U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor een woonkostentoeslag. Dat eiseres op fysiek, psychisch en mentaal vlak forse beperkingen ervaart, brengt nog niet met zich mee dat zij (dus) niet onverantwoord heeft ingeteerd. De overgelegde medische informatie is onvoldoende om tot die conclusie te komen. Evenmin volgt uit de overgelegde stukken dat het onmogelijk is voor eiseres

– met de nodige hulp – om te verhuizen.

Uitspraak



RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB/ROE 13/2962

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 mei 2015 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.M. van Vugt),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. Benning-Hellenbrand).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2012, verzonden op 28 januari 2013, (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening voor een woonkostentoeslag. Voorts heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiseres de verplichting opgelegd om binnen twaalf maanden na toekenningsdatum te verhuizen naar een goedkopere woonruimte.

Bij besluit van 3 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en bepaald dat het opleggen van de verhuisverplichting plaatsvindt op grond van artikel 55 van de Wet werk en bijstand (Wwb).

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Sinds september 1980 ontvangt eiseres een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 1.051,40 per maand. Sinds 1 januari 2007 ontvangt eiseres een pensioen van € 27,49 per maand. In verband met het overlijden van haar moeder heeft eiseres in 2006 een erfenis ontvangen van € 108.065,25. Eiseres woont sinds

1 juli 1993 in een huurwoning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Hiervoor betaalt zij maandelijks een bedrag van € 784,37 aan kale huur. Vanwege de hoogte van de huur komt eiseres niet in aanmerking voor huurtoeslag.

2. Op 24 juli 2012 heeft eiseres bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag toegewezen voor een bedrag van € 309,00 per maand voor de periode van 1 juli 2012 tot

1 juli 2013. Omdat eiseres, aldus verweerder, teveel heeft ingeteerd op haar vermogen is de bijstand niet om niet, maar in de vorm van een geldlening toegekend. Tevens is een principebesluit genomen voor het toekennen van bijstand in de vorm van een lening voor de verhuiskosten en de herinrichtingskosten. In het besluit is bepaald dat de woonkostentoeslag slechts voor de duur van één jaar kan worden toegekend. In dit verband is aan eiseres de bijzondere verplichting opgelegd om binnen twaalf maanden na de toekenningsdatum van de woonkostentoeslag te verhuizen naar een goedkopere woonruimte, waar eiseres aanspraak kan maken op huurtoeslag. Ter aflossing van de geldlening is een maandelijks aflossingsbedrag vastgesteld van € 56,15.

3. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.

4. In beroep voert eiseres in de eerste plaats aan dat verweerder ten onrechte tot de conclusie komt dat een bedrag van € 65.653,18 teveel is ingeteerd. Volgens eiseres gaat het om een bedrag van € 27.434,26 dat teveel zou zijn ingeteerd. Vervolgens voert eiseres aan dat de bijzondere bijstand haar om niet moet worden verleend. Haar kan immers geen enkel verwijt worden gemaakt ten aanzien van het onverantwoord interen. Ook de verhuisverplichting is onterecht opgelegd, aangezien zij fysiek en mentaal niet in staat is om te verhuizen. Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres een aantal medische stukken overgelegd.

5. In het verweerschrift erkent verweerder dat bij de berekening van het ten onrechte ingeteerde bedrag een fout is gemaakt bij het aantal maanden. Volgens verweerder gaat het om een periode van 74 maanden. Dit betekent dat eiseres een bedrag van € 61.152,61 teveel heeft ingeteerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres blijk heeft gegeven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in bestaan. Weliswaar is sprake van verminderde verwijtbaarheid, maar niet is gebleken dat eiseres het onverantwoord interen in het geheel niet kan worden verweten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht en op goede gronden de verhuisverplichting is opgelegd. Verweerder handelt hiermee conform gemeentelijke richtlijn B145.

6. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende bepalingen van belang.

Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Wwb wordt de bijstand verleend om niet, tenzij in deze wet anders is bepaald.

In het tweede lid, aanhef en onder b, van voormeld artikel is bepaald dat bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Ingevolge artikel 55 van de Wwb kan het college verplichtingen opleggen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn vermindering of beëindiging.

In richtlijn B145 is bepaald dat de woonkostentoeslag wordt toegekend voor de periode van maximaal één jaar. Daarbij wordt de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huursubsidie. De periode waarover de woonkostentoeslag is toegekend kan na afloop tijdelijk worden verlengd indien het feit dat de belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt hem niet te verwijten valt.

7. De rechtbank overweegt als volgt.

8. Tussen partijen is niet in geschil dat teveel is ingeteerd, maar partijen zijn enkel verdeeld over de hoogte van het bedrag. Nu vaststaat dat eiseres teveel is ingeteerd op het eigen vermogen, is verweerder in beginsel bevoegd om artikel 48, tweede lid, van de Wwb toe te passen. Van een tekortschietend besef, zoals bedoeld in voormelde bepaling, is sprake indien een belanghebbende voorafgaande aan de bijstandsaanvraag de beschikking heeft over in aanmerking te nemen vermogen en op dat vermogen tezamen met eventueel beschikbare inkomensbestanddelen te snel inteert. Een intering met anderhalf maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) op dit punt aanvaardbaar geacht.

Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat verweerder ten onrechte van een periode van 74 maanden uitgaat. Eiseres stelt op juiste gronden dat niet in mei 2006, maar in april 2006 de interingsperiode aanvangt. Immers, op dat moment heeft zij al een betaling ontvangen, hetgeen blijkt uit het overgelegde bankafschrift van 17 mei 2006 (gedingstuk 138). De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste jurisprudentie van de Raad, bijvoorbeeld in de uitspraak van 26 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX9635. De rechtbank heeft verder geen onjuistheden in de berekening van verweerder kunnen constateren.

9. Vervolgens dient te worden beoordeeld of sprake is van de situatie dat elke verwijtbaarheid aan de zijde van eiseres ontbreekt. Eiseres verwijst in dit verband naar de volgende documenten:

het rapportformulier verweerder van 4 december 2012;

de brief van huisarts [naam] van 23 september 2013;

het verslag ergotherapeut in het kader van een Wmo-aanvraag (ongedateerd);

e brief van psycholoog drs. [naam] van 28 januari 2014;

de brief van osteopaat [naam] van 29 januari 2014;

de brief van [naam] van 3 februari 2014;

de brief/aantekeningen van een fysiotherapeut (ongedateerd);

de brief van tandarts [naam] van 14 november 2013;

de brief van [naam] van 27 november 2014;

diverse correspondentie van dr. [naam], Zahnartzt;

10. Ten aanzien van de documenten onder f, h, i en j stelt de rechtbank vast dat deze stukken ruimschoots na de periode in geding zijn opgesteld. Aan de gemachtigde van eiseres is ter zitting verzocht aan te geven wat de relevantie van deze stukken is voor de beroepsprocedure. Volgens de gemachtigde van eiseres zijn deze stukken enkel ter kennisname aan de rechtbank zijn overgelegd. Voorts ziet de rechtbank niet in op welke wijze de brieven van de tandartsen (onder h en j) van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van verwijtbaarheid. Ten aanzien van [naam] en [naam] constateert de rechtbank dat uit hun schrijven niet volgt vanuit welke expertise zij tot de beschreven conclusies komen. De rechtbank gaat derhalve voor de beoordeling van dit beroep aan de inhoud van deze stukken voorbij. Dit geldt eveneens voor de aantekeningen (onder g), omdat deze ongedateerd zijn.

11. Wat betreft de overige stukken stelt de rechtbank het volgende vast. Hoewel het schrijven van psycholoog [naam] eveneens ruim na de periode in geding is opgesteld, is deze brief volgens de gemachtigde van eiseres wel relevant. Uit deze brief volgt immers wat de diagnose is van eiseres. Gelet op de aard van de diagnose en de beschreven klachten zijn deze niet van de ene op de andere dag ontstaan en is dit ook relevant voor de periode in geding, aldus de gemachtigde van eiseres. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat deze brief dient te worden betrokken bij de beoordeling van het beroep. Uit de brief van de psycholoog volgt dat eiseres ernstig last heeft van een chronisch stress syndroom. Dit is een zichzelf in standhoudende neuro-hormonale verandering ten gevolge van langdurige mentale overbelasting, hetgeen kan resulteren in een groot aantal klachten, zo stelt de psycholoog. Volgens de psycholoog is eiseres niet in staat zelfstandig te verhuizen, ook omdat hiervoor zowel de financiën als de praktische hulp volledig ontbreken. Osteopaat [naam] trekt een soortgelijke conclusie in zijn brief van 29 januari 2014 en hij stelt dat eiseres niet in staat is om zelfstandig, zonder hulp en ondersteuning, te verhuizen.

12. Uit de door eiseres overgelegde brief van haar huisarts [naam] volgt verder dat eiseres sinds een auto-ongeluk in 1995 lijdt aan chronische pijnklachten en vermoeidheidsklachten. Zij ervaart onder meer nekklachten met hoofdpijn, frozen shoulder, voetklachten, maag- en darmklachten door stress en geluidsovergevoeligheid. Uit de rapportage van de ergotherapeute (onder c) volgt een soortgelijk beeld. Verder is in deze rapportage nog opgenomen dat eiseres ernstige financiële problemen heeft gekregen als gevolg van “benadeelde situaties” in het verleden. Voorbeelden hiervan zijn: slecht afgehandelde echtscheiding , een zeer problematische erfenisafhandeling, extreem stijgende huurkosten (huursubsidiegrens is overschreden), letselschadeclaims ten gevolge van tand/mondproblemen en een auto-ongeluk. Bij een verplichte verhuizing komen werkzaamheden zoals inpakken en ordenen kijken, waarvoor eiseres het overzicht en de energie /fysieke mogelijkheden niet meer heeft. Het is voor eiseres zowel praktisch als financieel teveel om alles op orde te brengen, aldus de ergotherapeute van eiseres in een ongedateerd verslag (onder 9c).

13. In het door verweerder opgestelde rapportformulier ten behoeve van de onderhavige aanvraag is geconcludeerd dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid, daar eiseres gezien haar psychische gesteldheid niet voldoende besef van verantwoordelijkheid kan vertonen. Daarnaast kan de vraag gesteld worden of eiseres inderdaad fysiek niet in staat kan worden geacht om zelfstandig te verhuizen. Dat een zelfstandige verhuizing vanwege haar mentale draagkracht niet tot de mogelijkheden behoort, lijkt evident, aldus verweerder in de rapportage.

14. De rechtbank is van oordeel dat naar aanleiding van de door eiseres overgelegde stukken niet de conclusie kan worden getrokken dat elke verwijtbaarheid ontbreekt ten aanzien van het onverantwoord interen. De rechtbank stelt naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat eiseres een grote lijdensdruk ervaart en zich voor veel problemen gesteld ziet, die zij naar beste inzicht tracht op te lossen. Dat bepaalde keuzes in het verleden begrijpelijk zijn, betekent nog niet dat kan worden gezegd dat elke verwijtbaarheid ontbreekt. Dat eiseres op fysiek, psychisch en mentaal vlak forse beperkingen ervaart, brengt nog niet met zich mee dat zij (dus) niet onverantwoord heeft ingeteerd. De overgelegde medische informatie is onvoldoende om tot die conclusie te komen.

15. Evenmin volgt uit de overgelegde stukken dat het onmogelijk is voor eiseres – met de nodige hulp – om te verhuizen. De psycholoog en de osteopaat stellen immers dat eiseres niet in staat is om zelfstandig te verhuizen. Dit is echter ook niet wat verweerder van eiseres verlangt gelet op het principebesluit tot vergoeding van de verhuiskosten. Dat eiseres niet over financiële middelen beschikt en dat zij geen netwerk heeft om een beroep op te doen, is ondervangen met dit principebesluit van verweerder.

16. Tijdens de behandeling ter zitting heeft verweerder verklaard dat ook tot 1 januari 2015 bijzondere bijstand is verleend met een verhuisverplichting voor eiseres. Verder heeft verweerder verklaard dat thans – in samenspraak met de GGZ – wordt gekeken naar een oplossing voor eiseres. Het verlenen van (bijzondere) bijstand dient als een uiterst vangnet. De rechtbank benadrukt dan ook dat eiseres alles in het werk dient te stellen om niet langer afhankelijk te zijn van bijstand.

17 Het beroep is ongegrond.

18 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. K.M.P. Jacobs (voorzitter), en A.W.P. Letschert en mr. R.A.M.M. Gijselaers, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.

w.g. I.M.T. Wijnands,

griffier

w.g. K.M.P. Jacobs,

voorzitter

Voor eensluidend afschrift:

de griffier,

Afschrift verzonden aan partijen op: 27 mei 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature