Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Wijze van tenuitvoerlegging strafrechtelijke schadevergoeding. Toepassing Aanwijzing executie niet in strijd met (internationaal) recht.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer / rolnummer: C/03/228527 / KG ZA 16-593

Vonnis in kort geding van 22 december 2016

in de zaak van

[eiser] ,

wonend te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. K.D. Regter,

tegen

STAAT DER NEDERLANDEN,

gevestigd te 's-Gravenhage,

gedaagde,

advocaat mr. M.H.K. Jansen.

Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 29 november 2016, met producties,

de brief van 8 december 2016 van de Staat, met producties,

de mondelinge behandeling van 12 december 2016,

de pleitnota van de Staat.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] is bij arrest van 21 december 2010 van het Hof ’s-Hertogenbosch (onherroepelijk op 21 augustus 2012) veroordeeld tot een gevangenisstraf en aan hem is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 10.759,16 ten behoeve van een zestal benadeelde partijen (hierna: maatregel 1). Bij vonnis van de rechtbank Roermond van 8 juni 2012 (onherroepelijk op 23 juni 2012 is [eiser] veroordeeld tot gevangenisstraf en aan hem is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 6.318,28 ten behoeve van zes benadeelde partijen (hierna: maatregel 2).

2.2.

Het CJIB (hierna: de Staat) is belast met de tenuitvoerlegging van de beide schadevergoedingsmaatregelen. In de Aanwijzing Executie (Stscrt 2014, 37618, laatstelijk gewijzigd Stscrt 2016, 19890, hierna: ‘de Aanwijzing’) is de wijze waarop de Staat een schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer moet leggen neergelegd. Voor zover relevant luidt de Aanwijzing als volgt:

Hoofdstuk I. De formeel-wettelijke verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie

Paragraaf 3. Taken en bevoegdheden OM

Betalingsregelingen

In beginsel worden geen betalingsregelingen getroffen. Alleen op grond van bijzondere omstandigheden wordt een verzoek om een betalingsregeling gehonoreerd. […]

Hoofdstuk II. De taken en werkprocessen van het CJIB

Paragraaf 1. Definities en uitgangspunten

1.2.

Uitgangspunten bij de inning van geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en Europese confiscatiebeslissingen

Wanneer de […] schadevergoedingsmaatregel […] bij rechterlijke beslissing is opgelegd, wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd indien de inning en/of het verhaal met/zonder dwangbevel niet succesvol kan worden afgesloten.

Paragraaf 4. Tenuitvoerlegging van geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en Europese confiscatiebeslissingen

4.1.

Algemene uitgangspunten

4.1.2.

Incassofase algemeen

[…] Indien verhaal niet tot (voldoende) resultaat leidt, wordt in het geval van een vonnis of arrest een arrestatiebevel uitgevaardigd om vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen.

[…]

4.2.3.

Incassofase

[…] Wanneer de innings- en incassofase niet voldoende financieel resultaat hebben opgeleverd, wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd voor tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bijlage 3.

Betalingsregelingen

1. Indien uit het vonnis, het arrest of de strafbeschikking blijkt dat op grond van art. 24a Sr aan veroordeelde/bestrafte een betalingsregeling is toegestaan, voert het CJIB die uit na de overdracht ter executie.

2. […]

3. Het CJIB treft in beginsel geen betalingsregelingen. Alleen op grond van bijzondere omstandigheden kan een verzoek gehonoreerd worden.

4. Een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling wordt in beginsel niet in behandeling genomen:

• als in een eerdere zaak (minder dan een jaar geleden) een betalingsregeling verwijtbaar niet is nagekomen;

• als de vervaldatum van de tweede aanmaning is verstreken;

• voor vorderingen waarvoor een kennisgeving van verhaal of een dwangbevel is uitgevaardigd; wanneer een dwangbevel is uitgevaardigd wordt verzoeker verwezen naar de behandelende deurwaarder die binnen de grenzen van de opdrachtverhouding met het CJIB een eigenstandige bevoegdheid heeft betalingsregelingen te treffen;

• voor vorderingen waarvoor een waarschuwing arrestatiebevel dan wel een arrestatiebevel is uitgevaardigd of waarvoor de veroordeelde de vervangende hechtenis reeds ondergaat (of ingeval van cumulatie met Mulderzaken indien een dwangmiddel wordt toegepast).

5. […]

6. Bij beoordeling van het verzoek wordt uitgegaan van uiteindelijke betaling van 100% van de vordering. Percentagevoorstellen tegen finale kwijting komen, gelet op de executieplicht van het Openbaar Ministerie, in beginsel niet voor honorering in aanmerking. Dit geldt eveneens voor voorstellen die in een minnelijke fase van een schuldsanering door of namens veroordeelde worden gedaan.

7. […]

8. […]

9. De termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is in beginsel maximaal 12 maanden. In bijzondere gevallen kan de termijn worden verlengd tot maximaal 36 maanden. Dit is echter alleen mogelijk indien binnen de afgesproken termijn betaling van de gehele vordering aannemelijk is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan van de termijn van maximaal 36 maanden worden afgeweken. In dat geval wordt maatwerk toegepast in het individuele geval. Bij het vaststellen van de maandelijkse termijnbedragen wordt rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde/bestrafte.

10. […] Detentie is op zichzelf geen reden om uitstel van betaling te verlenen.

11. Het niet stipt nakomen van de voorwaarden van een betalingsregeling heeft tot gevolg dat deze vervalt en dat het nog openstaande bedrag onmiddellijk in zijn geheel opeisbaar wordt.

12. […]

2.3.

Terzake maatregel 1 is tot viermaal toe een betalingsregeling met [eiser] overeengekomen. Op 24 juli 2016 is een waarschuwing arrestatiebevel uitgevaardigd(€ 12.659,02) en op 19 augustus 2016 is terzake een arrestatiebevel uitgevaardigd. Terzake maatregel 2 is tot vijfmaal toe een betalingsregeling getroffen. Op 24 juli 2016 is een waarschuwing arrestatiebevel uitgevaardigd (€ 5.665,94) en op 19 augustus 2016 is terzake een arrestatiebevel uitgevaardigd.

2.4.

[eiser] ondergaat vanaf 13 september 2016 vervangende hechtenis terzake de beide schadevergoedingsmaatregelen. De einddatum is voorzien op 23 maart 2017.

2.5.

Een schadevergoedingsmaatregel is een door de strafrechter opgelegde maatregel tot betaling aan de Staat ten behoeve van een slachtoffer, als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert een verbod tot verdere tenuitvoerlegging van de beslissing tot gijzeling (vervangende hechtenis) terzake de verplichtingen tot het betalen van schadevergoeding en een gebod tot het treffen van een nieuwe, redelijke, betalingsregeling terzake aan [eiser] opgelegde schadevergoeding in een tweetal strafzaken.

3.2.

[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig handelt doordat zij executie van de vervangende hechtenis voortzet en weigert een nieuwe redelijke betalingsregeling met hem te treffen, rekeninghoudend met zijn draagkracht. Hij voert in dat kader aan dat hij al hetgeen dat in zijn macht ligt heeft gedaan om de gehele schadevergoeding te betalen, maar dat dit vanwege verschillende, in de dagvaarding uiteengezette omstandigheden, nog niet is gelukt, terwijl hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. De Staat eigent zich volgens [eiser] bovendien een preferente schuldeiserspositie toe zonder dat daarvoor een grond is en de Staat weigert daarbij rekening te houden met andere schuldeisers en heeft niets op met de beslagvrije voet ex artikel 475c van het Wetboek van burgerlijke rechtvordering. Verder voert [eiser] aan dat hij geen inkomen en vermogen kan verwerven als hij in hechtenis zit, zodat het doel van de schadevergoedingsmaatregel - de betaling van de schadevergoeding aan de benadeelden - juist gefrustreerd wordt door het op basis van die maatregel executeren van de vernvangende hechtenis.

[eiser] stelt dat de Staat te star vasthoudt aan de beleidsregels uit de Aanwijzing en dat de regelgeving en het beleid in strijd is met verschillende regels van internationaal recht.

[eiser] meent recht op en spoedeisend belang bij de gevraagde maatregel te hebben.

3.3.

De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De spoedeisendheid is door de Staat niet betwist en volgt ook uit de aard van de zaak.

4.2.

Centraal staat de vraag of de Staat [eiser] in hechtenis mag nemen en houden ten uitvoer van een tweetal door de strafrechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, omdat door [eiser] niet wordt voldaan aan de betalingsvoorwaarden c.q. de betalingsregelingen.

4.3.

Voorop staat dat de Staat op grond van het Wetboek van Strafvordering verplicht is om onherroepelijke uitspraken, zoals in het geval van [eiser] aan de orde, ten uitvoer te leggen, zodra dit mogelijk is. Daarnaast is van belang dat de strafrechter die de schadevergoedingsmaatregel oplegt, gehouden is vervangende hechtenis te bepalen voor het geval geen of geen volledige betaling of verhaal plaatsvindt. Als aan de voorwaarden van de opgelegde maatregel niet wordt voldaan, moet de hechtenis, als onderdeel van de onherroepelijke veroordeling, dus ook ten uitvoer worden gelegd.

4.4.

[eiser] verzet zich niet tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel als zodanig, evenmin als hij zich niet verzet tegen het feit dat hij de schadevergoedingen moet betalen. Hij verzet zich tegen de wijze waarop de ten uitvoerlegging ter hand wordt genomen door de Staat.

4.5.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Staat een ruime beleidsvrijheid heeft bij de tenuitvoerlegging. In het kader van de toepassing en uitvoering van de Aanwijzing komt als gevolg van deze beleidsvrijheid de (voorzieningen)rechter slechts een marginale toets toe. Dit betekent dat getoetst moet worden of de Staat in redelijkheid tot de gewraakte beslissing c.q. handelwijze heeft kunnen komen. Uitgangspunt daarbij is dat, zoals uit vaste rechtspraak blijkt, dit in de Aanwijzing neergelegde beleid niet onrechtmatig is.

4.6.

Het Hof ’s-Hertogenbosch noch de rechtbank Roermond hebben in hun veroordeling van [eiser] een betalingsregeling terzake de opgelegde schadevergoedingsmaatregel expliciet toegestaan, zoals bedoeld in artikel 1 van de bijlage bij de Aanwijzing. De Staat is derhalve niet op grond van die beslissingen gehouden om betaling in termijnen te accepteren. [eiser] lijkt te suggereren dat de Staat, omdat zij nu eenmaal gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid met hem betalingsregelingen aan te gaan, volgens de regels van bijlage 3 bij de Aanwijzing, hem ook in de gelegenheid moet stellen om daaraan te kunnen voldoen. Van een dergelijke verplichting is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Deze volgt immers niet uit de Aanwijzing. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden én de termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is in beginsel twaalf maanden. In bijzondere gevallen is die termijn te verlengen tot 36 en maanden en uitsluitend in uitzonderingsgevallen kan van die termijn nog worden afgeweken. [eiser] heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd gesteld, noch is gebleken dat sprake is van een bijzonder of zelfs uitzonderlijk geval, als bedoeld in de Aanwijzing. De omstandigheid dat [eiser] door de hechtenis niet kan betalen, komt – volgens vaste jurisprudentie – voor zijn rekening.

4.7.

Voor de stelling van [eiser] dat de Staat met hem een nieuwe redelijke betalingsregeling moet overeenkomen is evenmin steun te vinden in de Aanwijzing. Voorop staat dat de beslissing van de Staat om over te gaan tot een waarschuwing en voorts tot het uitvaardigen van een arrestatiebevel en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de hechtenis, waartoe [eiser] bij arrest c.q. vonnis is veroordeeld, het sluitstuk is van het – overigens met welwillendheid door de Staat gevolgde – ‘stappenplan’ dat uit de Aanwijzing volgt. Als de aanwijzing er al ruimte voor biedt, is het voorts niet onredelijk dat de Staat niet langer bereid is een betalingsregeling te treffen. [eiser] is immers verschillende betalingsregelingen niet nagekomen en de omstandigheden die hij aanvoert zijn niet van dergelijke bijzondere aard dat deze tot afwijken van het beleid noodzaken. De voorzieningenrechter hoeft daarom geen oordeel te geven over de stellingen terzake artikel 475c Rv en de verhouding van de Staat ten opzichte van de overige schuldeisers van [eiser] .

4.8.

Meer in het algemeen heeft te geleden dat het niet kunnen voldoen aan de voorwaarden van de maatregel als gevolg van betalingsonmacht, zoals in het geval van [eiser] naar zijn stelling aan de orde is, niet afdoet aan het feit dat de maatregel op deze wijze ten uitvoer wordt gelegd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de ratio van de vervangende hechtenis is dat “de dreiging met dit dwangmiddel de veroordeelde er in veel gevallen toe zal brengen aan zijn verplichting te voldoen” (TK, 1991–1992, 21 345, nr. 9, blz. 5). Uit de wetsgeschiedenis kan volgens de Hoge Raad ook niet anders worden afgeleid dan dat de wetgever onder ogen heeft gezien en heeft aanvaard dat uiteindelijk hechtenis kan worden toegepast, indien betaling of verhaal uitblijft (ECLI:NL:HR:2000:AA6246). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor het afzien van vervangende hechtenis, na voorgaande schriftelijke waarschuwing, wanneer een verdachte onmachtig is te betalen, geen grond is in artikel 572 van het Wetboek van Strafvordering noch in enige andere rechtsregel (ECLI:NL:HR:2008:BF5053).

4.9.

De voorzieningenrechter hoeft, tot slot, niet in te gaan op de stellingen dat de uitvoering van de vervangende hechtenis in strijd is met bepalingen van het Europees Sociaal Handvest, het EU-verdrag of het Handvest van de EU. De hechtenis is immers het gerechtvaardigd gevolg, als bedoeld in artikel 5 aanhef lid 1 onder a en b van het EVRM, van door de strafrechter uitgesproken veroordelingen én dat de uitvoering van de schadevergoedingsmaatregel wordt verzekerd door die hechtenis.

4.10.

De Staat handelt niet onrechtmatig door [eiser] in detentie te houden en evenmin door hem een nieuwe betalingsregeling te ontzeggen. De vordering moet daarom worden afgewezen.

4.11.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de Staat. Deze worden begroot op € 1.435,00 (€ 619,00 griffierecht en € 816,00 salaris advocaat).

De rente en nakosten zullen worden toegewezen als in het dictum.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

wijst de vordering af,

5.2.

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,00 vermeerderd met de wettelijke rente, als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek , met ingang van de vijftiende dag na datum van betekening van het vonnis, en vermeerderd met de nakosten, conform het liquidatietarief begroot op € 131,00 dan wel in het geval van betekening € 199,00,

5.3.

verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken.

type: EvB

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature