Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

loonsanctie; onvoldoende re-integratie-inspanningen; deskundigenoordeel

Uitspraak



RECHTBANK Haarlem

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/6372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2012 in de zaak tussen

Technautic BV, te Wormerveer,

eiseres,

(gemachtigde: B. Damkat, registercasemanager),

en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiseres niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen jegens de heer [werknemer] (hierna: werknemer) in verband waarmee eiseres het loon moet doorbetalen tot 19 maart 2012.

Bij besluit van 19 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2012. Eiseres is verschenen bij [naam], bijgestaan door haar gemachtigde B. Damkat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van der Feer.

Overwegingen

1.

De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. De werknemer werkte bij eiseres als inkoper (voor 40 uur per week). Na een fietsongeval in augustus 2008 is de werknemer aanvankelijk weer volledig gaan werken. Op 23 maart 2009 is hij uitgevallen tengevolge van de klachten voortvloeiend uit het fietsongeval.

2.

Bij het primaire besluit heeft verweerder het tijdvak waarin de werknemer jegens eiseres recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de loondoorbetalingsverplichting gehandhaafd. De verlenging - ook wel kortweg loonsanctie genoemd – is opgelegd in aansluiting op de afloop van de normale wachttijd van 104 weken en op de grond dat door de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Verweerder heeft zich gebaseerd op de rapportages van de verzekeringsarts en de (bezwaar)arbeidsdeskundigen.

De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van het indienen van de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een onderzoek ingesteld. Op 17 februari 2011 heeft de verzekeringsarts gerapporteerd dat gedurende de fase dat de aard van de aandoening van de werknemer niet geheel duidelijk was, terughoudendheid ten aanzien van re-integratie acceptabel was. Na april 2010 kwam die duidelijkheid echter wel en was volgens de verzekeringsarts de werknemer belastbaar te achten. Vanaf mei 2010 had re-integratie kunnen worden ingezet. De verzekeringsarts heeft met drie opvolgende arbo-artsen het gevoerde beleid besproken, maar die hebben geen argumenten aangereikt om tot een ander standpunt te komen. De verzekeringsarts heeft de verwachting uitgesproken dat de functionele mogelijkheden op termijn kunnen toenemen.

De arbeidsdeskundige heeft op 8 maart 2011 gerapporteerd dat, afgaande op de conclusies van de verzekeringsarts, de werknemer vanaf mei 2010 belastbaar was te achten voor ander werk bij de eigen werkgever of elders en heeft vastgesteld dat in de periode tussen mei en december 2010 er geen re-integratieactiviteiten in het 1e of 2e spoor zijn geweest. Het resultaat is daarmee onvoldoende en de arbeidsdeskundige heeft daarvoor geen deugdelijke grond gezien. Die deugdelijke grond kan volgens de arbeidsdeskundige niet gelegen worden in het feit dat de bedrijfsarts van mening was dat de werknemer in mei 2010 nog niet belastbaar is.

De bezwaararbeidsdeskundige heeft in bezwaar de conclusie van de arbeidsdeskundige bevestigd. In het rapport van 19 oktober 2011 heeft de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat er tot december 2010 geen re-integratie heeft plaatsgevonden, terwijl dat wel had gekund en heeft hij daarbij aangegeven dat de werkgever verantwoordelijk is voor de adviezen van de arbodienst, ook als die onjuist zijn.

3.

Eiseres heeft in haar beroepschrift aangevoerd alles te hebben gedaan wat in redelijkheid van haar als werkgever mag worden verwacht. Aanvankelijk lukte de re-integratie deels in aangepast werk. Nadat de medische behandelaars van de werknemer en de bedrijfsarts aangaven dat re-integratie contraproductief voor het herstel zou zijn, heeft eiseres, naar haar mening de zorgvuldigheid in acht genomen door dit door middel van de deskundigenoordeel te laten toetsen door het Uwv. Het Uwv heeft in zijn deskundigenadvies de curatieve sector en de bedrijfsarts gevolgd. Eiseres acht het niet redelijk om van haar als werkgever te verwachten dat zij de daaropvolgende adviezen van de bedrijfsarts dan opnieuw in twijfel trekt. Bovendien is het niet mogelijk om een tweede deskundigenoordeel te vragen met dezelfde vraagstelling. Onmiddellijk nadat zij signalen ontving van de bedrijfsarts dat de werknemer weer arbeidsmogelijkheden had, is het 2e spoor ingezet (bij Rentree), ondanks dat de belastbaarheid nog heel wisselend was en de curatieve sector nog volop onderzoek deed en de werknemer behandelde. Eiseres wijst er verder nog op dat de werknemer na het ongeval voortdurend is behandeld en dat er telkens wijzigingen waren in het behandelbeleid. De wachttijd voor behandeling in het [ziekenhuis], op het moment van het deskundigenoordeel geïndiceerd, kon niet worden bekort en dat kan haar als werkgever niet worden aangerekend. Eiseres heeft overigens wel nog onderzocht of de behandeling ergens anders eerder van start zou kunnen gaan, maar dit bleek niet mogelijk.

1. 4.

4. Verweerder heeft toepassing gegeven aan artikel 25, negende lid, van de Wet WIA , in verbinding met artikel 65 van die wet. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (hierna: de Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie inspanningen die zijn verricht. Volgens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, waarvan sprake is als tot een (gedeeltelijke) werkhervatting is gekomen die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis. Indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien verweerder de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht of tot het oordeel komt dat de werkgever een deugdelijke grond heeft, wordt geen loonsanctie opgelegd.

2. 5.

5. Vaststaat dat hier geen bevredigend resultaat is bereikt in de hiervoor bedoelde zin. De vraag is dan of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Hierbij is van belang dat het bestreden besluit een voor eiseres belastend karakter heeft. Het is, gelet daarop en mede in aanmerking genomen de Beleidsregels, aan verweerder om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Uit artikel 65 WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re- integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Verweerder dient zijn besluit in dit verband deugdelijk te motiveren en zal zich daarbij moeten houden aan de uitgangspunten van de Regeling procesgang en het beoordelingskader van de Beleidsregels.

3.

De rechtbank stelt vast dat eiseres op 24 juni 2010 heeft verzocht om een deskundigenoordeel. In reactie hierop heeft de arbeidsdeskundige op 29 juni 2010 zijn oordeel gegeven. Het deskundigenoordeel luidt als volgt: “op grond van de resultaten van mijn onderzoek ben ik van oordeel dat, op basis van de stukken die u mij hebt toegestuurd, er geen reden is om op dit moment te starten met een re-integratietraject. Uw bedrijfsarts deelt het standpunt van de behandelaars dat druk zetten op uw werknemer, de klachten doet toenemen”.

4.

Ingevolge de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geldt dat de werkgever, bij een bevestigend antwoord op de vraag of zij voldoende inspanningen verricht, ervan uit mag gaan dat hij in ieder geval tot het moment waarop het advies is afgegeven voldoende inspanningen heeft verricht om een loonsanctie te voorkomen en dat verweerder aan dat deskundigenoordeel is gehouden.

5.

In dit geval heeft de arbeidsdeskundige zich evenwel niet duidelijk beperkt tot een oordeel over de activiteiten die de werkgever “heeft verricht”, zoals in artikel 32, derde lid, aanhef en onder b, Wet Suwi is bepaald, maar heeft hij zich breder over de re-integratiemogelijkheden uitgelaten. Zo oordeelt de arbeidsdeskundige in de rapportage dat “er geen reden is om op dit moment te starten met een re-integratietraject”. Ook is de rechtbank van oordeel dat het, anders dan de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft betoogd, voor eiseres niet duidelijk had moeten zijn dat geen sprake was van een allesomvattende beoordeling, omdat er een duidelijk voorbehoud ten aanzien van de medische beoordeling werd gegeven. Gelet op de door de arbeidsdeskundige gebezigde bewoordingen (“U hebt ons op 24-06-2010 verzocht om een deskundigenoordeel inzake de arbeidsmogelijkheden van uw werknemer…” en “Voor het Uwv is er geen aanleiding om de belastbaarheid van uw werknemer vast te stellen. Dit is alleen aan de orde indien er sprake is van een conflict tussen werkgever, werknemer en de bedrijfsarts op dit punt”), moet het ervoor worden gehouden dat de arbeidsdeskundige er zelf voor heeft gekozen om te volstaan met een arbeidskundige beoordeling omdat er wat hem betreft geen verschil van mening was over de medische toestand van de werknemer. De rechtbank stelt namelijk vast dat eiseres op het ‘aanvraagformulier deskundigenoordeel door werkgever’ onder punt 6.3 op de vraag of er een geschil is over de geschiktheid voor ander werk binnen het bedrijf heeft ingevuld “werknemer acht zich niet in staat om werk deels te hervatten. werknemer acht zich niet in staat spoor 2 te starten” en onder punt 6.5 op de vraag wat haar mening is ten aanzien van het gedane voorstel met betrekking tot hervatting in eigen werk of ander werk, ingevuld “verkenning spoor 2 starten” en op de vraag wat de mening van de werknemer is ten aanzien van het gedane voorstel “volledig arbeidsongeschikt voor eigen aangepast werk + spoor 2”.

6.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee wel degelijk aangegeven dat er verschil van mening was tussen haar en de werknemer over de mogelijkheid om te re-integreren, en is het niet aan eiseres te wijten dat de arbeidsdeskundige een medisch onderzoek niet nodig achtte. Zij behoefde hieruit niet op te maken dat het deskundigenoordeel geen allesomvattend oordeel bevatte. De “standaard” overwegingen in het deskundigenoordeel over de status ervan maakt dit in dit geval niet anders. Alles overziende komt de rechtbank tot de gevolgtrekking dat het niet aan eiseres mag worden aangerekend dat zij, na ontvangst van het deskundigenoordeel, op de toen ingeslagen weg is doorgegaan, tot het moment waarop de bedrijfsarts (in november 2010, na het starten van de behandeling via het [ziekenhuis]) heeft geadviseerd dat betrokkene wel belastbaar is en dat gezien de termijn start 2e spoor is aangewezen. Vervolgens is in december 2010 het 2e spoor-traject via Rentree ook voortvarend aangevangen. De tijdspanne waarin zich dit heeft voltrokken acht de rechtbank ook niet onnodig lang.

7.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres vanaf de datum van het deskundigenoordeel (29 juni 2010) tot december 2010 (start 2e spoor-traject) tekort is geschoten en onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.

8. 6.

6. Gelet hierop moet dan ook worden geconcludeerd dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke grondslag berust en niet in stand kan blijven. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling als in het dictum aangegeven.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit van 19 oktober 2011;

- herroept het besluit van 10 maart 2011;

9. -

- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,-, te betalen aan eiseres;

10. -

- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 302,- aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature