Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Defensie. Meldingsplicht inkomsten. Onverschuldigde betaling wachtgeld. Terugvordering. Geen verjaring. Niet gebleken van onaanvaardbare consequenties door terugvordering.

Uitspraak



RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB/ROE 15/767

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te Nederweert, eiser

(gemachtigde: mr. A. van den Os),

en

de Minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Kalvenhaar).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het aan eiser op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) uitgekeerde wachtgeld herzien en een bedrag ter hoogte van € 10.716,32 teruggevorderd.

Bij besluit van 3 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2016.

Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. L.I. Olivier, waarnemend voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 27 september 2007 is aan eiser met ingang van 1 oktober 2007 wachtgeld krachtens het Wbad toegekend.

2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het aan eiser uitgekeerde wachtgeld over de jaren 2007 en 2008 herzien en een bedrag ter hoogte van € 10.716,32 teruggevorderd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt daartoe - kort samengevat - dat uit de door eiser eind oktober 2014 ingezonden aangiften inkomstenbelasting (IB) over de kalenderjaren 2007 tot en met 2012 is gebleken dat eisers (fiscale) winst uit onderneming over 2007 € 2.116,25 (drie maanden) en over 2008 € 14.484,- is geweest. Rekening houdend met de inverdiencapaciteit (laatstgenoten bezoldiging minus het wachtgeld) en de vrijstelling van inkomsten genoten voor ontslag, moet er volgens verweerder nog een bedrag van € 10.716,32 op het wachtgeld gekort worden. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is niet gebleken. In juni 2014 is de korting verwerkt en is een vordering ontstaan van € 9.237,91. Dit is met het besluit van 23 juni 2014 aan eiser bekend gemaakt. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.

4. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingediend en daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder ten onrechte voorbij gaat aan de verjaringstermijn van vijf jaar voor een terugvordering. Verder is verweerder van een onjuist inkomstenbegrip uitgegaan bij het maken van de berekening en kon het eiser redelijkerwijs niet duidelijk zijn dat hij een te hoog bedrag aan wachtgelduitkering zou ontvangen. De herziening met terugwerkende kracht is volgens eiser dan ook in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. De terugvordering brengt onaanvaardbare consequenties met zich mee. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de door eiser van zijn privérekening betaalde zakelijke wegenbelasting. Aanvullend heeft eiser nog ter zitting aangevoerd dat verweerder de terugvordering op de onjuiste wettelijke basis heeft gebaseerd. De juridische grondslag voor de terugvordering had artikel 13, vierde lid, van het Wbad moeten zijn. Voorts bevat het Wbad geen verplichting om regelmatig, bijvoorbeeld jaarlijks inkomsten op te geven. Daaraan doet de verplichting genoemd in de toekenningsbeschikking wachtgeld van 27 september 2007 niet af, aangezien de verplichting ex artikel 14 van het Wbad slechts betrekking heeft op de inkomsten die eiser heeft ontvangen na het ontslag, dan wel de ontslagaanzegging.

5. Toepasselijke regelgeving

Op grond van artikel 13, eerste lid, van het Wbad moeten de inkomsten, genoten naast het wachtgeld, op dit wachtgeld in mindering worden gebracht voor zover deze inkomsten de laatstgenoten bezoldiging, verminderd met het wachtgeld, overschrijden.

6. Op grond van artikel 14 van het Wbad dient de wachtgeld-genietende van elke wijziging die betrekking heeft/kan hebben op de hoogte van zijn wachtgeld, het uitvoeringsorgaan zo spoedig mogelijk in kennis te stellen.

7. De rechtbank overweegt als volgt.

8. In geschil is of verweerder had mogen terugvorderen in verband met mogelijke verjaring en/of hoeveel wachtgeld er onverschuldigd is betaald.

9. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat de vordering van verweerder inmiddels verjaard is. Vaste rechtspraak is dat de termijn (van twee jaar en in het geval van onverschuldigde betaling door toedoen van de betrokkene vijf jaar) waarbinnen het bestuursorgaan bevoegd is het te veel betaalde terug te vorderen, in een geval als dit gaat lopen met ingang van de dag na die waarop de benodigde gegevens zijn ontvangen door het bestuursorgaan, aangezien dit pas vanaf deze dag kan vaststellen of en hoeveel te veel is betaald en eerst dan tot terugvordering van het te veel betaalde (zie onder meer de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 18 september 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AL6198, en 5 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV0481 en de uitspraak van 10 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:854).

10. De rechtbank stelt vast dat eiser niet eerder dan na een schriftelijk verzoek daartoe van verweerder van 11 november 2013 opgave heeft gedaan van de hoogte van zijn inkomsten in de jaren 2007 tot en met 2012. Daarmee heeft hij niet voldaan aan de op grond van artikel 14 van het Wbad voor hem geldende verplichting om terstond opgave te doen van de hoogte van zijn inkomsten. Eisers stelling dat hij op grond van artikel 13, vierde lid, van het Wbad niet verplicht zou zijn om jaarlijks melding te maken van zijn inkomsten wordt niet gevolgd, alleen al niet omdat hij door verweerder middels de toekenningsbeschikking van 27 september 2007 (derde alinea) van deze verplichting op de hoogte is gesteld. Dat verweerder eerst in 2013 verzocht heeft om opgave te doen van de inkomsten over de periode van 2007 tot en met 2012 doet hieraan niet af. De ter zitting hieromtrent door verweerder gegeven toelichting acht de rechtbank plausibel. Vaststaat dat eiser, zoals ook door hem ter zitting van de rechtbank bevestigd, de benodigde gegevens pas eind november 2013 aan verweerder heeft toegezonden. De verjaringstermijn is daarom pas eind 2013 gaan lopen en het besluit tot terugvordering van 27 mei 2014 is dus (ruim) binnen de verjaringstermijn genomen. Dit betekent dat verweerder bevoegd was tot terugvordering van het over de jaren 2007 en 2008 teveel ontvangen wachtgeld over te gaan.

11. Berekening terugvordering

Ten aanzien van eisers betoog dat verweerder gelet op artikel 13, vierde lid, van het Wbad niet bevoegd was om het volledige bedrag van de winst uit onderneming (minus het vrijgestelde bedrag) in mindering te brengen overweegt de rechtbank dat verweerders handelwijze om aansluiting te zoeken bij het fiscale winstbegrip (de fiscale winst, zijnde het bedrag dat voor de heffing van inkomstenbelasting in aanmerking wordt genomen) eveneens vaste rechtspraak betreft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 september 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR3640), zodat verweerder hiertoe gerechtigd was. Voor wat betreft het betoog van eiser dat verweerder rekening had moeten houden met de door eiser van zijn privérekening betaalde zakelijke wegenbelasting overweegt de rechtbank dat eiser wel gesteld, doch niet onderbouwd heeft dat het hier zakelijke wegenbelasting betreft, zodat ook deze grief geen doel treft. Tot slot overweegt de rechtbank nog dat het feit dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij altijd moeite heeft gehad met begrijpend lezen en daarom zijn broer, die boekhouder is, heeft ingeschakeld om hem te helpen bij fiscale aangelegenheden geen bijzondere omstandigheid betreft op grond waarvan van terugvordering kan worden afgezien. Eiser is zelf verantwoordelijk voor inschakeling van hulp van derden, en is ook verantwoordelijk jegens verweerder voor door deze derden gemaakte fouten. De rechtbank is verder niet gebleken van onaanvaardbare consequenties die ten gevolge van de terugvordering aan de zijde van eiser zouden ontstaan.

12. Het beroep is ongegrond. De rechtbank geeft verweerder in overweging een acceptabele terugbetalingsregeling met eiser te treffen, rekening houdende met de beslagvrije voet en mede gezien het feit dat in juni 2014 in het kader van de verrekening al een maandsalaris is ingehouden.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G. Klein (voorzitter), en mr. E.P.J. Rutten en

mr. R.A.M.M. Gijselaers, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2016

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op: 28 april 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature