkens eigen opgave wonend te [woonplaats 2] aan de [adres 2] , voor de daaropvolgende dag bij Eho een aanhangwagen gehuurd conform een daarvan opgemaakt stuk dat namens hem als prod.1 ingebracht is bij exploot d.d. 4 januari 2016.

Bedoeling was (blijkens het ingevulde contractformulier) om deze aanhangwagen met de personenwagen gekentekend [kenteken] te (doen) gebruiken voor transport van tegels en grind ‘naar huis’.

Met dat huisadres voorbij de grens van Nederland en Duitsland zou het toenmalige (?) adres van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] in [woonplaats 2] , maar net zo goed dat van [naam] , bewoonster van [adres 1] te [woonplaats 1] , bedoeld kunnen zijn.

Volgens het exploot van 4 januari 2016 is [adres 1] te [woonplaats 1] het actuele woonadres van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] , al dan niet in een gezamenlijke huishouding met [naam] , die in het rapport van ‘Beaugrand’ aangeduid is als ‘Lebensgefährte’ van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] .

Ook in een van de processtukken van de kant van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] wordt gerept van diens ‘levenspartner’, zij het zonder de precieze rol en betrokkenheid van mevrouw [naam] bij huur, vervoer, ongeluk en schade te onthullen en/of verder te verklaren.

Toch is opmerkelijk dat deze [naam] volgens het rapport van ‘Beaugrand’ eigenares van de voor het trekken van de gehuurde aanhangwagen gebruikte personenwagen [kenteken] is (althans in 2013 was) en tevens de opdrachtgeefster van het onderzoek dat de later ingeschakelde schade-expert vanaf 3 augustus 2013 verrichtte, doch dat het [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] is die als voornaamste bestanddeel van de door HEM voor vergoeding voorgedragen schade de reparatiekosten aan deze auto claimt tot een beloop van € 20 049,77.

[geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] verwijst voor die claim ter zake van het ‘eenzijdige ongeluk’ d.d. 2 augustus 2013 te omstreeks 10:15 uur met personenwagen [kenteken] en de gehuurde aanhangwagen naar een vierde productie bij exploot d.d. 4 januari 2016, een - zonder nadere verklaring - dit keer aan hem ( [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] ) persoonlijk gericht aanvullend rapport van ‘Beaugrand’ met dagtekening 13 mei 2015 (bijna twee jaar na het ongeluk). Daarin is [naam] niet meer (als eigenaar / kentekenhouder) vermeld, maar evenmin heeft ‘Beaugrand’ aan [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] de eigendom van de personenwagen toegeschreven (de procespartijen bewaren beide omtrent die naamsverwisseling en de betekenis daarvan voor de eigendomsverhouding het complete stilzwijgen).

Omtrent de toedracht van het ‘eenzijdige ongeluk’ dat plaatsgevonden heeft op de ‘stadsautosnelweg’ N 281 van Heerlen naar Aachen, ontbreekt (anders dan ten aanzien van de gevolgen) in de stukken en zelfs in de stellingname over en weer iedere referentie aan een directe vastlegging van het gebeurde, evenals een controleerbare detaillering van de toedracht / veroorzaking (wat daarover van de kant van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] betoogd wordt, is slechts hetgeen in het rapport van ‘Beaugrand’ de volgende dag of later uit zijn mond opgetekend werd).

Niet gesteld of gebleken is dat er politierapport opgemaakt is en ook eventuele getuigen zijn niet gehoord (althans er bevinden zich bij de stukken geen schriftelijke verklaringen - laat staan geautoriseerd - noch meer of minder gedetailleerde opgaven van namen van potentiële getuigen, behalve die van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] zelf, laat staan samenvattingen van de inhoud van hun waarneming en redenen van wetenschap).

Van de foto’s die ter plekke genomen zijn en die onderdeel vormen van het rapport van ‘Beaugrand’ - dat ook al geen datum van afronding of uitbrengen vermeldt - en van het verrichte onderzoek dat ‘Beaugrand’ op basis van louter mededelingen van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] en/of [naam] op of na 3 augustus 2013 verricht heeft, ontbreekt iedere methodische uitleg. Zelfs de maker van de foto’s of de herkomst of authenticiteit van die beelden is niet toegelicht.

Ten tijde van dit onderzoek was de beschadigde aanhangwagen zonder de inmiddels geloste lading trottoirtegels met een gewicht van omtrent 900 kilogram door [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] en/of [naam] aan de deskundige ter beschikking gesteld.

‘Beaugrand’ kwam op basis van het zijdens [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] beschikbaar gestelde materiaal in het ongedateerde rapport (de datum waarop de kosten aan [naam] gedeclareerd zijn, is wel bekend : 8 mei 2014 !) tot de uiterst voorzichtige primaire conclusie: “Een vermindering van de bandenspanning met meer dan de helft van de gebruikelijke bandenspanning is in onbeladen toestand bij snelheden tot 60 km/h mogelijk niet kritiek”.

En voorts: “Noch de constatering van de deels losse wielbouten noch de verschillende bandprofielen hadden directe uitwerking op het rijgedrag van de aanhangwagen. Ook de productiedatum van de rechter achterband van de aanhangwagen (34e week 2003) heeft geen enkele rechtsinvloed op de bruikbaarheid. In verbinding met de spanningloze band van het reservewiel kan echter de verantwoordelijkheidsbewuste toestands- en verkeersveiligheid van een huurvoertuig betwijfeld worden”.

Aan het slot combineert de rapporteur deze bevindingen met andere volgens hem relevante informatie door (in mei 2014 ?) als zijn opvatting te geven: “Belading en snelheid waren echter de oorzaak voor de rij-instabiliteit die uiteindelijk tot de botsing heeft geleid. Zoals reeds eerder uitvoerig beschreven heeft een vermindering van de bandenspanning met meer dan 50% van de vereiste spanning een ingrijpende uitwerking op de stabiliteit van de bandflanken die door de verticale krachten (lading) vervormen en zo een vervormingsamplitude teweegbrengen die tot een drifthoek leidt met daaruit resulterend een eigen stuurgedrag en dus tot onder- of oversturen van de aanhangwagen veroorzaakt”.

c. de beoordeling in conventie

Anders dan [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] lijkt te veronderstellen, ware het aan hem als eisende partij geweest om zijn stellingen en mogelijke bewijzen niet zozeer - laat staan uitsluitend - te concentreren op het weerspreken van de tegenwerpingen van Eho over de belading van de aanhangwagen, de kwalificatie van het aan de chauffeur van de trekkende auto ten dienste staande rijbewijs (haar of zijn rijvaardigheid ten aanzien van het besturen van een al dan niet te zwaar beladen aanhangcombinatie) en de rol van Eho bij de belading van de aanhangwagen. Hij had allereerst de verplichting te stellen en waar nodig te bewijzen (of daarvan gespecificeerd en ter zake doend bewijs aan te bieden) dat het eenzijdige ongeluk met de gehuurde aanhangwagen d.d. 2 augustus 2013 op de N 281 tussen Heerlen en Aachen zich voltrokken heeft op de wijze die de door hem / [naam] ingeschakelde deskundige tot uitgangspunt genomen heeft. Voor de vraag of en in welke zin dit schade-incident veroorzaakt is door een aan Eho toerekenbaar gebrek in / aan het gehuurde voertuig (aanhangwagen) is immers primair van belang wat er zich precies in welke volgorde van gebeurtenissen op de bewuste ochtend in augustus 2013 (meer dan drie jaar terug) voordeed en wie daarbij betrokken was / waren. Uit de stukken kan niet eens met voldoende mate van zekerheid afgeleid worden wie de bestuurder van de gebruikte combinatie met de zwaar beladen aanhangwagen was. Een politierapport noch een beschrijving van of namens een ander dan [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] ontbreekt. Van beschikbare foto’s is onduidelijk welke betekenis daaraan voor de toedracht (inclusief rijgedrag, aangehouden snelheid, invloed van de belading, op dat moment te meten bandenspanning, aanwezige personen en precieze verkeerssituatie maar ook het moment en de vervaardiger van de beelden) toe te kennen valt. Omdat ook volstrekt NIET ZEKER IS dat er tussen het moment van het ongeluk, het wegslepen van personenauto/aanhangwagen, het uitladen van de lading tegels en het beschikbaar stellen van die aanhangwagen aan ‘Beaugrand’ geen enkele wezenlijke wijziging gebracht is in de staat van het gehuurde voertuig, berust reeds daarom een deel van de conclusies van ‘Beaugrand’ op louter speculatie en/of eenzijdige informatie van de kant van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] . Waar de partijdeskundige puur op mededelingen van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] afgaat en/of waar opvattingen ten aanzien van de door R. Beaugrand gemeten spanning in reservewiel en/of rechterachterwiel op een LATERE situatie gebaseerd zijn, is vervorming in een richting die [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] beter zou uitkomen, alleszins denkbaar. [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] had dus tegenover de gemotiveerde kritiek van Eho op die onderdelen van de rapportage moeten stellen en waar nodig moeten bewijzen dat ten tijde van vertrek van de combinatie bij Eho al sprake was van een reservewiel waarop geen spanning stond en een achterwiel met een (te lage) druk van 1,4 bar en dat er ook toen al een bandventiel ontbrak.

Daargelaten immers of de door ‘Beaugrand’ in voorzichtige bewoordingen als ‘schadeoorzaak’ aangemerkte tekorten werkelijk een gebrek in de zin van art. 7:204 opleveren waarvoor Eho als verhuurster aansprakelijk te houden is, moet wel eerst komen vast te staan dat dit vermeende gebrek zich in die zin en in die mate van ernst voordeed. Tegenover de gemotiveerde betwisting van Eho heeft [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] in een tijdsverloop van inmiddels ruim drie jaar wel veel suggestief materiaal op tafel gelegd, maar juist omtrent de toedracht van het incident en het volgens hem van de aanvang af aanwezige gebrek veel te weinig specifieke stellingen aangedragen en al helemaal geen bewijs geleverd of zelfs maar aangeboden. Omdat [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] zijn wel gedebiteerde stellingen niet op dat te leveren bewijs afgestemd heeft, kan hij ook niet tot verdere bewijslevering toegelaten worden. Zijn veel te globale aanbod ter zake wordt gepasseerd. Geheel ten overvloede merkt de kantonrechter op dat [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] over de directe oorzakelijke relatie van een mogelijk tekort aan bandenspanning (als ‘gebrek’) en het bewuste ongeluk, alsmede over de daaruit VOOR HEM PERSOONLIJK voortvloeiende schade veel te weinig gesteld en bewezen / bewijsbaar gemaakt heeft. De mogelijkheid dat hij (of wellicht zelfs een andere chauffeur van de niet aan hem toebehorende personenwagen) een stuurfout maakte, onvoldoende oplettend was, reageerde op weggedrag van een ander of anderszins onvoldoende getraind was in het besturen van een combinatie (zwaarbeladen met trottoirtegels), valt verre van uit te sluiten. Daarnaast rijzen in elk geval bij de kantonrechter wezenlijke vragen over de toerekening van de ‘eigen’ autoschade aan [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] en over de begrote omvang van die beweerdelijk ondervonden schade. Daaraan wordt echter niet toegekomen omdat de vordering reeds op het primaire deel van de onvoldoende beargumenteerde grondslag strandt.

Afwijzing van de oorspronkelijke vordering in conventie (en daarmee vernietiging van het bij verstek gewezen vonnis) impliceert zonder meer de veroordeling van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] tot betaling van de proceskosten in verzet op het onderdeel dat de vordering in conventie betreft. Die kosten worden aan de zijde van Eho op in totaal € 800,00 aan salaris gemachtigde bepaald.

d. de beoordeling in reconventie

Omdat [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] zijn eerste verweer in reconventie uitsluitend stoelt op de onjuist gebleken aanname dat hij (of [naam] ) de gehuurde aanhangwagen niet in onbeschadigde staat heeft kunnen terugbezorgen omdat deze door een aan Eho toe te rekenen gebrek beschadigd geraakt is, volgt uit de beslissing in conventie dat van overmacht in die zin geen sprake kan zijn en dat [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] tot vergoeding van de reële schade aan het gehuurde voertuig gehouden is. In verband met het bepaalde in art. 7:224 BW kan verdedigd worden dat de verplichting tot terbeschikkingstelling in de oorspronkelijke staat met zich brengt dat de huurder van rechtswege in verzuim geraakt als de staat waarin het gehuurde zich aan het einde van de huurperiode bevindt, in nadelige zin afwijkt van de oorspronkelijke. Dat dit zo is, staat tussen partijen vast, ondanks het feit dat bij aanvang van de huur geen beschrijving in de zin van art. 7:224 lid 2 BW opgemaakt was. [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] had er zich dus op kunnen beroepen dat de schadeposten aan de aanhangwagen die ‘Beaugrand’ in een aan hem gericht afzonderlijk rapport van 13 mei 2015 vermeldde, al dateerden van vóór het ongeluk van 2 augustus 2013. Hij deed op zo’n rechtsvermoeden als bedoeld in het tweede lid echter geen beroep en dit zou ook niet realistisch geweest zijn bij een schade-incident dat naar zijn eigen inschatting aan de trekkende auto liefst voor ruim € 20 000 aan schade veroorzaakt zou hebben.

Anders dan Eho echter verdedigt, kan de omvang van de schade aan de aanhangwagen c.a. niet aan de hand van de door haar aangedragen argumenten en stukken in voldoende mate bepaald worden. Noch de stelling dat de beschadiging zodanig was dat vervanging onvermijdelijk althans herstel onmogelijk was, noch de bewering dat die vervanging tot gevolg had dat gedurende drie maanden inkomsten gederfd zijn, is voldoende komen vast te staan. Laat staan dat met een kopie van een summiere handgeschreven factuur van 12 maart 2004 (….) ad € 1 747,40 aangetoond zou kunnen worden welke actuele waarde de op 2 augustus 2013 beschadigd geraakte (mogelijk reeds lang afgeschreven) aanhangwagen had. Het feit dat ‘Beaugrand’ in haar rapportage aan [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] d.d. 13 mei 2015 gegevens vermeldde die duidden op schade aan de aanhangwagen (Eho refereert daaraan in haar repliek in oppositie d.d. 20 juli 2016), heeft Eho er klaarblijkelijk niet toe gebracht zelf voorafgaand aan het instellen van een vordering in reconventie een schadedeskundige een afgewogen begroting van daarmee eventueel gemoeide schadeposten te laten maken. Daarmee heeft zij het niet alleen haar wederpartij maar ook de kantonrechter nagenoeg onmogelijk gemaakt zich thans nog een redelijk oordeel te vormen over het realiteitsgehalte van haar claims. Nog los van het feit dat zij met haar eerst op 29 januari 2016 in een tegeneis neergelegde vordering [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] overvallen heeft (die zich er in zijn verweer dan ook over beklaagt nimmer in gebreke gesteld te zijn), maakt dit dat er niet aan te ontkomen valt om de door haar geleden schade ten gevolge van de gebrekkige teruggave van het gehuurde voertuig te begroten op de wijze die in de tweede volzin van art. 6:97 BW gegeven is: een schatting die recht doet aan de feitelijk beschikbare aanknopingspunten, ook al zijn die in dit geval uitermate gering in aantal en gewicht. Het komt de kantonrechter daarom passend voor het ter compensatie aan Eho toewijsbare bedrag aan schadevergoeding te beperken tot een bedrag van € 250,00. Een bedrag aan geschatte actuele vervangingswaarde van een aanhangwagen waarvan Eho in rechte zelfs het productiejaar niet opgaf, maar die pakweg tien jaar na aanschaf (de nota van 12 maart 2004 van Franssen Franken Verhuur B.V. aan Eho zegt zelfs niet of hier sprake was van een nieuwe of toen al eerder door de verkoper zelf verhuurde aanhangwagen) vrijwel afgeschreven geweest moet zijn. Zeker als Eho op haar woord geloofd wordt dat deze door haar in globaal tien jaren minimaal vijfmaal per week verhuurd werd. Voor vergoeding van omzetschade heeft Eho in dit licht al helemaal te weinig gesteld. Niet in te zien valt tot slot waarom Eho recht zou kunnen doen gelden op vergoeding van buitengerechtelijke kosten waaromtrent zij de schijn volledig tegen heeft: dat zulke kosten gemaakt zijn, valt nergens uit af te leiden. Wel is [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] over het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding de wettelijke rente vanaf de verzuimdatum (gelijk te stellen aan de schadedatum) verschuldigd.

Het spreekt vervolgens vanzelf dat deze slechts zeer gedeeltelijke honorering van de eisen van Eho ertoe moet leiden dat de kosten in reconventie volledig gecompenseerd worden en dat iedere partij op dit onderdeel voor haar eigen kosten dient op te komen.

BESLISSING

in conventie

Het verstekvonnis van 9 maart 2016 onder nummer 4751697 CV EXPL 16-737 wordt vernietigd en in plaats daarvan wordt - opnieuw rechtdoend - de vordering van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] alsnog afgewezen.

[geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van de verzetprocedure met uitzondering van de kosten van het verzetsexploot, hetgeen aan de zijde van [geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] per saldo neerkomt op een aan Eho te vergoeden bedrag van € 800,00 aan salaris gemachtigde.

in reconventie

[geopposeerde, oorspronkelijk eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie] wordt veroordeeld om aan Eho tegen bewijs van kwijting een bedrag van € 250,00 te betalen, nog te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 augustus 2013 tot de datum van algehele voldoening.

De proceskosten op dit onderdeel worden aldus gecompenseerd, dat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten voor haar rekening neemt.

in conventie en in reconventie

Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.

Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.

HS


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature