U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verzoek om handhaving ten aanzien van botenhuis.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat het gebruik van het botenhuis niet in strijd is met het bestemmingsplan niet naar behoren heeft gemotiveerd. Allereerst blijkt uit het bestreden besluit onvoldoende duidelijk welke vormen van gebruik van het botenhuis verweerder daadwerkelijk heeft geconstateerd dan wel door de derde partij worden erkend en welk gebruik verweerder bij de beoordeling van het verzoek om handhaving in aanmerking heeft genomen. Voorts laat verweerder zich niet uit over welke van deze gebruiksvormen zich wel verdragen met de ter plaatse geldende bestemming en welke niet.

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10-1996

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2010

in de zaak van:

[eiser],

te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde: mr. W. Visser, Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg,

tegen:

het college van burgemeester en wethouders van Wormerland,

verweerder,

derde partij,

[naam].

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2009 heeft verweerder het verzoek om handhaving ten aanzien van het gebruik van het boothuis van de derde partij afgewezen.

Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 5 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld ter zitting van 10 september 2010, alwaar [eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door E. Kluijskens en C. Ekel, beiden werkzaam bij de gemeente Wormerland. Voorts is de derde partij verschenen.

2. Overwegingen

2.1 Het verzoek van eiser om handhaving betreft een gesteld structureel recreatief dagverblijf van het botenhuis door de derde partij. De grond naast het botenhuis wordt daarbij gebruikt als tuin, hetgeen naar de mening van eiser niet is toegestaan volgens het bestemmingsplan. Het tuinmeubilair wordt in het botenhuis opgeslagen. Een groot deel van het botenhuis is als verblijfsruimte ingericht, met onder meer een keukenblok en het hele gebouw is uitgerust met een vloer, zodat het voor het afmeren van boten ongeschikt is gemaakt. In de keuken worden, zo stelt eiser in het bezwaarschrift, soms maaltijden bereid. Bij het vaststellen van het geldende bestemmingsplan is expliciet geweigerd voor botenhuizen een recreatieve medebestemming op te nemen, aldus eiser.

2.2 Ter zitting is gebleken dat het gebruik van de grond naast het botenhuis tussen partijen niet meer in geschil is. Dit gebruik zal daarom buiten beschouwing worden gelaten. Voorts is gebleken dat verweerder niet met zoveel woorden heeft beslist omtrent het verzoek voor zover dit betrekking had op bouwen zonder bouwvergunning. Dit bouwen maakt derhalve evenmin deel uit van de onderhavige zaak.

2.3 In geschil is thans uitsluitend of het gebruik dat de derde partij maakt van het botenhuis in strijd is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan.

2.4 Niet in geschil is dat het botenhuis als zodanig in overeenstemming is met dat plan.

2.5 Artikel 26.1 van het bestemmingsplan bepaalt dat het verboden is de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).

2.6 Het botenhuis wordt gebruikt als onderhoudsruimte ten behoeve van boten, aldus verweerder. De huidige houten vloer is niet gesloten, zodat niet gesteld kan worden dat het gebouw niet meer kan worden gebruikt als botenhuis. De aanwezigheid van een douche, toilet en keuken maken niet dat sprake is van een recreatiewoning. Verder is verweerder van mening dat enig recreatief gebruik onlosmakelijk is verbonden met de bestemming botenhuis. In het verweerschrift merkt verweerder op dat het botenhuis mede licht recreatief wordt gebruikt. Dit gebruik van het botenhuis is, hoewel enigszins opgerekt, niet in strijd met het bestemmingsplan. Ten slotte heeft verweerder ter zitting gesteld, dat een recreatief gebruik van een botenhuis in strijd is met het bestemmingsplan.

2.7 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat het gebruik van het botenhuis niet in strijd is met het bestemmingsplan niet naar behoren heeft gemotiveerd. Allereerst blijkt uit het bestreden besluit onvoldoende duidelijk welke vormen van gebruik van het botenhuis verweerder daadwerkelijk heeft geconstateerd dan wel door de derde partij worden erkend en welk gebruik verweerder bij de beoordeling van het verzoek om handhaving in aanmerking heeft genomen. Voorts laat verweerder zich niet uit over welke van deze gebruiksvormen zich wel verdragen met de ter plaatse geldende bestemming en welke niet.

2.8 Als gevolg hiervan kleeft aan het besluit een motiveringsgebrek. Verweerder zal dit dienen te herstellen in een nieuwe beslissing op bezwaar. Voor zover daarbij nog aan de orde komt een eventueel gebruik van het botenhuis mede ten behoeve van het naastgelegen stuk grond, dat toebehoort aan de derde partij, zal verweerder een standpunt dienen in te nemen of het gebruik van deze grond als tuin zich verdraagt met de bestemming die daar op rust.

2.9 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.

2.10 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van eiser.

3. Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt het bestreden besluit van 5 maart 2010;

3.3 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,--, te betalen aan eiser;

3.4 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,-- aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Gruijters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2010.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature