Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verrekening: draagplicht van vrouw voor door man gemaakte schulden voor beleggingen

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel

familie- en jeugdrecht

echtscheiding /tegenspraak

zaak-/rekestnr.: 149421/08-3070 en 149737/08-3198

beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken d.d. 19 januari 2010

in de zaak van:

[naam vrouw],

wonende te [plaats],

hierna mede te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A.G. Hendriks, kantoorhoudende te Amsterdam,

tegen

[naam man],

wonende te [plaats],

hierna mede te noemen: de man,

advocaat mr. L.Laus, kantoorhoudende te Haarlem.

1 Verloop van de procedure

1.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:

- de beschikking van deze rechtbank van 3 maart 2009 en de daarin vermelde stukken;

- de beschikking van deze rechtbank van 17 maart 2009 en de daarin vermelde stukken;

- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 22 juni 2009;

- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 30 juni 2009;

- de dagbepalingsbeschikking van 14 juli 2009;

- de brief met bijlage, van de advocaat van de man van 30 juli 2009;

- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 11 september 2009;

- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 15 september 2009;

- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 23 september 2009;

- de brief met bijlagen van 9 oktober 2009 van de advocaat van de man;

- de brief van 23 oktober 2009 van de advocaat van de vrouw.

1.2 Bij beschikking van 3 maart 2009 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw bepaald, een kinderbijdrage vastgesteld, een omgangsregeling vastgelegd en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de man toegekend. De behandeling van de zaak met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is pro forma aangehouden.

1.3 De behandeling van de zaak met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden heeft vervolgens plaatsgevonden op de zitting van 1 oktober 2009 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. M.L. Spekschoor, kantoorgenote van mr. A.G. Hendriks, en de man, bijgestaan door mr. L. Laus.

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de man in de gelegenheid gesteld van al zijn rekeningen twee bankafschriften over te leggen, één van vóór en één van ná 1 februari 2008. De vrouw is in de gelegenheid gesteld op de overgelegde stukken te reageren. Beide partijen hebben van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt.

Met de na afloop van de reactietermijn ongevraagd toegezonden brieven van 30 oktober 2009 wordt geen rekening (meer) gehouden.

2 De verdere beoordeling

2.1 Op grond van de tussen hen op 19 januari 1996 opgemaakte huwelijkse voorwaarden zijn partijen met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd. Zij zijn overeengekomen dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding zullen worden gedragen naar evenredigheid van hun inkomens en, voor zover de inkomens ontoereikend zijn, naar evenredigheid van hun vermogens. Voorts hebben zij zich kort gezegd - verplicht aan het einde van ieder kalenderjaar te verrekenen wat dat jaar aan inkomen onverteerd is gebleven. Tussen partijen bestaat voorts ten aanzien van de echtelijke woning en diverse nader te noemen vermogensbestanddelen een beperkte gemeenschap welke voor verdeling in aanmerking komt.

Verdeling gemeenschappelijk vermogen

- De gemeenschappelijke woning en de daarmee verband houdende schulden op naam van één of meer partijen

2.2 Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de voormalige echtelijke woning aan [adres] (verder: de woning). Partijen zijn het erover eens dat de woning zal worden toegedeeld aan de man. Zij verschillen van mening over de waarde waartegen dit dient te gebeuren.

De waarde van de woning per 21 mei 2008 is in opdracht van partijen gezamenlijk getaxeerd op € 260.000. De man heeft zich aanvankelijk, in zijn – ongedateerde – verweerschrift, ingekomen op 11 september 2008, bereid verklaard de woning tegen deze taxatiewaarde over te nemen. Nadien heeft hij zijn standpunt gewijzigd. Hij heeft, zonder de vrouw hierbij te betrekken, de woning opnieuw laten taxeren. Volgens het taxatierapport van 18 augustus 2009 was de waarde van de woning op die datum € 240.000. De man heeft aangevoerd dat hij zich, nu de woning minder waard is geworden, niet meer aan de afspraak die partijen over de waarde maakten gebonden acht. De woning moet volgens de man worden verdeeld tegen de waarde op het moment van verdeling. De vrouw betwist de stellingen van de man en voert aan dat de taxatie niet bruikbaar is omdat zij daar niet bij betrokken is. Afgezien van het feit dat zij de man gebonden acht aan de eerder tussen partijen gemaakte afspraak stelt zij zich - onder verwijzing naar een onlangs gerealiseerde verkoopopbrengst van een buurhuis van € 272.500 - op het standpunt dat de getaxeerde waarde nog steeds reëel is.

Nu de man de vrouw niet heeft betrokken bij de tweede taxatie, is deze niet op zorgvuldige wijze, onder toepassing van het beginsel van hoor- en wederhoor, tot stand gekomen. Mede gelet op de onweersproken stelling dat een buurhuis onlangs is verkocht voor € 272.500, is niet aannemelijk geworden dat de uitkomst van de destijds in opdracht van beide partijen uitgevoerde taxatie van de woning nu niet meer als reële waarde van de woning kan worden aangemerkt. Bij de verdeling van de woning zal dan ook van die waarde worden uitgegaan.

Voor de vaststelling van de omvang van de vordering wegens overbedeling die de vrouw in verband met de toedeling van de echtelijke woning op de man heeft, zijn voorts de financiering en de in de woning gepleegde investeringen van belang.

2.3 Vast staat dat de man terzake van de aankoop van de woning uit zijn privévermogen € 45.770 heeft bijgedragen. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag hem toekomt.

2.4 De man maakt voorts aanspraak op een bedrag van € 12.889 dat hij in de verbouwing van de keuken van echtelijke woning zou hebben geïnvesteerd. De man heeft ter onderbouwing van dit bedrag een specificatie gegeven en bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij diverse betalingen tot genoemd bedrag heeft gedaan. De vrouw heeft in de eerste plaats gesteld dat zij voor een gelijk bedrag aan arbeid door haar en haar familie wenst te verrekenen. Subsidiair heeft de vrouw betwist dat het bedrag dat de man aan IKEA heeft voldaan ziet op de verbouwing van de woning, aangezien door hem bij IKEA ook meubels zijn gekocht. Tenslotte betwist de vrouw dat de kosten ten aanzien van de PTT verhuisservice als een investering in de woning moeten worden gezien.

Met investeringen in de woning die zijn betaald uit privévermogen dient rekening te worden gehouden. Bij gebreke van afdoende gemotiveerde betwisting is komen vast te staan dat de man uit privévermogen (afgerond) € 11.292 in de woning heeft geïnvesteerd. De kosten terzake van de IKEA en de verhuisservice laat de rechtbank buiten beschouwing vanwege een gebrek aan specificatie en vanwege het feit dat het geen investering in de woning betreft. Voor door de vrouw gestelde verrekening terzake van ingebrachte arbeid ziet de rechtbank bij gebrek aan deugdelijk onderbouwing geen grond, onder meer omdat de vrouw niet heeft aangevoerd en ook niet is gebleken dat zij haar familieleden schadeloos zou hebben gesteld.

2.5 Verder wordt rekening gehouden met de op de echtelijke woning rustende hypothecaire leningen bij de ING bank, met nummers [nummer] (saldo € 54.454) en [nummer] (saldo € 90.756). Deze leningen volgen de woning in die zin dat de man de verplichtingen daaruit zal overnemen.

2.6 Afgezien van de onder 2.5 genoemde hypothecaire leningen is de woning bezwaard met een hypotheek terzake van een krediet (saldo € 44.822). De aflossing van deze schuld zal de man voor zijn rekening nemen.

Partijen verschillen van mening over hun onderlinge draagplicht voor het saldo van de krediethypotheek. Deze is in januari 2003 voor een bedrag van € 46.000 afgesloten met het oog op de aflossing van een schuld van de man in verband met de aankoop van een effectenportefeuille door de man voor € 30.000. Vervolgens heeft de man, op 29 augustus 2003, voor € 6.000 aandelen [naam] aangekocht. Op 1 juni 2004 heeft hij een bedrag van € 5.000 teruggestort, omdat, aldus de man, de aandelen [naam] verliesgevend bleken te zijn. De vrouw heeft gesteld dat partijen, op initiatief van de man, hadden besloten het hypothecair krediet af te sluiten, om de schulden die de man had gemaakt met beleggingen in één keer af te betalen. Zij ontkent dat zij de man ooit toestemming verleend zou hebben om schulden te maken of bedragen op te nemen ter investering in (nieuwe) beleggingen. De vrouw heeft het standpunt ingenomen dat het saldo van deze opnames moet worden aangemerkt als schuld van de man waarvoor zij niet aansprakelijk is. Zij heeft opgave gedaan van bedragen die met haar instemming ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding zijn opgenomen en waarvoor zij dus voor de helft draagplichtig is, een totaalbedrag van € 16.227. De man betwist dit bedrag en de stellingen van de vrouw over de besteding daarvan niet. Wel voert hij aan dat de vrouw weet had van zijn beleggingen. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij vóór het huwelijk van partijen al actief was in beleggingen en een Alex-beleggingsrekening had. Deze rekening was op zijn naam gesteld en werd tijdens het huwelijk door hem beheerd. Ten tijde van het aangaan van het hypothecair krediet heeft de man, aldus zijn eigen verklaring ter zitting, de vrouw concreet geïnformeerd over het bestaan van de beleggingsrekening.

2.7 De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van de stellingen van partijen is dat, conform de huwelijkse voorwaarden, de kosten van de huishouding door de echtgenoten zullen worden gedragen naar evenredigheid van hun inkomens. Beleggingen kunnen, behoudens andersluidende, expliciete, afspraken tussen partijen, bezwaarlijk als kosten van de huishouding worden aangemerkt. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank niet aannemelijk dat de vrouw de man daadwerkelijk toestemming voor het aangaan van schulden dan wel doen van opnamen ten behoeve van beleggingen heeft verleend. De vrouw is daarom niet draagplichtig voor het totaal van de opnames ten laste van hypothecair krediet dat door de man aan beleggingen is besteed. Gelet op de omstandigheid dat de vrouw gezamenlijke aansprakelijkheid voor het krediet ten aanzien van opnamen tot een bedrag van € 16.227 niet betwist, leidt het voorgaande ertoe dat de krediethypotheek voor een bedrag van € 44.822 - € 16.227 = € 28.595 voor rekening van de man komt.

2.8 Het voorgaande in aanmerking genomen wordt de man terzake van de toescheiding van de echtelijke woning en de daarop rustende schulden aan hem overbedeeld met (€ 260.000 - € 45.770 - € 11.292 =) € 202.938 – (€ 54.454 + 90.756 + € 16.227 =) € 161.437 = € 41.502. Aan de vrouw komt terzake een vordering toe van € 20.751.

- De gemeenschappelijke polis [nummer]

2.9 Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeenschappelijke polis van gemengde verzekering bij de ING Bank (polisnummer [nummer]) voor € 7.929 in de verdeling dient te worden betrokken en aan de man zal worden toegedeeld. De vrouw heeft terzake op de man een vordering wegens overbedeling van € 3.965.

- De kampeerwagen met inhoud en de [merk auto]

2.10 Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de kampeerwagen voor een bedrag van € 500 zal worden toegedeeld aan de man en dat de inhoud ervan zonder verrekening wordt toegedeeld aan de vrouw. De vrouw heeft derhalve terzake een vordering wegens overbedeling van € 250 op de man.

2.11 Anders dan partijen kennelijk menen is toescheiding van de [auto] niet meer mogelijk nu deze inmiddels door de vrouw is verkocht. Nu de vrouw heeft gesteld dat de man recht heeft op de helft van de verkoopprijs van € 7.507, heeft de man terzake een vordering wegens overbedeling op de vrouw van € 3.754.

2.12 Het voorgaande betekent dat de man in het kader van de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen is overbedeeld voor een bedrag van € 20.212 De man zal dit bedrag aan de vrouw moeten voldoen.

verrekening van overgespaarde inkomsten

2.13 Partijen hebben geen uitvoering gegeven aan het periodiek verrekenbeding van de huwelijkse voorwaarden. Conform artikel 1:141 BW blijft de verplichting tot verrekening van de niet verrekende inkomsten in stand. Verrekend dient te worden het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede de vruchten daarvan. Als tijdstip waarop de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen wordt bepaald dient, gelet op artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden, de datum van het feitelijk uiteengaan van partijen te worden aangehouden. Nu partijen in februari 2008 duurzaam gescheiden zijn gaan wonen, zal de rechtbank, zoals besproken ter zitting, 15 februari 2008 als peildatum aanhouden. Ingevolge artikel 1:141 BW wordt het op die datum aanwezige priv évermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden.

2.14 Als niet weersproken staat vast dat de waardevermeerdering ten tijde van het huwelijk van de [naam] levenpolis (polisnummer [nummer]) op naam van de vrouw € 7.180 bedraagt. Dit bedrag zal in de verrekening betrokken worden. Voor zover de vrouw heeft willen betogen dat de waarde van deze polis niet verrekend behoeft te worden, omdat de premies door haar zijn betaald, vindt dit betoog geen steun in de huwelijkse voorwaarden, noch in het recht, nu niet is gesteld of gebleken dat de vrouw beschikte over enig privévermogen waaruit de premies zijn betaald.

2.15 De vrouw heeft gesteld dat bij de vaststelling van haar vermogen ten behoeve van de verrekening moet worden betrokken een lening tot een (totaal-)bedrag van € 3.250 dat ze, in overleg met de man, in oktober 2006 en mei 2007 van haar moeder heeft geleend. Deze lening was noodzakelijk omdat zij, in de periode waarin partijen al gescheiden woonden en zij nog geen alimentatie kreeg, onvoldoende middelen had om de kosten van de huishouding te financieren. De vrouw heeft gesteld dat de man van de geleende bedragen op de hoogte was en het verloop van de rekening waarop de bedragen zijn overgemaakt via internet kon volgen.

Onder de gegeven omstandigheden, waarbij van belang is dat partijen pas in 2008 definitief gescheiden gingen wonen en de vrouw in de periode daarvoor geen bijdrage in het levensonderhoud voor zichzelf of de kinderen ontving van de man, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de geleende bedragen als kosten van de huishouding moeten aangemerkt en deswege verrekend moeten worden. De lening zal in mindering worden gebracht op het onder 2.14 vastgestelde en bij verrekening in aanmerking te nemen vermogen van de vrouw van € 7.180.

2.16 Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de waarde van de [naam] beleggingsverzekering (polisnummer [nummer]) op naam van de man voor € 9.422 in de verrekening betrokken zal worden.

2.17 De rechtbank heeft de man verzocht van alle te zijner naam gestelde bankrekeningen een tweetal afschriften over te leggen, één van een datum zo kort mogelijk vóór de peildatum en één van een datum zo dicht mogelijk ná de peildatum. De rechtbank deelt het standpunt van de vrouw dat de man niet (voldoende) aan dit verzoek heeft voldaan, onder meer omdat onduidelijk is tot welke conclusie de man op basis van de afschriften komt en onduidelijk blijft in hoeverre dit nu alle bankrekeningen van de man betreffen. De rechtbank zal overeenkomstig het voorstel van de vrouw de te verrekenen saldi van de rekeningen van partijen op nihil stellen.

2.18 Het vorenstaande betekent dat het ten behoeve van de verrekening in aanmerking te nemen vermogen van de vrouw (€ 7.180 - € 3.250 =) € 3.930 bedraagt en dat van de man € 9.422. De vrouw heeft dan ook een vordering wegens verrekening op de man van (€ 5.492 : 2 =) € 2.746.

overig

2.19 Tussen partijen is niet in geschil dat de pensioenrechten zullen worden verevend conform de wet.

2.22 Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de twee rekeningen bij ING bank, nummer [nummer] en [nummer], ten name van de kinderen van partijen zullen worden opgeheven en dat het saldo tussen hen gelijkelijk wordt verdeeld.

2.23 De vrouw heeft ter zitting verzocht om afgifte van het speelgoed van de kinderen dat in de echtelijke woning is achtergebleven. De man heeft, met een beroep op de afspraken over de inboedelverdeling, geweigerd het speelgoed van de kinderen te verdelen.

De rechtbank zal op dit punt geen beslissing nemen, nu het eigendommen van de kinderen betreft. Ten overvloede overweegt de rechtbank wel dat de man desgevraagd - door de kinderen en/of namens hen de vrouw - verplicht is tot afgifte van het speelgoed.

2.24 De vrouw heeft gesteld dat zij, omdat de man zich buiten haar medeweten in het GBA op haar adres heeft laten inschrijven, het risico loopt dat zij de alleenstaande ouderkorting die zij nu van de fiscus ontvangt, zal moeten terugbetalen, aangezien zij niet (meer) voldoet aan het criterium dat zij minimaal een half jaar alleenstaande ouder was. Zij verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man, indien de fiscus besluit tot terugvordering over te gaan, gehouden is het betreffende bedrag te betalen.

Daargelaten dat het schort aan de feitelijke onderbouwing van dit verzoek, betreft het hier in de eerste plaats een kwestie tussen de vrouw en de belastingdienst. Op dit moment is nog geheel onduidelijk of en zo ja welke consequenties aan de door de vrouw gestelde feiten zullen worden verbonden. De rechtbank ziet onvoldoende grond voor toewijzing van het verzoek.

2.25 Bij gebrek aan belang van een beslissing over de overlijdensrisicoverzekering zal de rechtbank zich hierover niet uitlaten.

3 Beslissing

De rechtbank:

3.1 stelt de wijze van verdeling van het gemeenschappelijk vermogen van partijen vast op de wijze als hiervoor onder 2.2 tot en met 2.12 is bepaald,

3.2 veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van:

- € 21.212 wegens overbedeling, en

- € 2.746 wegens verrekening uit hoofde van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden,

3.3 verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,

3.4 wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.S.J. Thijs, als voorzitter, en mrs. A. Roelvink-Verhoeff en P.R. de Geus als leden van deze kamer en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 19 januari 2010, in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon als griffier.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature