Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Op eigen initiatief de dienstbetrekking van 38 uur per week voor de duur van een half jaar verruild voor een ongewisse uitzendovereenkomst; verwijtbaarheid WW. Niet aangetoond te lijden aan zodanige ernstige vorm van diabetes mellitus dat hij daardoor niet als schoonmaker zou kunnen functioneren.

Uitspraak



RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht

Procedurenummer: AWB 07/76

uitspraak van 1 november 2007 van de meervoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

inzake het geding tussen

[eiser],

wonende te Heerenveen,

eiser,

gemachtigde: mr. M.H.J. Miltenburg, advocaat te Heerenveen,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),

verweerder,

gemachtigde: G.A. Tellinga, werkzaam bij Uwv te Leeuwarden.

Procesverloop

Bij brief van 1 december 2006 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Werkloosheidswet (WW), hierna: het bestreden besluit.

Tegen dit besluit is namens eiser op 11 januari 2007 beroep ingesteld.

De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 9 augustus 2007. Zowel eiser als verweerder zijn bij hun respectievelijke gemachtigden verschenen.

Motivering

De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiser is als uitzendkracht via uitzendbureau Source Flex Care B.V. te Zwolle (hierna: het uitzendbureau) tot en met 26 december 2005 werkzaam geweest als instellingskok.

Aansluitend heeft eiser naar aanleiding van zijn aanvraag WW een (nieuw) recht op een WW-uitkering ontvangen.

Op het werkbriefje over de periode van 9 oktober 2006 tot en met 5 november 2006 heeft eiser ingevuld dat hij in de week van 9 tot en met 13 oktober zeven uur heeft gewerkt bij schoonmaakbedrijf De Haan (hierna: De Haan), in de week van 16 tot en met 20 oktober 34,5 uur eveneens bij De Haan en in de week van 23 tot en met 27 oktober 40 uur via het uitzendbureau. In de week van 30 oktober tot en met 3 november heeft eiser geen werkzaamheden verricht.

Naar aanleiding van dit werkbriefje heeft verweerder op 14 november 2006 telefonisch contact opgenomen met De Haan. Van het met [naam], werkzaam bij De Haan, gevoerde gesprek is de volgende telefoonnotitie gemaakt:

"[eiser] is op 9 okt bij De Haan begonnen, eerst een paar uur op 3 dagen in de week. Met ingang van 16 okt heeft hij volledig gewerkt en is aan hem een contract voor een half jaar obv 38 uur pw aangeboden. Dit heeft hij ondertekend. Wel werd er afgesproken, dat wanneer hij terug kon komen bij zijn oude werkgever in zijn eigen functie, dat hij dan direct mocht gaan. De ingangsdatum van 9 okt op dit contract is niet juist, dit moet zijn 16 okt 2006. Mevr. geeft aan dat ze hier een fout heeft gemaakt. (er was nog een oproepcontract voor de week van 9 okt)

De reden van beëindiging van het contract is volgens mevr dat hij weer bij zijn oude werkgever kon komen werken. En zo hebben ze, zoals mondeling werd afgesproken, het contract per 23 okt beëindigd (…)."

Op dezelfde dag heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met eiser, waarvan de volgende telefoonnotitie is gemaakt:

"Ja, ik heb eerst gedeeltelijk gewerkt bij De Haan.

Daarna heb ik een week volledig gewerkt. Dit was niets voor mij, ik was kapot. Ik kon op 23 okt weer bij mijn oude werkgever in mijn eigen functie als kok aan het werk. Ik heb hier een week kunnen werken. Er werd mij ook niet voorgehouden dat ik daar langer zou kunnen werken, dat is namelijk nooit zeker.

Ik heb een contract van een half jaar bij de Haan gekregen en getekend voor 38 uur pw. Ik heb de duur van het contract zelf gewijzigd naar 2 weken.

Ik heb na de werkweek in mijn oude functie niet geïnformeerd of ik toch weer bij de Haan kon komen werken. Dit werk is toch niets voor mij. (…)"

Bij besluit van 15 november 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat eisers WW-uitkering met ingang van 30 oktober 2006 wordt beëindigd, omdat De Haan hem passend werk had aangeboden maar eiser dit door eigen toedoen is kwijtgeraakt zonder dat daarvoor een geldige reden was.

Op 16 november 2006 heeft [naam] telefonisch contact opgenomen met verweerder, waarvan de volgende telefoonnotitie is gemaakt:

"(…) mw. [naam] belt inzake het niet aangaan van de AOK (proeftijd ontslagen/werk was te zwaar voor [eiser]). Dit had niets te maken met het feit dat hij tijdelijk in zijn oude werk als kok terecht kon. (…) E.e.a. wordt nog in een brief aan [eiser] door zijn werkgever bevestigd. (…)"

Op 20 november 2006 heeft eiser een ontslagbrief van De Haan, gedateerd 20 oktober 2006, aan verweerder gezonden. In deze brief staat dat eiser in de proeftijd is ontslagen omdat De Haan een te hoog verwachtingspatroon van eiser had.

Verweerder heeft het door eiser tegen het besluit van 15 november 2006 gemaakte bezwaar van 23 november 2006 bij het bestreden besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit om de uitkering blijvend geheel te weigeren gehandhaafd. Verweerder acht het niet aannemelijk dat eiser in de proeftijd bij De Haan is ontslagen en blijft uitgaan van de op

14 november 2006 telefonisch verkregen informatie over het beëindigen van het dienstverband bij De Haan. Het per 23 oktober 2006 verwisselen van een dienstbetrekking bij De Haan voor bepaalde tijd tot en met 8 april 2007 voor een uitzendovereenkomst bij het uitzendbureau, waarbij per week wordt bekeken of en hoeveel uren eiser kan werken, brengt een groter en vooral eerder werkloosheidsrisico met zich mee. Onder omstandigheden kan het risico van het verwisselen van een dienstbetrekking opwegen tegen het belang dat iemand heeft bij wisseling van werk. In eisers geval is daarvan geen sprake, aldus verweerder. Indien het werk bij De Haan niet beviel, had het veeleer op de weg van eiser gelegen om vanuit de dienstbetrekking bij De Haan ander werk te zoeken. Daarom is volgens verweerder sprake van verwijtbare werkloosheid en dient de WW-uitkering per 30 oktober 2006 blijvend geheel te worden geweigerd. Verweerder ziet geen reden om te spreken van verminderde verwijtbaarheid en evenmin dringende redenen om van de maatregel af te zien.

In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat geen sprake is van het door hem eenzijdig opzeggen van de arbeidsovereenkomst. Eiser had geconstateerd dat de werkzaamheden bij De Haan lichamelijk te zwaar voor hem waren en is toen op zoek gegaan naar ander werk, zodat hij het voorziene proeftijdontslag voor zou zijn. In dat kader vernam hij van de tijdelijke werkzaamheden als instellingskok via het uitzendbureau. In het gesprek van

20 oktober 2006 met [naam] is besproken dat de voortzetting van de arbeidsrelatie niet wenselijk zou zijn en is de arbeidsovereenkomst door De Haan met onmiddellijke ingang tijdens de proeftijd opgezegd. Dat eiser ook geen andere oplossing zag dan beëindiging van de arbeidsovereenkomst, vloeide voort uit het feit dat hij het werk vanwege zijn gezondheidstoestand niet kon volhouden. Eiser is diabetes patiënt en ondervindt daardoor problemen bij werkzaamheden die onder tijdsdruk moet worden uitgeoefend. Omdat hij al had rondgekeken of er mogelijk andere werkzaamheden voorhanden waren, kon hij, toen de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk werd beëindigd, niet anders dan het op dat moment voorhanden werk via het uitzendbureau aanpakken. De door verweerder telefonisch verkregen inlichtingen bij De Haan op 14 november 2006 zijn hiermee geenszins strijdig. Eiser concludeert dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Hem kan geen verwijt worden gemaakt en de maatregel is daarom onevenredig. Eiser verzoekt de rechtbank het bestreden besluit te vernietigen, verweerder te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente en met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb het primaire besluit te schorsen.

Verweerder heeft op 13 maart 2007 verweer gevoerd, waarbij in een bijlage van 9 maart 2007 de bezwaarverzekeringsarts L. Zwemer een reactie heeft gegeven op de medische omstandigheden waarop eiser zich heeft beroepen.

Namens eiser is bij brief van 26 juli 2007 op het verweerschrift gereageerd en onder meer gewezen op hetgeen de "Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006 " vermelden over de situatie waarin het onduidelijk is of de werkgever dan wel de werknemer het initiatief voor de beëindiging van het dienstverband nam.

De rechtbank overweegt als volgt.

Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW bepaalt dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Daarvan is ingevolge artikel 24, tweede lid, onder b, van de WW sprake indien de dienstbetrekking door of op verzoek van de werknemer is beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Artikel 27, eerste lid, van de WW bepaalt dat verweerder de uitkering blijvend geheel weigert, indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert verweerder de uitkering ten hoogste over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen naar 35.

Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten dat eiser per 30 oktober 2006 verwijtbaar werkloos is geworden.

Het systeem van de WW brengt mee dat een beoordeling van de vraag of eiser al dan niet verwijtbaar werkloos is, in beginsel moet worden gerelateerd aan de dienstbetrekking(en) waaraan hij dat recht ontleent. Zolang echter nog geen zelfstandig recht op uitkering uit hoofde van het verrichten van arbeid uit de laatste dienstbetrekking is opgebouwd, zoals in het onderhavige geval, is het recht op uitkering mede ontstaan uit het verrichten van arbeid in de voorlaatste dienstbetrekking. Bij de beoordeling van de aanspraken van eiser wordt ontslagname uit die voorlaatste dienstbetrekking derhalve ook in beschouwing genomen. Dit betekent dat eisers werkloosheid uit zijn dienstbetrekking bij De Haan per 23 oktober 2006 dient te worden meegewogen in de beoordeling in hoeverre eisers situatie leidt tot verwijtbare werkloosheid per 30 oktober 2006.

Met verweerder is de rechtbank allereerst van oordeel dat eiser zelf zijn arbeidsovereenkomst met De Haan heeft beëindigd, en wel om via het uitzendbureau als instellingskok te kunnen werken. Immers, blijkens de van het telefoongesprek met De Haan opgemaakte notitie, zoals hierboven weergegeven, meldt De Haan dat eiser een half jaar contract voor 38 uur per week had getekend, maar dat daarbij was afgesproken dat eiser direct mocht vertrekken als hij weer bij zijn oude werkgever in zijn oude functie kon werken. Het contract met eiser was beëindigd, omdat hij per 23 oktober 2006 weer bij zijn oude werkgever kon werken, aldus De Haan. In het op dezelfde dag gehouden telefoongesprek met eiser, zo blijkt uit de daarvan opgemaakte notitie, heeft eiser verweerder bevestigd dat hij een half jaar contract voor 38 uur per week bij De Haan had, maar dat hij per 23 oktober 2006 weer is gaan werken bij zijn oude werkgever in zijn eigen functie als kok. Het werk bij De Haan was niets voor hem, aldus eiser.

Eiser heeft nog aangevoerd dat niet hij maar De Haan de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd, omdat hij niet voldoende zou functioneren. Eiser heeft in dit verband gewezen op de brief van De Haan van 20 oktober 2006, waarin hem wordt meegedeeld dat het contract in de proeftijd is beëindigd, omdat De Haan een te hoog verwachtingspatroon van eiser had.

Met verweerder acht de rechtbank deze gang van zaken niet voldoende aannemelijk. In het eerste telefoongesprek van verweerder met De Haan wordt als reden van het einde van het dienstverband genoemd dat eiser weer bij zijn oude werkgever kon werken. Niets wordt opgemerkt over het beweerdelijk onvoldoende functioneren van eiser. De rechtbank vermag niet in te zien waarom De Haan het beweerdelijk onvoldoende functioneren van eiser - dat toch als een essentieel, doorslaggevend punt mag worden gezien - niet zou hebben genoemd als dit daadwerkelijk de reden voor het einde van het dienstverband zou zijn geweest. In de notitie van het telefoongesprek met eiser is een opmerking over eisers beweerdelijk onvoldoende functioneren evenmin terug te vinden. Bovendien is de brief van 20 oktober 2006 eerst onder de aandacht van verweerder gebracht na het nemen van de primaire beslissing van 15 november 2006. Eiser noch De Haan hebben van deze brief of de inhoud daarvan melding gemaakt tijdens het telefoongesprek met verweerder op 14 november 2006. Als een brief met deze inhoud van deze datum zou bestaan, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom eiser noch De Haan daarvan melding hebben gemaakt in het telefoongesprek over het einde van het dienstverband dat plaatsvond op een datum zo kort na de datum van de bedoelde brief. Dat verweerder doelbewust opmerkingen over eisers functioneren niet in de telefoonnotitie heeft opgenomen, zoals door eiser gesuggereerd, acht de rechtbank gegeven het vorenoverwogene niet aannemelijk.

Eiser heeft derhalve op eigen initiatief de dienstbetrekking van 38 uur per week voor de duur van een half jaar verruild voor een ongewisse uitzendovereenkomst, waarbij per week werd bekeken of en hoeveel uren konden worden gewerkt.

Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in eisers geval geen sprake is van de situatie dat het risico van het verwisselen van een dienstbetrekking kan opwegen tegen het belang dat iemand heeft bij wisseling van werk. Als het werk bij De Haan eiser niet beviel, had het op zijn weg gelegen om vanuit zijn dienstbetrekking bij De Haan een andere dienstbetrekking te zoeken.

De stelling dat hij het werk bij De Haan niet aankon, nu hij als suikerpatiënt niet onder druk kan presteren en snel vermoeid is, zeker als hij niet in een vast ritme kan leven, en er bovendien sprake was van stressfactoren, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt door middel van medische verklaringen ter zake. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het bij dergelijke problemen meer voor de hand ligt om met de werkgever te gaan praten over de mogelijkheid om bijvoorbeeld voor een ander bedrijf of voor minder uren per week te gaan werken, dan volledig te stoppen met het werk. Dat het bespreken van alternatieven niet slechts een theoretische mogelijkheid was, blijkt al uit de omstandigheid dat eiser in de eerste week bij De Haan bij een ander bedrijf schoonmaakte dan het bedrijf waar de beweerdelijk fysieke problemen ontstonden. Bovendien valt naar het oordeel van de rechtbank niet goed in te zien waarom het werk als instellingskok, in tegenstelling tot het werk als schoonmaker, niet te belastend is voor eiser. Het zijn van instellingskok is weliswaar iets anders dan het zijn van schoonmaker, maar juist als instellingskok moet ook worden gewerkt onder (tijds)druk, inclusief de benodigde stress. De rechtbank heeft bij het voorgaande tevens acht geslagen op het rapport van 9 maart 2007 van bezwaarverzekeringsarts L. Zwemer. Zwemer heeft geconcludeerd dat er geen enkele aanwijzing is dat eiser een zodanige ernstige vorm van diabetes mellitus heeft dat hij daardoor niet als schoonmaker zou kunnen functioneren.

Concluderend is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser per 30 oktober 2006 verwijtbaar werkloos is geworden als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder b, van de WW. Om die reden heeft verweerder terecht (herleving van) de WW-uitkering geweigerd. Dit ware slechts anders indien het niet voorkomen dat eiser verwijtbaar werkloos werd eiser niet in overwegende mate kan worden verweten. Van dergelijke omstandigheden is echter niet gebleken. Evenmin is gebleken van een dringende reden om van het opleggen van een maatregel af te zien.

Het voorgaande betekent dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard. Dit brengt reeds met zich dat geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb .

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

Aldus gegeven door mr. M.S. van der Kuijl, voorzitter, en door mrs. E.M. Visser en

E.C.R. Schut, rechters, en uitgesproken in het openbaar door mr. M.S. van der Kuijl op

1 november 2007, in tegenwoordigheid van mr. A.J.T. Harkema als griffier.

w.g. A.J.T. Harkema

w.g. M.S. van der Kuijl

Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.

Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:

de Centrale Raad van Beroep

Postbus 16002

3500 DA Utrecht

In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature