U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Eisers WWB-uitkering is beëindigd wegens werkaanvaarding. Kort nadat eiser met zijn werkzaamheden was begonnen, meldde hij zich ziek. De bedrijfsarts acht hem arbeidsgeschikt. Eiser hervat en valt weer uit. Een nieuwe ziekmelding wordt niet geaccepteerd. Eiser wordt vervolgens ontslagen in de proeftijd, omdat hij niet meer komt werken. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat eiser in de betreffende maand een inkomen had dat beneden bijstandsniveau lag. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:11 Awb , omdat hij voormelde omstandigheid niet bij de volledige heroverweging in bezwaar heeft betrokken.

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 07 - 8268 en 07-7463 WWB

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2007

in de zaken van:

[eiser],

wonende te Haarlem,

eiser,

gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Haarlem,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2007 heeft verweerder eisers recht op de uitkering die hij ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontving, per 1 mei 2007 beëindigd, omdat eiser per die datum arbeid ging verrichten bij Paswerk, waaruit hij een inkomen zou gaan ontvangen dat hoger was dan de voor eiser geldende bijstandsnorm.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 28 mei 2007 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 1 november 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 november 2007 beroep ingesteld. Bij brief van 29 november 2007 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 21 december 2007, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. M.E. Zandbergen, werkzaam bij de gemeente Haarlem.

2. Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

De in het voorliggende geval verkregen informatie is van dien aard, dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.

2.2 Eiser ontving vanaf 1 juni 2006 van verweerder een WWB-uitkering gebaseerd op de norm voor een alleenstaande. Van augustus 2006 tot 14 december 2006 heeft eiser bij Epheon Reïntegratie BV een re-integratietraject gevolgd, wat niet heeft geresulteerd in een reguliere baan. Naast de WWB-uitkering ontving eiser een WAO-uitkering. Omdat deze laatste uitkering is ingetrokken, ontvangt eiser van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) met ingang van 28 augustus 2007 een tegemoetkoming van € 4,56 bruto per dag in het kader van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelden arbeidsongeschikten (TRI). Deze tegemoetkoming komt neer op ongeveer € 100,-- per maand.

2.3 Op 19 april 2007 is eiser met Werkpas (Paswerk) een arbeidsovereenkomst aangegaan, ingaande op 1 mei 2007 en eindigend op 1 februari 2008, gebaseerd op een arbeidsduur van 40 uur per week. Hierdoor zou eiser een inkomen gaan ontvangen van € 1300,80 bruto per maand. Bij besluit van 4 mei 2007 heeft verweerder, gelet op eisers indiensttreding bij Werkpas, diens recht op een WWB-uitkering per 1 mei 2007 beëindigd. Eiser is op laatstgenoemde datum met zijn werkzaamheden begonnen. Paswerk heeft eiser per 22 mei 2007 in de proeftijd ontslagen, nadat eiser zich tot twee keer toe arbeidsongeschikt had gemeld, terwijl de bedrijfsarts van mening was dat eiser in staat was zijn werkzaamheden uit te voeren.

2.4 Op 26 september 2007 heeft eiser een nieuwe aanvraag ingediend ter verkrijging van een WWB-uitkering. Eiser heeft over deze aanvraag op 26 oktober 2007 een gesprek gevoerd met verweerder. In dit gesprek heeft eiser verklaard zijn aanvraag niet te willen doorzetten.

2.5 Eiser stelt zich op het standpunt dat het hem niet kan worden verweten dat hij de werkzaamheden bij Werkpas niet heeft voortgezet. Deze werkzaamheden waren voor eiser niet passend, gelet op zijn beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Gelet hierop was het voorspelbaar dat eiser zou uitvallen. Volgens eiser is verweerder hierop in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan. Het bestreden besluit is volgens eiser dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen. Eiser wijst er tevens op dat zijn verdiensten in mei 2007 steeds onder bijstandsniveau zijn gebleven. Ook in die maand was eiser dus bijstandsgerechtigd, evenals in de periode daarna. Eiser wijst er ook op, dat hij inmiddels een woning heeft kunnen huren. Het is van groot belang, dat hij zijn huur kan blijven betalen, aldus eiser. Hierin ligt zijn spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening. Ter zitting heeft eiser betoogd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten op voorhand eisers arbeids(on)geschiktheid door een arts te laten beoordelen. Eiser stelt dat hij onder behandeling is bij een fysiotherapeut. Na zijn ontslag bij Paswerk heeft eiser nog gewerkt via het uitzendbureau Manpower.

2.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de WWB-uitkering van eiser terecht en op goede gronden is beëindigd, omdat eiser vanaf 1 mei 2007 een inkomen kreeg dat lag boven de bijstandsnorm die voor hem geldt. Volgens verweerder herleeft het recht op uitkering na ontslag niet. Dit is een omstandigheid die zich heeft voorgedaan na het besluit van 4 mei 2007, zodat het ontslag op dit besluit niet van invloed kan zijn, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Volgens verweerder ligt het niet op zijn weg eiser medisch te laten onderzoeken. Eiser heeft immers nooit medische gegevens overgelegd. Voorts twijfelt verweerder aan het gestelde spoedeisend belang. Eiser heeft nog gewerkt via Manpower en dat kan hij nog steeds. Onduidelijk is overigens, hoeveel inkomsten eiser hieruit heeft verworven, aldus verweerder. Voor zover sprake is van een nieuwe aanvraag om bijstand, overweegt verweerder een sanctie op te leggen van 100% gedurende drie maanden, omdat eiser door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden. Verweerder heeft desgevraagd bevestigd dat de bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en uitbetaald.

2.7 Ingevolge artikel 11, eerste lid, WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, onder a, WWB heeft de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2., recht op algemene bijstand indien:

a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm.

2.8 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

2.9 Eiser heeft onder meer betoogd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten zijn arbeids(on)geschiktheid voor de werkaanvaarding door een arts te laten beoordelen. De voorzieningenrechter volgt eiser hierin niet. Allereerst is van belang dat eiser blijkens het "aanmeldingsformulier werk" uitsluitend melding heeft gemaakt van rugklachten, die zouden belemmeren dat hij niet lang kan staan. In het advies was aangegeven dat hiermee rekening moest worden gehouden. Voorts is van belang dat de werkzaamheden plaatsvonden in het kader van een re-integratietraject, waarbij blijkens de hersteldverklaringen van de bedrijfsarts is gebleken, dat eiser medisch gezien in staat was de werkzaamheden te verrichten. Overigens heeft eiser ter zitting niet aangegeven dat rugklachten de oorzaak waren van zijn ziekmeldingen

2.10 Het geschil spitst zich verder toe op de vraag of verweerder eisers bezwaar gericht tegen het besluit van 4 mei 2007, waarbij eisers WWB-uitkering per 1 mei 2007 wegens werkaanvaarding is beëindigd, terecht en op goede gronden bij besluit van 1 november 2007 ongegrond heeft verklaard. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt onder meer, dat eiser op (dinsdag) 1 mei 2007 bij Paswerk met zijn werkzaamheden is begonnen en dat hij zich vervolgens op (woensdag) 2 mei 2007 arbeidsongeschikt heeft gemeld. Nadat de bedrijfsarts eiser op (dinsdag) 8 mei 2007 arbeidsgeschikt verklaarde, heeft eiser zijn werkzaamheden hervat. Op (woensdag) 16 mei 2007 heeft eiser zich opnieuw arbeidsongeschikt gemeld. De bedrijfsarts heeft deze ziekmelding niet geaccepteerd. Paswerk heeft eiser vervolgens op (dinsdag) 22 mei 2007, per die datum in de proeftijd ontslagen, nadat eiser geen gehoor had gegeven aan de oproep van Paswerk de werkzaamheden te hervatten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen voormelde feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, te worden gekwalificeerd als een mislukte werkhervatting met als gevolg dat eiser in de maand mei - zoals door eiser in bezwaar betoogd - zijn inkomen beneden de voor hem geldende bijstandsnorm is gebleven. Dit is een omstandigheid, die verweerder in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar had moeten beoordelen. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten.

2.11 Het standpunt van verweerder dat eiser, vanwege het enkele feit dat hij per 1 mei 2007 een arbeidsovereenkomst is aangegaan met Paswerk, per die datum geen recht meer had op bijstand, snijdt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen hout. Met dit standpunt miskent verweerder de betekenis van hetgeen is bepaald in artikel 7:627 van het Burgerlijk Wetboek . Ingevolge deze bepaling is geen loon verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. Evenmin kan het ter zitting namens verweerder ingenomen standpunt, dat, nu de bijstand over april op het einde van die maand is uitbetaald, dit in de beoordeling moet worden betrokken voor de vaststelling van de aanspraken over de maand mei, stand houden. Vaststaat dat eiser in de maand mei 2007 slechts enkele dagen werkzaamheden voor Paswerk heeft verricht en dus slechts over die dagen loon heeft ontvangen. Hierdoor is aannemelijk - mede gelet op hetgeen door eiser in bezwaar hierover is gesteld - dat hij in die maand een inkomen heeft gehad dat lag onder het voor hem geldende bijstandsniveau. Deze omstandigheden had verweerder op grond van artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten betrekken bij zijn heroverweging en opnieuw moeten beoordelen of eiser in de maand mei 2007 verkeerde in omstandigheden zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, WWB. Het systeem van de WWB gaat er blijkens artikel 45, eerste lid, WWB van uit, dat de algemene bijstand per kalendermaand wordt beoordeeld, vastgesteld en betaald.

2.12 Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep gegrond is. Het besluit van 1 november 2007 dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:11 Awb. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen op eisers bezwaar van 28 mei 2007, met inachtneming van deze uitspraak. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is afgegeven ingevolge de Wet op de rechtsbijstand, dienen de proceskosten te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.

2.13 In het verzoek om voorlopige voorziening komt de voorzieningenrechter tot de volgende beoordeling.

2.14 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser in beginsel voldoende aannemelijk gemaakt een spoedeisend belang te hebben bij een voorlopige voorziening. Desondanks bestaat geen aanleiding het gevraagde verzoek toe te wijzen. Eiser heeft immers onder meer verklaard dat hij na zijn ontslag bij Paswerk nog via het uitzendbureau Manpower werkzaamheden heeft verricht. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat onduidelijk is, hoeveel inkomsten eiser hieruit heeft gegenereerd. Hierdoor is evenzeer onduidelijk hoe hoog de bijstand is die aan eiser zou moeten worden uitgekeerd. Voorts kan er niet aan worden voorbijgegaan dat verweerder voornemens is aan eiser een maatregel op te leggen van 100% gedurende mogelijk drie maanden wegens het door eigen toedoen niet behouden van passende arbeid.

2.15 Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek om voorlopige voorziening zal worden afgewezen.

3. Beslissing

De voorzieningenrechter:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt het bestreden besluit van 1 november 2007;

3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de gemeente Haarlem dient te betalen aan de griffier van de rechtbank;

3.4 gelast dat de gemeente Haarlem het door eiser betaalde griffierecht van € 39,-- aan hem vergoedt;

3.5 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 24 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van

P.M. van der Pol, griffier.

afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature