Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Vertraging van vlucht, Verordening EG 261/2004, eindbestemming, code sharing.

Eisers hebben een reis geboekt en hun eerste vlucht van Amsterdam naar Frankfürt wordt geannuleerd door de luchtvaartmaatschappij. De luchtvaartmaatschappij biedt aan eisers vervolgens een rechtstreekse reis aan naar hun vakantiebestemming, Denpasar. Aldaar komen eisers met een vertraging van meer dan 8 uur aan. Thans vorderen zij betaling van de in artikel 7 lid 3 van de Verordening genoemde compensatie. Ondanks het uitgebreid gevoerde verweer van de luchtvaartmaatschappij, slaagt de vordering van eisers.

Uitspraak



RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Roermond

Zaaknummer: 4074444 \ CV EXPL 15-4129

Vonnis van de kantonrechter van 23 december 2015

in de zaak van:

1 [eiser sub 1] ,wonend [adres] ,[woonplaats] ,

2. [eiser sub 2],wonend [adres] ,[woonplaats] ,

eisende partij,

gemachtigde R. Tachue,

tegen:

de naamloze vennootschap

KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V. ,

gevestigd te Amstelveen,

gedaagde partij,

gemachtigde mr. M. Lustenhouwer.

Partijen zullen hierna [eisers] (in enkelvoud) en KLM worden genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding

de conclusie van antwoord

de conclusie van repliek

de conclusie van dupliek.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 2. De feiten

2.1.

[eisers] heeft via het Spaanse reisbureau eDreams op 5 juni 2014 een reis geboekt naar Bali met volgend vluchtschema:- 11 augustus 2014: Amsterdam – Schiphol (AMS) naar Frankfurt – Frankfurt International (FRA), uit te voeren door KLM, vertrek Amsterdam 09.50 uur, aankomst Frankfurt 10.55 uur;

- 11 augustus 2014: Frankfurt – Frankfurt International (FRA) – Kuala Lumpur International (KUL), uit te voeren door Malaysia Airlines, vertrek Frankfurt 12.30 uur, aankomst Kuala Lumpur op 12 augustus, 06.25 uur (lokale tijd);- 12 augustus 2014: Kuala Lumpur International (KUL) – Denpasar Bali – Ngurah Rai Airport Bali, uit te voeren door Malaysia Airlines, vertrek Kuala Lumpur 08.50 uur (lokale tijd), aankomst Denpasar Bali 11.50 uur (lokale tijd).

2.2.

KLM heeft de vlucht van 11 augustus 2014 naar Frankfurt geannuleerd en heeft [eisers] een vervangende vlucht aangeboden. Deze vervangende vlucht hield in dat [eisers] met een rechtstreekse vlucht van KLM vanuit Amsterdam naar eindbestemming Denpasar is gevlogen. Van deze vervangende vlucht heeft [eisers] gebruik gemaakt.

2.3.

[eisers] is met vertraging in Denpasar gearriveerd.

2.4.

Zowel [eisers] als diens gemachtigde heeft bij KLM compensatie van € 600,00 per persoon gevorderd. KLM heeft in reactie hierop laten weten dat slechts aanspraak bestaat op een bedrag van € 250,00 per persoon.

3 Het geschil

3.1.

[eisers] vordert de veroordeling van KLM tot betaling van € 1.200,00, vermeerderd met rente en kosten.

3.2.

KLM heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.

3.3.

Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De kantonrechter overweegt allereerst dat vaststaat dat de vlucht van [eisers] op 11 augustus 2014 is geannuleerd. Ook niet in geschil is dat [eisers] een vervangende vlucht is aangeboden en dat hierdoor de aankomsttijd – in ieder geval – bijna acht uur later was dan de initiële aankomsttijd zou zijn geweest indien het door eDreams vastgestelde reisschema was gevolgd. De vraag is echter of [eisers] terecht aanspraak maakt op compensatie voor de vertraging als bedoeld in artikel 7 lid 3, sub c van de Verordening (EG) nummer 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening).

4.2.

[eisers] heeft ter onderbouwing van zijn vordering gesteld dat hij zijn vlucht in Frankfurt heeft gemist omdat KLM de vlucht van Amsterdam naar Frankfurt heeft geannuleerd. Onder verwijzing naar diverse jurisprudentie heeft [eisers] betoogd dat Denpasar aangemerkt dient te worden als eindbestemming en nu hij deze met meer dan acht uur vertraging heeft bereikt, hij aanspraak maakt op de compensatie als bedoeld in de Verordening.

4.3.

KLM heeft bestreden dat zij tot enige compensatie is gehouden. Daartoe heeft KLM, kort gezegd, aangevoerd dat [eisers] bij eDreams tickets heeft geboekt voor een vlucht Amsterdam-Frankfurt, Frankfurt-Kuala Lumpur en Kuala-Lumpur-Denpasar. Met KLM is derhalve geen overeenkomst gesloten. KLM was enkel ‘operating carrier’ als bedoeld in artikel 3 lid 5 van de Verordening. Onder verwijzing naar diverse jurisprudentie heeft KLM, in tegenstelling tot [eisers] , betoogd dat Frankfurt heeft te gelden als eindbestemming. KLM stelt dat zij alleen gehouden was de vlucht op het traject Amsterdam – Frankfurt uit te voeren en ziet zich hierin gesteund doordat op de boardingpass als eindbestemming Frankfurt staat vermeld.

4.4.

De kantonrechter komt tot de volgende overwegingen.

4.5.

Artikel 2 van de Verordening, met als opschrift ‘Definities’ bepaalt voor zover thans van belang het volgende: 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(…)

b) ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’: een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met een passagier;

(…)

h) ‘eindbestemming’: de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht; (…);

(…)

4.5.1.

Artikel 5 van de Verordening, met het opschrift ‘Annulering’ bepaalt, voor zover thans van belang, het volgende:

“1. In geval van annulering van een vlucht:

a. a) wordt de betrokken passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bijstand geboden als bedoeld in artikel 8;

b) (..)

c) hebben de betrokken passagiers recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, tenzij

i) (..)

ii) (..)

iii) de annulering hun minder dan zeven dagen voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld en hun een andere vlucht naar hun bestemming wordt aangeboden die niet eerder dan één uur voor de geplande vertrektijd vertrekt en hen minder dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming brengt.

(..)

3. Een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert is niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.”

4.5.2.

In artikel 7 van de Verordening, met opschrift ‘Recht op compensatie’ is, voor zover thans van belang, het volgende bepaald:

“1. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van: a) 250 EUR voor alle vluchten tot en met 1 500 km;

b) 400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1 500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km;

c) 600 EUR voor alle niet onder a of b vallende vluchten.

Bij de bepaling van de afstand wordt gekeken naar de laatste bestemming waar de passagier als gevolg van de instapweigering of annulering na de geplande tijd zal aankomen.

2. Indien de passagiers een andere vlucht naar hun eindbestemming wordt aangeboden overeenkomstig artikel 8, en de aankomsttijd niet meer dan hieronder vermeld afwijkt van de geplande aankomsttijd van de oorspronkelijk geboekte vlucht: a) twee uur voor alle vluchten van 1 500 km of minder, of

b) drie uur voor alle vluchten binnen de Gemeenschap van meer dan 1 500 km en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km, of;

c) vier uur voor alle vluchten die niet onder a of b vallen,

kan de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de compensatiebedragen vermeld in lid 1 met 50 % verlagen.

(..)”

4.6.

In de onderhavige procedure is door partijen onder verwijzing naar jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) een aantal vraagpunten opgeworpen. Eén van die vraagpunten betreft de vraag wanneer er sprake is van vertraging.

4.6.1.

Het HvJ EU heeft in het Sturgeon-arrest (C-402/07 en C-432/07) uitleg gegeven over de vraag wanneer een vlucht ‘vertraagd’ is als bedoeld in artikel 6 van de Verordening. Hiervan is sprake, aldus het HvJ EU in rechtsoverweging 32, “indien zij volgens de oorspronkelijke planning wordt uitgevoerd en de daadwerkelijke vertrektijd later valt dan de geplande vertrektijd.”. Een vertraging kan ook aanspraak op leveren op compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening volgens het HvJ EU in rechtsoverweging 61 “wanneer zij (de passagiers, opm. kantonrechter) door dergelijke vluchten drie uren tijd verliezen, dat wil zeggen wanneer zij hun eindbestemming drie of meer uren na de door de luchtvaartmaatschappij oorspronkelijk geplande aankomsttijd bereiken.”.

4.6.2.

In het arrest Nelson (C-581/10) heeft het HvJ EU ten aanzien van de passagiers waarvan de vlucht is geannuleerd onder aanhaling van het gelijkheidsbeginsel geoordeeld dat passagiers van een geannuleerde vlucht vergelijkbare ongemakken ondervinden als passagiers van een vertraagde vlucht namelijk “drie uur of meer tijdsverlies vergeleken met de oorspronkelijke planning van hun vlucht.”. Het HvJ EU heeft vervolgens voor recht verklaard dat de artikelen 5 tot en met 7 van de Verordening aldus moeten worden uitgelegd, “dat passagiers van een vertraagde vlucht krachtens deze verordening recht op compensatie hebben wanneer zij wegens deze vlucht drie uur tijdverlies of meer lijden, dat wil zeggen wanneer zij drie uur na de door de luchtvervoerder oorspronkelijk geplande aankomsttijd of later hun eindbestemming bereiken.”.

4.6.3.

Tot slot verwijst de kantonrechter nog naar het Folkert-arrest van het HvJ EU (C-11/11), waarin onder andere is overwogen dat de Verordening tot doel heeft minimumrechten toe te kennen aan passagiers in drie verschillende situaties, waaronder begrepen vertraging bij aankomst op de eindbestemming. Volgens het HvJ EU in rechtsoverweging 33 en 34 volgt uit de definitie van het begrip eindbestemming, “dat voor de toepassing van de in artikel 7 (…) voorziene forfaitaire compensatie in geval van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen enkel de vertraging van belang is die is vastgesteld ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op de eindbestemming, waaronder wordt verstaan de bestemming van de laatste vlucht die de betrokken passagier heeft genomen.” Het HvJ EU benadrukt in rechtsoverweging 39 dat de omstandigheid dat een vlucht geen vertraging heeft ten opzichte van de geplande vertrektijd, niet maakt dat er geen compensatie hoeft te worden betaald indien die vlucht bij aankomst op de eindbestemming niettemin een vertraging heeft opgelopen van drie uur of meer “aangezien dit erop neer zou komen dat passagiers van vluchten die bij aankomst op hun eindbestemming een vertraging hebben opgelopen van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd, anders worden behandeld naargelang de vertraging van hun vlucht ten opzichte van de geplande vertrektijd al dan niet de in artikel 6 Verordening vastgestelde drempels heeft overschreden, hoewel zij hetzelfde, uit een onomkeerbaar tijdverlies voortvloeiend ongemak ondervinden.”. Het HvJ EU heeft vervolgens geoordeeld dat artikel 7 van de Verordening aldus moet worden uitgelegd, “dat op basis van dit artikel compensatie is verschuldigd aan de passagier van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen die bij vertrek een vertraging heeft opgelopen die de in artikel 6 van die verordening neergelegde drempels niet overschrijdt, maar zijn eindbestemming heeft bereikt met een vertraging van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd, aangezien deze compensatie niet afhankelijk is van het bestaan van een vertraging bij vertrek en dus evenmin van de vraag of de voorwaarden van voornoemd artikel 6 van die verordening vervuld zijn. ”

4.7.

De kantonrechter komt gelet op deze jurisprudentie tot de volgende overwegingen.

4.7.1.

De oorspronkelijk door [eisers] geboekte heenreis bij eDreams betrof het vervoer door de lucht van Amsterdam naar Denpasar op 11/12 augustus 2014 door middel van een door eDreams vastgesteld traject en planning. Ook de boardingpass maakt melding van een reis van Amsterdam naar Denpasar. Daar maakte de vlucht van Amsterdam naar Frankfurt onderdeel van uit. Anders dan KLM betoogt, is het niet relevant dat KLM geen contractspartij van [eisers] was en derhalve geen betrokkenheid bij de vlucht Amsterdam-Frankfurt had. De verordening schrijft blijkens de definitie in artikel 2 sub b niet voor dat er een rechtstreekse contractuele relatie met de passagier noodzakelijk is. Een andere uitleg zou leiden tot schending van het gelijkheidsbeginsel bij passagiers die zich in een zelfde situatie bevinden, namelijk enerzijds passagiers die aansluitende vluchten hebben die onderdeel uitmaken van één ‘boeking’ en door dezelfde maatschappij worden uitgevoerd en anderzijds passagiers die aansluitende vluchten hebben die onderdeel uitmaken van één ‘boeking’ maar die door verschillende maatschappijen worden uitgevoerd (de zogenoemde code-sharing). Een dergelijk onderscheid laat de Verordening niet toe. Op KLM rustte derhalve de verplichting om te voldoen aan hetgeen van haar werd verwacht, namelijk conform het reisschema de vlucht van Amsterdam naar Frankfurt te verzorgen, welke vlucht – zoals gezegd – onderdeel uitmaakte van de reis met als eindbestemming Denpasar.

4.7.2.

Dat Denpasar de eindebestemming van de reis van [eisers] is geweest volgt uit de omschrijving die het HvJ EU in het arrest Folkert daaraan heeft gegeven. Denpasar was immers de bestemming van de laatste vlucht die [eisers] zou hebben genomen, zodat dit heeft te gelden als eindbestemming. Aldus is het standpunt van KLM dat Frankfurt als eindbestemming heeft te gelden, onhoudbaar. De kantonrechter ziet zich bovendien in dit oordeel gesteund door de omstandigheid dat KLM een vervangende vlucht heeft aangeboden en verzorgd voor [eisers] naar Denpasar en niet naar Frankfurt. Indien Frankfurt als eindbestemming had te gelden, dan valt niet in te zien waarom KLM vervolgens (onverplicht) zorg draagt voor een verdere reis.

4.7.3.

Tussen partijen is verder niet in geschil dat [eisers] als gevolg van het annuleren van de oorspronkelijke vlucht van KLM met een vertraging van (minimaal) acht uur is aangekomen in Denpasar ten opzichte van de volgens het vluchtschema geplande aankomsttijd. Gelet op de hiervoor weergegeven jurisprudentie van het HvJ EU is die omstandigheid beslissend bij de vraag of er aanspraak kan worden gemaakt op de compensatievergoeding als bedoeld in artikel 7 van de Verordening. Nu deze vertraging haar oorzaak vindt in de annulering van de door KLM aanvankelijk uit te voeren vlucht, is KLM aansprakelijk voor de compensatie op de voet van artikel 7 van de Verordening. Dat er sprake was van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening – op grond waarvan de compensatieplicht terzijde kan worden geschoven – is niet gesteld.

4.7.4.

De slotsom is dat [eisers] terecht aanspraak maakt op vergoeding van€ 600,00 per persoon als gevolg van de vertraging die zij door KLM hebben geleden.

4.8.

[eisers] hebben wettelijke rente gevorderd over het toe te wijzen bedrag aan compensatie, primair vanaf 17 september 2014 (zijnde de datum waarop de eerste sommatie heeft plaatsgevonden), dan wel vanaf de dag der dagvaarding.

4.8.1.

KLM heeft betwist dat zij wettelijke rente is verschuldigd aangezien er geen sprake is van een bij overeenkomst of andere rechtshandeling gestelde termijn. Evenmin vloeit de verbintenis voort uit onrechtmatige daad of is er sprake van een tekortkoming in de nakoming nu er geen overeenkomst was. Tot slot betoogt KLM dat de compensatie geen forfaitair berekende vorm van schade is omdat er anders sprake zou zijn van strijdigheid met het exclusieve karakter van het Verdrag van Montreal van 1999.

4.8.2.

De kantonrechter stelt voorop dat wettelijke rente pas verschuldigd is op het moment dat KLM in verzuim is. Uit artikel 6:82 eerste lid BW volgt dat het verzuim intreedt wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft.

4.8.3.

Naar het oordeel van de kantonrechter strekt de vordering van [eisers] tot voldoening van een verbintenis die rechtstreeks en onmiddellijk uit de Verordening voortvloeit, te weten betaling door KLM van de in artikel 7 Verordening voorziene gefixeerde compensatie. Aldus is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de compensatie moet worden uitgekeerd. Niet in geschil is dat namens [eisers] op 17 september 2014 een sommatiebrief is verzonden naar KLM, waarbij is verzocht en gesommeerd om binnen veertien dagen na 17 september 2014 over te gaan tot uitbetaling van € 1.200,00, bij gebreke waarvan de wettelijke rente alsmede de buitengerechtelijke incassokosten in rekening worden gebracht. Er is aldus, conform hetgeen artikel 6:82 BW voorschrijft, een redelijke termijn aan KLM gegund om aan de rechtstreeks uit de Verordening voortvloeiende verbintenis gehoor te geven. Nu vaststaat dat KLM daar geen gehoor aan heeft gegeven, is zij in verzuim. Dit brengt echter niet met zich dat de wettelijke rente met ingang van 17 september 2014 is verschuldigd, nu toen nog geen sprake was van verzuim. Het verzuim is immers pas ingetreden veertien dagen na de sommatiebrief. Gelet op de wijze waarop de vordering is geformuleerd, brengt het voorgaande met zich dat pas vanaf de datum van de dagvaarding de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijsbaar is.

4.9.

[eisers] maakt tot slot aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het besluit). Namens [eisers] is een aantal sommatiebrieven gezonden ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Op die sommatiebrieven heeft KLM ook telkens, zij het afwijzend, gereageerd. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is berekend conform de wettelijke staffel over de toewijsbare hoofdsom, zodat het gevorderde bedrag ad € 180,00 toewijsbaar is. Overeenkomstig de vordering zal dit bedrag worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.

4.10.

KLM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld, met dien verstande dat de berekende btw over het KvK-uittreksel zal worden afgewezen, aangezien daarover geen btw is verschuldigd. De kosten worden derhalve begroot op:- dagvaarding € 101,18- griffierecht € 221,00- salaris gemachtigde € 300,00totaal: € 622,18.

5 De beslissingDe kantonrechter

5.1.

veroordeelt KLM om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.380,00 netto, bestaande uit € 1.200,00 aan hoofdsom en € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

5.2.

veroordeelt KLM in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 622,18,

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.M. Brouns en in het openbaar uitgesproken.

type: SM

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature