U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

WIA. Schatting. Einde wachttijd. Reïntegratie.

Uitspraak



RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht

Procedurenummer: AWB 06/1879

uitspraak van 12 april 2007 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

inzake het geding tussen

[naam],

wonende te [plaats],

eiser,

gemachtigde: mr. A Reitsma, werkzaam bij Hout- en Bouwbond te Drachten,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),

verweerder,

gemachtigde: T.R Hollander, werkzaam bij het UWV.

Procesverloop

Bij brief van 22 juni 2006 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).

Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend.

De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 14 maart 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij genoemde gemachtigde.

Motivering

Op 13 februari 2004 heeft eiser zich wegens rug- en schouderklachten ziek gemeld. Op dat moment genoot hij uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Daarvoor was eiser laatstelijk voor 40 uur per week werkzaam als wadwerker/medewerker walbeschoeiingen via uitzendorganisatie AB Fryslân te Dokkum.

Op 30 september 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering in het kader van de WIA per 10 februari 2006. Bij besluit van 28 november 2005 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van de overweging dat eiser in staat wordt geacht met ingang van 10 februari 2006 meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Gelet hierop is eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt en kan hij geen aanspraak maken op een WIA uitkering. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op het rapport van 21 oktober 2005 van de verzekeringsarts E. Talsma en het rapport van 24 november 2005 van de arbeidsdeskundige D.N. Faas.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft de beslissing op het bezwaarschrift gebaseerd op het rapport van 3 april 2006 van de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema en het rapport van 22 juni 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige P. de Groot.

Eiser stelt zich ook in beroep op het standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Volgens eiser moeten er ten aanzien van de items buigen, zitten en staan meer beperkingen worden aangegeven. Eiser is verder van mening dat de geduide functies niet geschikt voor hem zijn. De functies sjouwer (111250), controleur (267060) en parkeercontroleur (342022) zijn niet geschikt op de items duwen/trekken (4.13.0) en tocht (3.3.0). De functie wikkelaar (267050) is volgens eiser niet geschikt op het item handelingstempo (1.9.8). Ten slotte voert eiser aan dat verweerder bij de beoordeling van zijn functionele mogelijkheden ten onrechte geen acht heeft geslagen op het Protocol ALR (Aspecifieke lage rugpijn) en heeft verzuimd zich in het verloop van de eerste twee ziektejaren in te spannen voor de re-integratie van eiser.

De rechtbank overweegt als volgt.

Artikel 4, eerste lid, van de WIA bepaalt dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

Artikel 5 van de WIA bepaalt dat gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

Artikel 6, eerste lid, van de WIA bepaalt dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd wordt op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

Artikel 6, derde lid, van de WIA bepaalt dat onder arbeid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en 5 wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Artikel 6, vierde lid, eerste volzin, van de WIA bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid, en de artikelen 4 en 5 nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld die voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en gedeeltelijk arbeidsgeschikten verschillend kunnen zijn.

De in artikel 6, vierde lid, eerste volzin, van de WIA bedoelde nadere regels zijn gesteld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit), zoals dat luidt met ingang van 29 december 2005. Op grond van het Schattingsbesluit worden aan de betrokkene tenminste drie verschillende functies voorgehouden, waarmee hij ondanks zijn medische beperkingen inkomen kan verwerven. Deze functies dienen ieder tenminste drie arbeidsplaatsen te vertegenwoordigen. De resterende verdiencapaciteit van de betrokkene wordt vastgesteld op de hoogte van het inkomen dat kan worden verworven met de middelste van de drie functies waarmee het hoogste loon per uur kan worden verdiend. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vervolgens berekend door het maatmaninkomen van de betrokkene te vergelijken met zijn resterende verdiencapaciteit.

De onderhavige schatting is gebaseerd op de door de verzekeringsarts Talsma opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hierin is de belastbaarheid van eiser per 10 februari 2006 vastgelegd. De rechtbank ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid daarvan, zoals die is bevestigd door de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema. De rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig zou zijn uitgevoerd of gebaseerd zou zijn op onjuiste medische gegevens. De primaire verzekeringsarts heeft zijn conclusies gebaseerd op eigen onderzoek en de bezwaarverzekeringsarts heeft dossieronderzoek gedaan en eiser ter hoorzitting gezien en gesproken. De verzekeringsartsen hebben voorts informatie afkomstig van de behandelend sector meegewogen in de beoordeling. Verweerder heeft zijn verzekeringsartsen derhalve kunnen volgen in hun conclusie dat er medisch gezien voor het aannemen van verdergaande beperkingen geen aanleiding bestaat. De subjectieve pijnbeleving van eiser acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, zulks te meer nu eiser daarvoor geen toetsbare medische onderbouwing heeft kunnen geven.

De vaststelling van eisers resterende verdiencapaciteit is gebaseerd op zijn geschiktheid voor functies die voorkomen in de Standaard beroepen classificatie (Sbc). In de onderhavige zaak is de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid gebaseerd op de volgende drie door de bezwaararbeidsdeskundige De Groot aan eiser voorgehouden voorbeeldfuncties: sjouwer (Sbc code 111250), wikkelaar (Sbc-code 267050) en controleur (Sbc-code 267060).

Gelet op de gedetailleerde beschrijvingen van de in deze functies optredende belastingen en door bezwaararbeidsdeskundige De Groot in zijn rapportage van 22 juni 2006 gegeven toelichting op de belastbaarheid in de functies ten opzichte van de beperkingen van eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze belastingen de door de verzekeringsarts Talsma vastgestelde belastbaarheid van eiser niet te boven gaan. Met name heeft verweerder De Groot kunnen volgen in diens conclusie dat de geduide functies ook geschikt zijn op de items duwen/trekken (4.13.0) en tocht (3.3.0). Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser op deze items niet beperkt is geacht. Nu op het item duwen/trekken voorts geen overschrijding van de normaalwaarde van 15 kgf wordt aangegeven, moet het ervoor worden gehouden dat er niet meer kracht dan 15 kgf voor nodig is om karren van 300kg in beweging te brengen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet juist is. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om te oordelen dat verweerder ten aanzien van het item tocht de bezwaararbeidskundige niet heeft kunnen volgen in zijn opmerking dat door het aantrekken van de juiste kleding tocht op de rug kan worden opgevangen. Ten aanzien van het item handelingstempo (1.9.8) bij de functie wikkelaar (267050) heeft De Groot genoegzaam gemotiveerd dat weliswaar sprake is van een hoog handelingstempo, maar dat, gezien de mogelijkheid tot het naar eigen inzicht afwisselend zitten en staan, de functie voor eiser geschikt is te achten. Aan hetgeen eiser heeft gesteld ten aanzien van de parkeercontroleur (342022) gaat de rechtbank voorbij, omdat deze functie niet aan de schatting ten grondslag is gelegd.

De overige gegevens van arbeidskundige aard mede in aanmerking genomen is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser, met zijn krachten en bekwaamheden, op 10 februari 2006 in staat moet worden geacht deze algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.

Vergelijking van het loon dat eiser met zijn vroegere arbeid had kunnen verdienen, indien hij daarvoor niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden, met het loon dat hij in de hem geduide functies kan verdienen, leidt tot de slotsom dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van circa 10,98%. Hieruit volgt dat verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser op10 februari 2006 in staat is om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen per uur te verdienen en de uitkering ingevolge de WIA met ingang van genoemde datum terecht heeft geweigerd.

Het betoog van eiser dat verweerder bij de beoordeling van de functionele mogelijkheden geen acht heeft geslagen op het Protocol ALR en daardoor in de eerste twee ziektejaren van eiser tekort is geschoten bij diens re-integratie kan geen doel treffen, reeds omdat het antwoord op de vraag of van de zijde van verweerder voldoende re-integratie-inspanningen zijn geleverd, niet van betekenis is voor de beantwoording van de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer per einde wachttijd correct is vastgesteld.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2007 door voornoemde rechter in tegenwoordigheid van mr. J. Dijkstra als griffier.

w.g. J. Dijkstra

w.g. E.C.R. Schut

Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.

Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:

de Centrale Raad van Beroep

Postbus 16002

3500 DA Utrecht.

In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature