Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verweerder stelt zich op het standpunt dat er een ernstige mate van gevaar bestaat dat de aangevraagde bouwvergunning voor onder meer het realiseren (verplaatsen) van een woonwagen (mede) zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt dat voldoende is aangetoond dat eiser in relatie staat tot strafbare feiten, omdat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiser en zijn vader. Het enkele feit dat sprake is van een familiaire relatie tussen eiser en zijn vader is daartoe onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het feit dat eisers vader en eisers broer lange tijd gezamenlijk actief zijn geweest in de autobranche evenmin tot de conclusie dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiser en zijn vader. Deze feiten betreffen immers niet eiser. Voorts hebben de vier door FIU-nl als verdacht aangemerkte stortingen van eisers vader aan Cars plaatsgevonden voordat eiser bestuurder van Cars was. Eiser was slechts bestuurder van Cars ten tijde van de detentie van zijn vader en uitsluitend gedurende een korte periode van 25 juli 2006 tot en met 1 oktober 2007. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, in navolging van het LBB, niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze omstandigheden als zodanig en in onderlinge samenhang bezien tot het oordeel leiden dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiser en zijn vader. Beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11 / 1600

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2013 in de zaak tussen

[belanghebbende], te Maastricht, eiser

(gemachtigden: mr. I.P. Sigmond),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Emre en mr. G. Marcus-Silletti).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor het verlenen van een bouwvergunning voor het realiseren van een standplaats, woonwagen, berging en hekwerken op het perceel [adres]te Maastricht geweigerd wegens strijd met het bepaalde in artikel 44a, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet .

Bij besluit van 16 augustus 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De zaak is gevoegd behandeld met het beroep van [belanghebbende 2] onder registratienummer AWB 11/1568 ter zitting van 12 maart 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Na de zitting zijn de zaken gesplitst, zodat in deze zaak afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1.

Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.

2.

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet zijn een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1:2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag van de bouwvergunning voor het tijdstip van inwerkingtreden van de Wabo is ingediend, namelijk op 15 januari 2009. In deze uitspraak wordt dan ook de Woningwet aangehaald, zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de Wabo.

3.

Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, overeenkomstig de adviezen van het Landelijk Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (LBB) van 12 juni 2009, 5 augustus 2009 en 8 april 2011, op het standpunt dat er een ernstige mate van gevaar bestaat dat de aangevraagde bouwvergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob)). Eiser staat volgens verweerder in relatie tot strafbare feiten, omdat hij in een zakelijk samenwerkingsverband staat tot zijn vader [W.S.], ten aanzien van wie vermoedens bestaan dat hij strafbare feiten heeft gepleegd die samenhangen met de activiteiten waarop de aangevraagde bouwvergunning ziet. Dit zakelijk samenwerkingsverband blijkt uit de omstandigheden dat: het e-mailadres van [J.S.] & [belanghebbende] blijkens het handelsregister [emailadres] is; het e-mailadres van eisers eenmanszaak [belanghebbende] blijkens het handelsregister [emailadres] is; [W.S.] een viertal stortingen – die door de FIU-Nl, overigens als verdacht zijn aangemerkt – aan [bedrijfsnaam] ([bedrijfsnaam]), waarvan [J.S.] de bestuurder is, heeft gedaan; uit informatie van de FIU-Nl blijkt dat [W.S.] vermoedelijk één van de gemachtigden is van de zakenrekening van [bedrijfsnaam]. [W.S.] is volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel nooit bij deze onderneming betrokken geweest; Er is sprake van een familiaire relatie tussen [W.S.], [J.S.] en eiser; [W.S.] is gedurende de periode van 8 december 2003 tot en met 20 juni 2008 bestuurder van [bedrijfsnaam 2] geweest. [J.S.] is gedurende de periode van 15 maart 2004 tot en met 20 juni 2008 enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] geweest. [W.S.] en [J.S.] zijn dus lange tijd gezamenlijk actief geweest in de autobranche middels [bedrijfsnaam 2], hetgeen duidt op een duurzame vorm van samenwerking; [W.S.] is gedurende de periode van 1 oktober 2007 tot en met 1 juli 2007 bestuurder van [bedrijfsnaam] geweest. Eiser is gedurende de periode van 25 juli 2006 tot en met 1 oktober 2007 bestuurder van [bedrijfsnaam] geweest. Volgens verweerder kan

[W.S.] als geheel voordeel ontlenen aan de toekenning van de bouwvergunning. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband verwijst verweerder naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 mei 2009, LJN AX4420. De geconstateerde door[W.S.] gepleegde strafbare feiten zijn voornamelijk gepleegd bij de exploitatie van een autobedrijf, terwijl de aangevraagde vergunning betrekking hebben op het verplaatsen van een dergelijke onderneming. Het persoonlijk belang van eiser bij het oprichten van een groothandel in schade-auto’s aan de [adres 2] kan – alle belangen tegen elkaar afwegende – niet prevaleren ten opzichte van de in het geding zijnde belangen van goede handhaving en openbare orde.

4.

Eiser voert – kort weergegeven - aan dat het LBB heeft geconcludeerd dat op grond van hetgeen er over eiser bekend was op zichzelf geen aanleiding was een negatief advies aan verweerder te verstrekken. Het LBB baseert haar negatief advies dan ook uitsluitend op het vermeende samenwerkingsverband tussen eiser en [W.S.]. Het samenwerkingsverband dient van dusdanige orde te zijn dat een derde mee profiteert van de vergunning en de vergunning direct of indirect kan worden gebruikt door derden voor het plegen van strafbare feiten. Daarvan is geen sprake bij het verplaatsen en opbouwen van de woonwagen van eiser. Er bestaat tussen eiser en [W.S.] geen structurele samenwerking waarvoor een zakelijke – financiële, organisatorische en commerciële – noodzaak is en die tot wederzijds voordeel van de zakelijke partners strekt. Alleen het bestaan van een familierelatie is onvoldoende aanleiding om een zakelijk samenwerkingsverband aan te nemen. In casu heeft verweerder geen feiten of omstandigheden gesteld die invulling kunnen geven aan een relatie ex artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob . Tevens is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat [W.S.] de genoemde strafbare feiten heeft gepleegd en is evenmin sprake van een redelijkerwijs doen vermoeden.

5.

In artikel 44a, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet , zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, is bepaald dat in afwijking van artikel 44, eerste lid, en artikel 56a, tweede en derde lid, de reguliere bouwvergunning tevens kan worden geweigerd door het openbaar bestuur in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob , met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 3 van die wet in deze wet onder betrokkene mede wordt verstaan degene die op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs met een aanvrager van de bouwvergunning gelijk kan worden gesteld.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen, voorzover zij bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegen.

In artikel 3, derde lid, van de Wet Bibob is bepaald dat voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, betreft, de mate van het gevaar wordt vastgesteld op basis van:

feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,

in geval van vermoeden de ernst daarvan,

de aard van de relatie en

het aantal van de gepleegde strafbare feiten.

In artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet Bibob is bepaald dat de betrokkene in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het derde lid staat, indien een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat.

6.

Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser in relatie tot strafbare feiten staat en dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiser en [W.S.] aanneemt, overweegt de rechtbank als volgt.

Allereerst is van belang dat een bestuursorgaan op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer uitspraak van 27 december 2012, LJN BY7372, gelet op de expertise van het LBB, in beginsel van het advies van het LBB mag uitgaan. Dit neemt niet weg dat het bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is.

7.

Na met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met toestemming van eiser kennis te hebben genomen van de adviezen van het LBB overweegt de rechtbank als volgt.

8.

Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet Bibob (Tweede Kamer, 1999-2000, 26 883, nr. 3, p. 63) kan worden afgeleid dat het begrip zakelijk samenwerkingsverband in de wet is opgenomen voor de situatie, waarin een natuurlijke persoon of een rechtspersoon van wie geen justitiële of politiële antecedenten bekend zijn als aanvrager van een vergunning optreedt, terwijl wordt geparticipeerd in een samenwerkingsverband. Bij de beslissing inzake de toekenning van een vergunning dient dan tevens rekening te worden gehouden met de strafbare feiten van degenen die naast de aanvrager deelnemen in het zakelijk samenwerkingsverband.

9.

De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder zich in het bestreden besluit heeft gebaseerd op de door het LBB uitgebrachte adviezen en zich, overeenkomstig deze adviezen, op het standpunt heeft gesteld dat de vier door FIU-nl als verdacht aangemerkte door eiser gedane geldstortingen gedurende de periode van 29 januari 2004 tot en met 20 februari 2008, niet zelfstandig leiden tot het weigeren van de aangevraagde bouwvergunning. Voorts overweegt verweerder dat het feit dat niet uit andere informatie een soortgelijk strafbaar feit, te weten het vermoeden dat twee van de vier transacties verband houden met witwassen of de financiering van terrorisme, naar voren komt het vermoeden minder ernstig maakt. Naast deze geldstortingen heeft het LBB geen andere feiten en omstandigheden vastgesteld die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat eiser in relatie staat tot strafbare feiten. Gesteld noch gebleken is dat eiser is veroordeeld voor een strafbaar feit, noch dat hij is gedagvaard of nog een dagvaarding zal ontvangen.

10.

Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank voorts ten onrechte op het standpunt dat voldoende is aangetoond dat eiser in relatie staat tot strafbare feiten, omdat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiser en [W.S.]. Het enkele feit dat sprake is van een familiaire relatie tussen eiser en [W.S.] is daartoe onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het feit dat [W.S.] en [J.S.] lange tijd gezamenlijk actief zijn geweest in de autobranche middels [bedrijfsnaam 2], hetgeen volgens verweerder duidt op een duurzame vorm van samenwerking, evenmin tot de conclusie dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiser en [W.S.]. Deze feiten betreffen immers niet eiser en verweerder heeft aan het bestreden besluit niet ten grondslag gelegd dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiser en zijn broer [J.S.]. Voorts hebben de vier door FIU-nl als verdacht aangemerkte stortingen van [W.S.] aan [bedrijfsnaam] plaatsgevonden voordat eiser bestuurder van [bedrijfsnaam] was. Eiser was slechts bestuurder van [bedrijfsnaam] ten tijde van de detentie van[W.S.] en uitsluitend gedurende een korte periode van 25 juli 2006 tot en met 1 oktober 2007. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, in navolging van het LBB, niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze omstandigheden als zodanig en in onderlinge samenhang bezien tot het oordeel leiden dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiser en[W.S.]. Daar komt bij dat verweerder aan eiser een bouwvergunning voor de fundering van de woonwagen heeft verleend en in dat kader niet is overgegaan tot toepassing van het Bibob-instrumentarium, terwijl de feiten en omstandigheden waarop verweerder thans het bestreden besluit baseert op het moment van de aanvraag voor deze bouwvergunning reeds hadden plaatsgevonden.

Het beroep van verweerder op de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2006, LJN AX4420, doet aan het voorgaande niet af. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat in dat voorliggende geval een zakelijk samenwerkingsverband voldoende aannemelijk was gemaakt, omdat sprake was van familieleden, die allen werkzaam waren in dezelfde branche en er een rekening-courant verhouding tussen de bedrijven van de verschillende partners bestond, waarbij over en weer betalingen werden gedaan en verrekend. Tevens was er sprake van het verstrekken van een lening van de ene partner aan de andere en exploiteerden de familieleden gedurende enige jaren feitelijk raamprostitutiepanden met gebruikmaking van een vergunning van de BV van het andere familielid. Van dergelijke omstandigheden en een vergaande samenwerking is de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken noch heeft verweerder anderszins omstandigheden aangevoerd die in redelijkheid tot het oordeel dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband kunnen leiden.

11.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de adviezen van het LBB waarin geconcludeerd wordt dat eiser in een zakelijk samenwerkingsverband staat tot [W.S.] onvoldoende gedragen worden door de daarin genoemde feiten en omstandigheden en dat verweerder de adviezen van het LBB dan ook niet aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. Verweerder is ten onrechte, overeenkomstig de adviezen van het LBB, overgegaan tot weigering van de aanvraag voor de bouwvergunning op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet Bibob . Het bestreden besluit is, gelet op het voorgaande, in strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:12 van de Awb genomen.

De desbetreffende beroepsgronden slagen derhalve.

12.

Reeds gelet hierop is het beroep gegrond. Derhalve behoeft hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking meer.

13.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.

14.

Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

15.

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 472,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Verweerder is in de gevoegde zaak met procedurenummer AWB 11/1568 reeds veroordeeld in de proceskosten voor het verschijnen ter zitting, zijnde € 472,-.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,- aan eiser te vergoeden;

veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 472,-, te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.N.F. Sleddens, voorzitter, en mr. M.A. Teeuwissen en mr. D.W.M. Wenders, leden, in aanwezigheid van mr. drs. P.M. van den Brekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2013.

w.g. P. van den Brekel w.g. J. Sleddens

Voor eensluidend afschrift:

de griffier:

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature