U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Poging tot doodslag op verbalisant (motorrijder KMAR). Voorwaardelijk opzet. Strafmaat: twee jaar gevangenisstraf en 2 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid.

Uitspraak



RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer : 03/700672-14

Datum uitspraak : 1 april 2015

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [woonplaats], [adres 1],

thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond, Keulsebaan 530 te Roermond.

Raadsvrouw is mr. A.M.D. Naarden, advocaat, kantoorhoudende te 's-Gravenhage.

1 Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijk onderzoek van de zaak op de terechtzittingen van 25 februari 2015 en 18 maart 2015.

De rechtbank heeft op beide dagen gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

heeft geprobeerd om opsporingsambtenaar [slachtoffer] te doden dan wel heeft geprobeerd om die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3 De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging

De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde feit is begaan in het buitenland, te weten in België. Wegens het ontbreken van rechtsmacht heeft het openbaar ministerie als gevolg daarvan niet het recht om tot strafvervolging over te gaan. De officier van justitie dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.

De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Aangever [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) heeft verklaard dat het incident plaatsvond in Nederland, op ongeveer 200 tot 300 meter vóór de brug over het Julianakanaal en de Maas. De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de verklaring van verbalisant [verbalisant] (hierna te noemen: [verbalisant]). [verbalisant] heeft verklaard dat hij via de portofoon van [slachtoffer] te horen kreeg dat een auto had geprobeerd hem van de weg te drukken, en dat deze auto in de richting van de Belgische grens vluchtte. [verbalisant] stond op dat moment met zijn dienstmotor aan de Belgisch-Nederlandse grens en zag [slachtoffer] met optische en geluidssignalen achter een auto aan komen rijden. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het incident in Nederland heeft plaatsgevonden. De officier van justitie wordt daarom in de vervolging ontvangen. Het verweer van de raadsvrouw faalt.

4. De beoordeling van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is van mening dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie verwijst naar het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [slachtoffer], zijnde wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechaussee. Daaruit blijkt dat verdachte zijn auto opzettelijk naar links stuurde. [slachtoffer] moest daarbij krachtig remmen om een aanrijding te voorkomen. [slachtoffer] reed op dat moment met een snelheid van ongeveer 130 kilometer per uur. Omdat een motor sneller uit balans is dan een auto, kan verdachte zich niet beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 1996 (het zogenoemde Porsche -arrest).

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw wijst erop dat het enige bewijs dat het incident heeft plaatsgevonden, de verklaring van verbalisant [slachtoffer] is. Nu [slachtoffer] tevens de aangever en de benadeelde partij is, bestaat het gevaar dat deze verklaring (onbewust) gekleurd is en dus niet als betrouwbaar bewijsmiddel heeft te gelden. Er is voorts geen steunbewijs voor hetgeen aangever in zijn verklaring opmerkt.

Volgens de raadsvrouw valt uit het dossier niet op te maken dat verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer]. Het enkel en eenmalig wisselen van rijstrook is niet aan te merken als een doelbewuste aanslag op het leven van [slachtoffer]. De raadsvrouw heeft in dit kader aangevoerd dat [slachtoffer] met zijn motor nog zo ver van de auto verwijderd was dat sowieso geen aanrijding had kunnen plaatsvinden. [slachtoffer] heeft door het gas los te laten en te remmen de situatie kunnen opvangen. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld, onder verwijzing naar het ‘Porsche-arrest’, dat wanneer wel sprake zou kunnen zijn geweest van een aanrijding, het niet voor de hand ligt dat verdachte daarbij zijn eigen leven op het spel wilde zetten.

De verdediging heeft voorts betoogd dat het verhoor niet steeds correct schriftelijk is weergegeven in het proces-verbaal van verhoor van verdachte. Bij het beluisteren van de opnamen van dit verhoor heeft de raadsvrouw kunnen vaststellen dat verdachte niet heeft gezegd ‘Ik was aan het huilen, ik kon die inschatting moeilijk maken’; die zin is ten onrechte zo in het proces-verbaal opgenomen. Daarom doet de raadsvrouw ten slotte het voorwaardelijk verzoek om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen teneinde de geluidsbanden van de verhoren van verdachte ter terechtzitting te beluisteren, mocht de rechtbank deze zinsnede voor het bewijs willen gebruiken.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Op 24 november 2014 bevond [slachtoffer], wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, zich op een opvallende dienstmotor op de Rijksweg A76 in de gemeente Stein. Hij kwam vanaf de Belgisch-Nederlandse grens en reed in de richting van Stein. Omstreeks 20.36 uur zag [slachtoffer] een blauwe personenauto van het merk en type Volkswagen Golf, voorzien van een Belgisch kenteken, naderen.

[slachtoffer] heeft vervolgens een teken tot volgen gegeven aan de bestuurder van deze auto, om de inzittenden van die auto op grond van de Vreemdelingenwet te kunnen controleren. Volgens [slachtoffer] begreep de bestuurder deze aanwijzing en volgde hij [slachtoffer].

[slachtoffer] reed naar de controlelocatie op de vluchtstrook van de afrit Stein. De bestuurder van de personenauto reed op de A76 rechtdoor, terwijl [slachtoffer] de afrit Stein had genomen. Hierop gaf [slachtoffer] de bestuurder van de personenauto nogmaals een teken tot volgen. [slachtoffer] zag dat de bestuurder van de personenauto aan dit teken voldeed en hem volgde op de afrit Stein. [slachtoffer] heeft bij het naderen van de controlelocatie de bestuurder van de personenauto een stopteken gegeven op de vluchtstrook. [slachtoffer] bracht zijn dienstmotor op de vluchtstrook tot stilstand. Vervolgens zag [slachtoffer] dat de bestuurder van de personenauto niet voldeed aan het stopteken en hem aan de linkerzijde passeerde. [slachtoffer] heeft daarna de achtervolging ingezet, een stopteken gegeven en enkele malen geseind met zijn koplamp om de aandacht van de bestuurder te trekken.

De bestuurder van de personenauto verhoogde daarop de snelheid en reed de oprit op van de A76 richting België. [slachtoffer] heeft hierop zijn optische en geluidssignalen aangezet en is achter de auto blijven rijden. Hij heeft tevens de landelijke meldkamer in kennis gesteld.

De auto voegde in op de rechterrijstrook van de A76, richting België. [slachtoffer] is vervolgens ook ingevoegd op de rechterrijstrook van de A76. Op dat moment was er verder geen verkeer op de A76. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] verklaard dat hij op dat moment met een snelheid van 120 tot 130 kilometer per uur reed. [slachtoffer] bevond zich op een afstand van ongeveer 200 tot 300 meter vóór de brug over het Julianakanaal en de Maas. Vervolgens is hij op de linkerrijstrook gaan rijden en heeft hij zijn snelheid verhoogd, met als doel de auto links in te halen over de linkerrijstrook. Op het moment dat hij met zijn dienstmotor de personenauto ging inhalen, zag [slachtoffer] dat de auto plotseling scherp naar links stuurde. [slachtoffer] schat dat de afstand tot de auto toen ongeveer 3 tot 4 meter was. Hierop heeft hij de gashendel dichtgedraaid en heeft hij zeer krachtig moeten remmen om een aanrijding te voorkomen. Zou [slachtoffer] dat niet hebben gedaan, dan zou hij op dat moment naast de auto op de linkerrijstrook hebben gereden en had de auto hem geraakt. [slachtoffer] is vervolgens achter de auto blijven rijden. Bij het naderen van de Nederlands-Belgische grens zag [slachtoffer] dat zijn collega [verbalisant] met zijn dienstmotor positie had ingenomen aan de grens. [verbalisant] sloot zich daar aan bij de achtervolging. Uiteindelijk konden de bestuurder en de bijrijder van de personenauto worden staande gehouden.

[verbalisant] heeft verklaard dat hij op 24 november 2014, omstreeks 20.41 uur, via de portofoon hoorde dat zijn collega [slachtoffer] een blauwe Volkswagen Golf met een Belgisch kenteken achtervolgde, omdat deze niet had voldaan aan zijn stopteken. Deze auto had geprobeerd om [slachtoffer] van de weg af te drukken en vluchtte in de richting van de Belgische grens. [verbalisant] stond op dat moment aan de Belgisch-Nederlandse grens en zag [slachtoffer], met optische en geluidssignalen, met hoge snelheid achter voornoemd voertuig rijden. Hij sloot zich bij die achtervolging aan.

Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de bestuurder van de blauwe Volkswagen Golf met Belgisch kenteken was. Toen hij vanaf de Belgisch-Nederlandse grens Nederland inreed, zag hij dat hij een volg- en stopteken kreeg van een motorrijder. De motorrijder stopte. Verdachte negeerde het hem gegeven stopteken en reed, via de af- en oprit Stein, weer terug de A76 op richting de Nederlands-Belgische grens. In zijn achteruitkijkspiegel zag hij dat de motorrijder achter hem reed. Op enig moment is hij naar links uitgeweken. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat op het moment dat hij op de linkerrijstrook ging rijden, de motorrijder met een afstand van 10 tot 15 meter achter zijn auto reed. Verdachte heeft bij de politie, op de vraag van de politie of hij op het moment dat hij naar links stuurde besefte wat er met de motorrijder zou kunnen gebeuren als hij hem met zijn auto zou raken, geantwoord dat dat het einde van het leven van de motorrijder had kunnen betekenen. Verdachte had zelf niet in de gaten dat de motorrijder zo dicht bij hem was genaderd. Ook heeft hij verklaard dat hij niet gewend is om met zulke hoge snelheden te rijden.

Onder feit 1 primair is de poging tot doodslag op [slachtoffer] ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit bewezen kan worden verklaard en overweegt daartoe het volgende.

Verdachte reed met zijn auto op de A76, richting België. Op enig moment heeft hij zijn auto plotseling naar links gestuurd. [slachtoffer] was toen net bezig om verdachte met zijn motor links in te halen. Verdachte reed op dat moment, gelet op de snelheid waarmee [slachtoffer] tijdens de achtervolging reed van 120 tot 130 km/uur, met een snelheid van ruim boven de 100 km/uur. Verdachte had maar één doel voor ogen, namelijk koste wat kost verhinderen dat [slachtoffer] hem zou inhalen en hem tot stoppen zou dwingen. Doordat verdachte zijn auto plotseling scherp naar links stuurde, dwong verdachte [slachtoffer], die op zijn motor een aantal meters schuin achter verdachtes auto reed, tot krachtig remmen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de afstand tussen beide voertuigen in combinatie met de gereden snelheden, daarbij het substantiële gevaar bestond dat [slachtoffer] de controle over zijn motor zou verliezen, met een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel als gevolg. [slachtoffer] is immers als motorrijder een meer kwetsbare verkeersdeelnemer dan een autobestuurder. De stelling van verdachte dat hij genoeg ruimte had om zonder risico voor de motorrijder van rijbaan te wisselen, verwerpt de rechtbank: als dat juist zou zijn, was er voor de motorrijder geen reden geweest om het gas los te laten en te remmen, zoals hij heeft gedaan. Ook zou verdachte dan niet hebben hoeven verklaren dat de motorrijder, toen verdachte naar links stuurde, had kunnen verongelukken en had de motorrijder niet gereageerd zoals hij heeft gedaan. Gelet op deze elementen heeft verdachte, door te handelen zoals hiervoor beschreven, naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] dodelijk zou verongelukken.

Het beroep van de raadsvrouw op het zogenoemde Porsche-arrest gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op omdat de feiten anders zijn. In het Porsche-arrest werd het bij verdachte bestaan hebben van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers niet aangenomen, omdat verdachte door te handelen zoals hij deed ook zichzelf in levensgevaar bracht en onvoldoende vaststond dat verdachte zichzelf van het leven wilde beroven. In het onderhavige geval was er voor verdachte nimmer sprake van handelen met gevaar voor eigen leven. Hij handelde louter met gevaar voor andermans leven.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op 24 november 2014 in de gemeente Stein ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer], opsporingsambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee, opzettelijk van het leven te beroven, rijdende in een door hem, verdachte, bestuurde personenauto op de autosnelweg A76, met een snelheid van ruim boven 100

km/u, die door hem, verdachte, bestuurde auto opzettelijk plotseling scherp naar links heeft

gestuurd op het moment dat die [slachtoffer] als bestuurder van een motorfiets

kort schuin achter hem, verdachte, reed en die zeer krachtig moest remmen om een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1

De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde is strafbaar.

5.2

De kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op het volgende strafbare misdrijf:

primair

poging tot doodslag.

6 De strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht en zodoende dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte werd tijdens het rijden namelijk ernstig bedreigd door de bijrijder. Deze bijrijder zette verdachte onder druk om harder te gaan rijden en naar links uit te wijken.

De rechtbank overweegt dat een beroep op psychische overmacht niet slaagt. De door verdachte naar voren gebrachte omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden, waardoor evenmin aannemelijk is geworden dat verdachte onder zodanige psychische druk heeft gestaan dat redelijkerwijs niet van hem gevergd kon worden dat hij anders zou handelen dan hij heeft gedaan. De rechtbank overweegt in dit verband dat de lezing van verdachte geen enkele steun vindt in de overige onderzoeksbevindingen.

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7 De oplegging van straf

7.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren. Voorts vordert de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf te hoog is en dat de rechtbank rekening dient te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Verdachte heeft een door [slachtoffer], opsporingsambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee, gegeven stopteken genegeerd. [slachtoffer] heeft daarna met zijn dienstmotor de achtervolging van de auto, waarin verdachte reed, ingezet. Op enig moment heeft verdachte, op het moment dat [slachtoffer] verdachte wilde inhalen en kort schuin achter verdachte reed, zijn auto plotseling scherp naar links gestuurd. Alleen door krachtig remmen kon [slachtoffer] een aanrijding voorkomen. Het leven van [slachtoffer] is hierdoor ernstig in gevaar gebracht. [slachtoffer] is als motorrijder immers een meer kwetsbare verkeersdeelnemer dan een autobestuurder. De rechtbank rekent het verdachte daarbij zwaar aan dat hij een dergelijk feit heeft gepleegd tegen een verbalisant tijdens de uitoefening van zijn dienst. Gelet op deze feiten is een forse gevangenisstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats.

Ten aanzien van de strafoplegging overweegt de rechtbank als volgt. Voor een voltooide doodslag wordt in Nederland veelal een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren opgelegd. In onderhavige strafzaak gaat het niet om een voltooide doodslag, maar om een poging tot doodslag. De rechtbank acht daarom de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend en geboden.

Het bepaalde in artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994 biedt de mogelijkheid tot het ontzeggen van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. De rechtbank acht in het onderhavige geval, evenals de officier van justitie, een ontzegging voor de duur van 2 jaren passend en geboden.

Lagere straffen of voorwaardelijke straffen zijn wat betreft de rechtbank niet aan de orde, omdat uit de bevindingen van [slachtoffer] blijkt dat verdachte levensgevaarlijk heeft gereden en omdat zijn rijstijl getuigt van een gebrek aan normbesef. Het feit dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in Nederland niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen, doet daar ook niet aan af.

Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest en de tijd die door verdachte in overleveringsdetentie is doorgebracht, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.

8 De benadeelde partij

8.1

De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 454,37, waarvan

€ 4,37 ter zake van materiële schade en € 450,00 ter zake van immateriële schade, onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

8.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.

8.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

8.4

Het oordeel van de rechtbank

Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de verdachte de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet heeft betwist, zal de vordering worden toegewezen, tot het door de benadeelde partij gevorderde totaalbedrag van € 454,37, onder vermeerdering van de wettelijke rente vanaf 24 november 2014.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2014 tot de dag der algehele voldoening.

9 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994 , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;

spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;

verklaart verdachte strafbaar;

Straffen

veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaren;

veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 2 jaren;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest en in overleveringsdetentie heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer], per adres [adres 2], te betalen een bedrag van € 454,37 (vierhonderd vierenvijftig euro en zevenendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2014 tot aan de dag van volledige voldoening;

legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] € 454,37 (vierhonderd vierenvijftig euro en zevenendertig eurocent) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2014;

bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. M.B. Bax en

mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Voncken, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 april 2015.

BIJLAGE I: De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

1.

hij op of omstreeks 24 november 2014 in de gemeente Stein ter uitvoering van

het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer],

opsporingsambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee, opzettelijk

van het leven te beroven, rijdende in een door hem, verdachte, bestuurde

(personen)auto op de autosnelweg A76 (met een snelheid van (ruim) boven 100

km/u, althans met een hoge snelheid), die door hem, verdachte, bestuurde auto

opzettelijk en bewust (abrupt en/of plotseling scherp) naar links heeft

gestuurd op het moment dat die [slachtoffer] als bestuurder van een motorfiets

naast en/of kort schuin achter hem, verdachte, reed en die zeer krachtig moest

remmen om een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat

voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of

zou kunnen leiden, dat:

hij op of omstreeks 24 november 2014 in de gemeente Stein ter uitvoering van

het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer],

opsporingsambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee, opzettelijk zwaar

lichamelijk letsel toe te brengen, rijdende in een door hem, verdachte,

bestuurde (personen)auto op de autosnelweg A76 (met een snelheid van (ruim)

boven 100 km/u, althans met een hoge snelheid), die door hem, verdachte,

bestuurde auto opzettelijk en bewust (abrupt en/of plotseling scherp) naar

links heeft gestuurd op het moment dat die [slachtoffer] als bestuurder van een

motorfiets naast en/of kort schuin achter hem, verdachte, reed en die zeer

krachtig moest remmen om een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering

van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, en terwijl het misdrijf werd

gepleegd tegen een ambtenaar (zijnde die [slachtoffer] wachtmeester 1e klasse der

Koninklijke Marechaussee) gedurende en/of ter zake van de rechtmatige

uitoefening van zijn bediening.

De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee District Zuid Brigade Zuid-Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL27YL/14-005446 d.d. 17 december 2014 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5 º van het Wetboek van Strafvordering.

Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer] d.d. 25 november 2014, p. 9 en 10.

Verklaring van getuige [slachtoffer], afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 maart 2015.

Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer] d.d. 25 november 2014, p. 10 en 11.

Proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] d.d. 24 november 2014, p. 12.

Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 29 november 2014, p. 60 en 61.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature