Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verzoeker heeft stelselmatig geweigerd zijn werkzaamheden te hervatten, ondanks dat de bedrijfsarts hem arbeidsgeschikt achtte. De voorzieningenrechter beschouwt dit als ernstig plichtsverzuim. Omdat verzoeker herhaaldelijk is gewaarschuwd, is de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag in casu gerechtvaardigd, te meer daar zich met verzoeker eerder problemen hebben voorgedaan.

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 07 - 7156 en 07-7159 AW

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2007

in de zaken van:

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker,

gemachtigde: mr. drs. F. Westenberg, advocaat te Hoorn,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Hoorn,

verweerder,

gemachtigde: mr. J.J. Blanken, advocaat te 's-Gravenhage.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2007 heeft verweerder onder toepassing van artikel 7:13:2, eerste lid, aanhef en onder h van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregelingen en Uitvoeringsovereenkomst (CAR/UWO) de doorbetaling van verzoekers bezoldiging met onmiddellijke ingang gestaakt tot het moment van verzoekers werkhervatting.

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 28 september 2007 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 12 oktober 2007 heeft verweerder verzoeker met ingang van 15 oktober 2007 op grond van artikel 8:13 CAR /UWO als disciplinaire straf ongevraagd ontslag verleend.

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 23 oktober 2007 bezwaar gemaakt.

Bij brief van 23 oktober 2007 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht ten aanzien van beide besluiten een voorlopige voorziening te treffen.

Onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:13, eerste lid, tweede volzin, Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank Alkmaar de zaken ter verdere behandeling verwezen naar de rechtbank Haarlem.

De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 15 november 2007, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. drs. F. Westenberg, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.J. Blanken. Tevens zijn ter zitting verschenen drs. G.H.S. Heemskerk en mr. C.M. Kanning, beiden werkzaam bij de gemeente Hoorn.

2. Overwegingen

2.1 Verzoeker is per 1 oktober 1981 door verweerder als ambtenaar aangesteld, laatstelijk vanaf 1 oktober 1995 in de functie van bedrijfsjurist. Bij besluit van 3 april 1997 heeft verweerder verzoeker toestemming verleend tot het verrichten van nevenwerkzaamheden onder een tweetal voorwaarden. Per 1 november 2004 heeft verweerder verzoeker voor een gedeelte van zijn aanstelling FPU-ontslag verleend, waarna - uiteindelijk - een aanstelling resteerde voor 20 uur per week. Zoals blijkt uit een gespreksverslag van 10 oktober 2002 heeft verweerder verzoeker aangesproken op diens houding en gedrag. Aanleiding hiervan vormde de omstandigheid dat verzoeker - naast andere belanghebbenden - in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening een bezwaar- en beroepsprocedure heeft gevoerd tegen verweerder en met name ook de wijze waarop dat plaats vond en de rol die verzoeker daarin speelde. Bij brief van 29 oktober 2002 heeft verweerder verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt hem de disciplinaire straf van berisping op te leggen. Aan dit voornemen heeft verweerder geen uitvoering gegeven, omdat er een mediationtraject startte. Nadien heeft verweerder voormeld voornemen ingetrokken. Hierna is verzoeker nog een aantal malen betrokken geweest in tegen verweerder aangespannen bestuursrechterlijke procedures, waardoor onder meer de collegiale verhoudingen onder druk zijn komen te staan. Op 21 maart 2006 heeft opnieuw een gesprek tussen verweerder en verzoeker plaatsgevonden, waarin verzoeker er (nogmaals) op is gewezen, dat hij ervoor moet waken dat hij door zijn optreden de integriteit van collega's en gemeentebestuur niet schaadt. Bij brief van 24 maart 2006 heeft verweerder verzoeker (nogmaals) aangesproken op houding en gedrag en op zijn manier van communiceren. Verzoeker diende deze brief volgens verweerder te beschouwen als een formele laatste waarschuwing.

2.2 Op 28 augustus 2006 heeft verzoeker in verband met het door hem ervaren wantrouwen zijn werkzaamheden gestaakt. Bij brief van 29 augustus 2006 heeft verweerder verzoeker gesommeerd zijn werkzaamheden te hervatten. Op 1 september 2006 heeft verzoeker zich (situationeel) arbeidsongeschikt gemeld, welke ziekmelding door verweerder niet is geaccepteerd. De bedrijfsarts heeft verzoeker per 25 september 2006 beter gemeld. Daarna heeft hij buitengewoon verlof genoten hangende een mediationtraject. De mediation is mislukt en verweerder heeft verzoeker bij brief van 13 december 2006 opgedragen het werk per 18 december 2006 te hervatten.

2.3 Bij brief van 4 januari 2007 heeft verweerder uitgesproken dat hij het volledige vertrouwen heeft in verzoeker en in de uitoefening van diens functie van bedrijfsjurist. Verzoeker heeft vervolgens op 8 januari 2007 zijn werkzaamheden hervat.

Op 9 juli 2007 heeft verzoeker zich ziek gemeld. Bij brief van 18 juli 2007 meldt de bedrijfsarts dat hij verzoeker per 30 juli 2007 hersteld acht. Verweerder roept verzoeker vervolgens op zijn werkzaamheden op 30 juli 2007 te hervatten. Op 3 augustus 2007 is verzoeker opnieuw naar het spreekuur van de bedrijfsarts gegaan. Deze oordeelt, na overleg met verzoekers behandelend psycholoog, dat verzoeker vanaf 22 augustus 2007 arbeidsgeschikt is. Bij brief van 22 augustus 2007 heeft verweerder verzoeker opgeroepen zijn werkzaamheden op vrijdag 24 augustus 2007 te hervatten. Hieraan heeft verzoeker niet voldaan. Op 19 oktober 2007 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op verzoek van verzoeker een deskundigenoordeel uitgebracht over diens arbeids(on)geschiktheid. Het UWV oordeelt dat verzoeker zijn eigen werk kan doen.

2.4 Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 24 augustus 2007 de betaling van verzoekers bezoldiging met onmiddellijke ingang gestaakt. Hiertegen heeft verzoeker op 28 september 2007 een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 29 augustus 2007 heeft verweerder verzoeker nogmaals opgeroepen zijn werkzaamheden per ommegaande te hervatten, doch uiterlijk per 4 september 2007. Dit heeft verzoeker niet gedaan.

2.5 Bij brief van 19 september 2007 heeft verweerder verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt om hem op grond van artikel 8:13 CAR /UWO per 15 oktober 2007 bij wijze van disciplinaire straf ongevraagd ontslag te verlenen. Op 26 september 2007 heeft hierover een zienswijzegesprek plaatsgevonden. Bij besluit van 12 oktober 2007 heeft verweerder vervolgens het ongevraagde ontslag verleend. Hiertegen heeft verzoeker op 23 oktober 2007 bezwaar gemaakt.

2.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat er bij verzoeker sprake is van ongeoorloofd verzuim, omdat er voor verzoeker vanaf 22 augustus 2007 geen objectieve medische belemmeringen (hebben) bestaan om zijn werkzaamheden te hervatten. Om die reden is de betaling van verzoekers bezoldiging volgens verweerder terecht per 24 augustus 2007 gestaakt. Het voortdurende ongeoorloofde verzuim rechtvaardigt volgens verweerder verzoeker strafontslag te verlenen.

2.7 Bij besluit van 1 februari 2005 heeft verweerder (onder anderen) verzoeker benoemd tot lid van de Regionale Klachtencommissie Woningtoewijzing West-Friesland (hierna: Klachtencommissie). Bij besluit van 6 maart 2007 heeft verweerder verzoeker met ingang van 1 januari 2007 voor een periode van vier jaar herbenoemd.

2.8 Verweerder legt aan dit ontslag mede ten grondslag dat verzoeker tijdens zijn reguliere werktijden werkzaamheden verrichtte voor deze Klachtencommissie. Hiervoor heeft verzoeker impliciet noch expliciet toestemming gekregen, zodat volgens verweerder sprake is van plichtsverzuim. Ook werpt verweerder verzoeker artikel 7:13:2, eerste lid, aanhef en sub f CAR /UWO tegen, waarbij het verwijt is dat tijdens de arbeidsongeschiktheidsperioden verzoeker als lid van deze Klachtencommissie werkzaam is geweest zonder dat hierover overleg met de bedrijfsarts is geweest en aan verweerder voor het verrichten van deze nevenwerkzaamheden tijdens ongeschiktheid geen toestemming heeft gevraagd en gekregen.

2.9 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van ongeoorloofd verzuim, omdat hij zich door toedoen van verweerder niet in staat acht zijn taken naar behoren uit te voeren. Verzoeker beroept zich op artikel 7:13:2, lid 2, CAR /UWO en betoogt dat hem door zijn geestelijke toestand geen verwijt is te maken. Volgens verzoeker bestaat er geen bevoegdheid tot het inhouden van de bezoldiging en het verlenen van ongevraagd ontslag als disciplinaire straf. Verzoeker benadrukt voorts dat verweerder er wel degelijk van op de hoogte was dat hij op de dinsdagmiddag vergaderingen van de Klachtencommissie bijwoonde. Dat kon verzoeker zijns inziens ook doen tijdens zijn arbeidsongeschiktheid, omdat deze situationeel was en was gekoppeld aan zijn werkzaamheden als bedrijfsjurist. Verzoeker bestrijdt dat sprake zou zijn van plichtsverzuim dat een onvoorwaardelijk disciplinair ontslag zou kunnen rechtvaardigen. Hij wijst erop dat verweerder, door stelselmatig verzoekers integriteit in twijfel te trekken, omstandigheden heeft gecreëerd waarbinnen het voor verzoeker niet mogelijk is zijn functie als bedrijfsjurist op een goede manier te vervullen.

2.10 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.

2.11 Ter zitting heeft verzoeker aangegeven een spoedeisend belang te hebben bij een voorlopige voorziening, omdat hij sinds 24 augustus 2007 zijn bezoldiging ten bedrage van € 2800,-- per maand niet meer heeft ontvangen. Verweerder heeft het spoedeisend belang bestreden. De voorzieningenrechter acht voldoende spoedeisend belang aanwezig, aangezien ter zitting voldoende aannemelijk is geworden dat vanaf het moment waarop verweerder de uitbetaling van verzoekers bezoldiging heeft gestaakt, bij verzoeker sprake is van een aanzienlijke inkomensachteruitgang.

2.12 Ingevolge artikel 7:13:2, eerste lid, aanhef en onder h, CAR /UWO wordt de doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:3, gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de arbodienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de arbodienst als geldig erkende reden heeft opgegeven. Ingevolge lid 2 van dit artikel vindt de doorbetaling van de bezoldiging wel plaats, indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het eerste lid.

Ingevolge artikel 7:13:2, eerste lid, aanhef en onder f, CAR /UWO wordt de doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:3, gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht en het college daartoe toestemming heeft verleend. Ingevolge artikel 8:13 CAR /UWO kan aan de ambtenaar als disciplinaire straf ongevraagd ontslag worden verleend.

2.13 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

2.14 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt onder meer, dat de bedrijfsarts verzoeker per 22 augustus 2007 niet langer arbeidsongeschikt achtte. In zijn voortgangsverslag van 24 augustus 2007 verklaart de bedrijfsarts over verzoeker onder meer het volgende: "Er zijn momenteel geen objectieve medische belemmeringen meer in zijn belastbaarheid om zijn functie als jurist uit te kunnen voeren. Mijns inziens nu einde ziektetraject per 21 augustus, zoals ook eerder geadviseerd". Dit advies van de bedrijfsarts heeft bij verweerder geleid tot de conclusie dat er bij verzoeker geen uit ziekte of gebrek voortvloeiende belemmeringen (meer) bestonden om zijn werkzaamheden als bedrijfsjurist te hervatten. Dit acht de voorzieningenrechter een juiste conclusie. Verzoeker geeft geen medische informatie in het geding gebracht die het advies van de bedrijfsarts ontkrachten. Ook bieden de gedingstukken geen steun aan het standpunt dat werkhervatting opnieuw tot uitval zou leiden. Verzoekers betoog dat hem door zijn geestelijke toestand niet te verwijten is dat hij zijn werk niet heeft hervat verwerpt de voorzieningenrechter, omdat hiervoor geen enkele aanwijzing bestaat. Bovendien is van belang dat verweerder in zijn brief van 24 augustus 2007 uitdrukkelijk de bereidheid toont om in overleg met verzoeker naar mogelijke oplossingen te zoeken. De voorzieningenrechter is ook van oordeel, dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het advies van de bedrijfsarts, te meer daar uit de stukken blijkt dat deze overleg heeft gevoerd met verzoekers behandelend psycholoog. Daar komt bij dat uit het deskundigenoordeel van het UWV van 19 oktober 2007 niet kan worden opgemaakt dat het advies van de bedrijfsarts niet juist zou zijn.

2.15 Het voorgaande leidt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tot de conclusie, dat verweerder bevoegd was verzoeker op te roepen zijn werkzaamheden als bedrijfsjurist per 24 augustus 2007 te hervatten. Vaststaat dat verzoeker geen gehoor heeft gegeven aan deze oproep van verweerder. Gelet hierop en gelet op de dwingendrechtelijke formulering van artikel 7:13:2, eerste lid, aanhef en onder h, CAR /UWO, was verweerder gehouden de betaling van verzoekers bezoldiging te staken.

2.16 Het feit dat verzoeker geen gehoor heeft gegeven aan de (herhaalde) oproep(en) tot werkhervatting, levert naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ernstig plichtsverzuim op. Van verweerders besluit om hierop te reageren met de zwaarste straf door het verlenen van onvoorwaardelijk ontslag kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat verweerder daartoe, na afweging van alle daarvoor in aanmerking komende factoren niet heeft kunnen geraken. Daarbij is het volgende van belang geacht. Verzoeker heeft er voor gekozen om als burger met verweerder een aantal malen een rechtstrijd aan te gaan. Gelet op de inhoud van die geschillen en de raakvlakken die die geschillen hadden met de werkzaamheden die verzoeker normaal op zijn afdeling verrichtte, is niet goed voorstelbaar dat dat de collegiale verhoudingen onberoerd laat. In ieder geval vraagt dat in zo een geval van de procederende ambtenaar een zeer prudente wijze van opereren. In het middel laten of daarvan steeds bij verzoeker sprake is geweest, is de voorzieningenrechter van oordeel uit de gedingstukken voldoende naar voren komt dat verweerder telkens geprobeerd heeft de verhoudingen niet op de spits te drijven. Dat verweerder niet steeds de afspraak is nagekomen dat hij zich in procedures met verzoeker als tegenpartij zal laten vertegenwoordigen door een extern persoon of door het hoofd van de juridische afdeling is weliswaar te betreuren, maar in het licht van alle omstandigheden van onvoldoende betekenis. Van verweerder kan ook niet gevergd worden dat hij - zoals verzoeker veelvuldig heeft verzocht - voortdurend zijn vertrouwen in verzoeker uitspreekt. Anders dan verzoeker heeft betoogd is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder geen blaam treft. In zijn brief van 4 januari 2007 biedt verweerder onmiskenbaar wederom een opening naar een constructieve samenwerking. Ook uit de hiervoor reeds vermelde brieven van vooral 30 juli 2007 maar ook 24 augustus 2007 blijkt, dat verweerder herhaaldelijk heeft getracht met verzoeker tot werkbare verhoudingen te komen. Deze pogingen hebben echter niet tot het door verweerder gewenste resultaat geleid. De voorzieningenrechter neemt voorts in aanmerking dat verweerder verzoeker meermalen heeft gewaarschuwd voor de eventuele gevolgen van het niet hervatten van zijn werkzaamheden. Vermeld wordt dat zich ook in het recente verleden met verzoeker problemen hebben voorgedaan rondom ziek- en betermelding en werkhervatting en meerdere malen is aangegeven dat verzoeker zich schuldig maakt aan plichtsverzuim als hij zijn werkzaamheden niet hervat. De voorzieningenrechter gaat niet voorbij aan het lange dienstverband dat verzoeker heeft, maar die omstandigheid legt in het totaal van omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal.

2.1 Uit het bestreden ontslagbesluit blijkt voorts dat verweerder de sanctie van ongevraagd ontslag mede heeft opgelegd, vanwege het feit dat verzoeker tijdens zijn reguliere werktijden werkzaamheden verrichtte voor de Klachtencommissie, zonder dat verweerder, de gemeentesecretaris en verzoekers leidinggevende(n) hiervan op de hoogte waren. Dit heeft verweerder ook gekwalificeerd als plichtsverzuim. In het licht van de verklaringen van respectievelijk G.H.S. Heemskerk van 21 september 2007 en [naam] (ongedateerd) is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel, dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder niet op de hoogte was van het feit dat verzoeker op dinsdagmiddagen regelmatig optrad als lid van de Klachtencommissie. Van plichtsverzuim kan in dit verband dan ook bezwaarlijk worden gesproken. Anders ligt het echter, wanneer verzoeker op dagen waarop hij wegens arbeidsongeschiktheid niet in staat wordt geacht zijn reguliere werkzaamheden als bedrijfsjurist uit te voeren, desondanks en zonder overleg met de bedrijfsarts en zonder toestemming van verweerder werkzaamheden verricht voor de Klachtencommissie. Dit heeft zich een vijftal keren voorgedaan. Deze handelwijze van verzoeker levert een schending op van artikel 7:13:2, eerste lid, aanhef en onder f, CAR /UWO. Verweerder heeft dit terecht aangemerkt als plichtsverzuim. Nu het strafontslag reeds wordt gedragen door het niet hervatten na de hersteldverklaring behoeft dit plichtsverzuim geen verdere bespreking.

2.2 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel, dat aannemelijk is dat de bestreden besluiten, met uitzondering van het aan verzoeker gemaakte verwijt dat hij in reguliere werktijd werkzaamheden verrichtte voor de Klachtencommissie, in bezwaar stand zullen houden. Op grond hiervan bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken daartoe worden dan ook afgewezen.

2.3 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.

3. Beslissing

De voorzieningenrechter:

wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 20 november 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van

P.M. van der Pol, griffier.

De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature