Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Artikel 47 AWR . Eiser dient overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar onjuist is, maar is daarin niet geslaagd.

Uitspraak



Rectificatie

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige

belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/2203

Uitspraakdatum: 1 november 2005

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X,

wonende te Vianen, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Met dagtekening 11 februari 2005 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.804. Namens eiser is met een brief van 23 februari 2005, die door verweerder op 25 februari 2005 is ontvangen, bezwaar gemaakt tegen de aanslag.

Bij uitspraak van 19 april 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd. Tegen deze uitspraak heeft eiser een op 26 mei 2005 gedagtekend beroepschrift ingediend dat de rechtbank op 27 mei 2005 heeft ontvangen.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb hebben partijen v óór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartijen en behoren tot de stukken van het geding.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2005 te Haarlem, alwaar eiser in persoon is verschenen tot bijstand vergezeld van Y en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door Z.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. De feiten

Eiser heeft voor het jaar 2003 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.061. Daarbij heeft eiser geen bedrag aangegeven voor het privé gebruik van een auto van zijn werkgever. Voorts heeft eiser de volgende bedragen in aftrek gebracht op zijn belastbaar inkomen:

- een bedrag van € 769 in verband met negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen (lijfrente),

- een bedrag van € 6.967 in verband met de inkomsten uit eigen woning,

- een bedrag van € 3.284 vanwege uitgaven voor kinderopvang,

- een bedrag van € 4.973 aan negatieve persoonsgebonden aftrekposten (bestaande uit een bedrag van € 2.889 aan buitengewone uitgaven en een bedrag van € 2.084 aan giften).

Tenslotte heeft eiser aangegeven in aanmerking te komen voor de kinderkorting.

Verweerder heeft eiser met brieven van 11 oktober 2004 en 16 december 2004 verzocht om informatie te verstrekken over diverse onderwerpen in de aangifte. Eiser heeft niet op deze verzoeken gereageerd.

Verweerder heeft daarop een bedrag van € 2.750 bij het belastbaar inkomen geteld voor het privé gebruik van de auto van de werkgever. Daarbij is verweerder uitgegaan van een waarde van de auto van € 22.000 en een bijtellingspercentage van 25 procent alsmede van het feit dat eiser de auto een half jaar ter beschikking heeft gehad.

Verder zijn de voornoemde bedragen die door eiser in aftrek zijn gebracht op het belastbaar inkomen door verweerder niet geaccepteerd. Tenslotte heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de kinderkorting omdat de echtgenote van eiser deze bij het verzoek tot voorlopige teruggave 2003 reeds geclaimd had. Verweerder heeft het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 27.804.

Naar aanleiding van het ingediende bezwaar heeft verweerder bij schrijven van 8 maart 2005 nogmaals gevraagd om inzage in bescheiden die aan de aangifte ten grondslag hebben gelegen. Toen ook op deze brief niet werd gereageerd is eiser bij brieven van 29 maart 2005 en 11 april 2005 nogmaals herinnerd aan zijn informatieplicht. Bij brief van 29 maart 2005 heeft verweerder aangekondigd zich te beroepen op de sanctie van de ‘omkering van de bewijslast’ indien de gevraagde informatie niet zou worden verstrekt.

Bij uitspraak van 19 april 2005 is het bezwaar afgewezen.

3. Het geschil

In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Eiser heeft aangevoerd dat hij alle bewijsmiddelen van zijn stellingen aan de heer Y van Y Accountancy & Administratie heeft gegeven en dat hij had afgesproken dat de heer Y alles verder met verweerder zou regelen. De heer Y heeft echter nooit op de brieven van verweerder gereageerd. Eiser acht het niet juist dat verweerder het bezwaar heeft afgewezen zonder dat hij de gelegenheid heeft gehad om te reageren.

Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij weliswaar een auto van de werkgever tot zijn beschikking had, maar dat hij deze niet privé gebruikt heeft. Verder heeft eiser een bedrag aan betaalde hypotheekrente opgegeven en gesteld dat deze hypotheekrente aftrekbaar is, heeft hij aangevoerd dat een bedrag van € 4.768 als kosten van kinderopvang bij A is aan te merken en stelt hij zich op het standpunt dat hij door de lage drempel in aanmerking komt voor aftrek ziektekosten. In beroep geeft eiser verder aan dat hij met verweerder van mening is dat het bedrag van € 769 in verband met negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en het bedrag van € 2.889 aan giften terecht is gecorrigeerd. Ten gevolge van deze correctie komt eiser tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.692. Eiser concludeert derhalve tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de aanslagregeling informatie gevraagd is aan eiser, maar dat niet gereageerd is op deze informatieverzoeken. Dezelfde vragen zijn ook tijdens de bezwaarschriftprocedure aan de gemachtigde van eiser gesteld, maar hierop heeft verweerder evenmin antwoord gekregen. Naar de mening van verweerder is het hem niet aan te rekenen dat eiser en zijn gemachtigde niet communiceren. Tot op heden heeft eiser nog geen facturen en/of betalingsbewijzen overgelegd. Voorts is het verweerder onduidelijk hoe de toerekening van de diverse aftrekposten aan de beide echtgenoten dient plaats te vinden omdat de echtgenote van eiser een hoge voorlopige teruggave heeft gehad, maar nog geen aangifte heeft gedaan.

De bijtelling voor het privé gebruik van de auto van de werkgever acht verweerder terecht omdat het bezwaar gehandhaafd is op basis van artikel 25, zesde lid van de AWR en het daarom op de weg van eiser ligt om aan te tonen dat de bijtelling te hoog is.

Ten aanzien van het bedrag van € 6.967 in verband met de inkomsten uit eigen woning stelt verweerder zich op het standpunt dat hij tot op heden geen betalingsbewijzen heeft gezien van betaalde rente voor hypothecaire leningen in verband met de aanschaf, verbetering of onderhoud van de eigen woning. Verder wijst verweerder er op dat de echtgenote van eiser een voorlopige teruggave heeft gehad waarin de inkomsten uit eigen woning reeds waren opgenomen. Het is verweerder niet duidelijk op welke wijze eiser en zijn echtgenote de inkomsten uit eigen woning wensen te verdelen.

Met betrekking tot het bedrag van € 3.284 vanwege uitgaven voor kinderopvang wijst verweerder er op dat hij geen betalingsbewijzen of gedagtekende facturen heeft aangetroffen die voldoen aan de vereisten van artikel 20, eerste lid van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001en geen afschrift van de vergunning of verklaring door de gemeente als bedoeld in het tweede lid van dat artikel. De aftrek van de ze kosten is naar de mening van verweerder daarom terecht geweigerd.

Tenslotte voert verweerder aan dat hij geen facturen, betalingsbewijzen of jaaropgaven dan wel andere bescheiden heeft aangetroffen waaruit de betaalde premie ziekenfondswet blijkt. Verweerder acht ook hier onduidelijk welke verdeling van een eventuele aftrekpost door eiser en zijn echtgenote wordt beoogd.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Artikel 27e van de AWR schrijft voor dat de rechtbank, indien zich één van de in dat artikel genoemde gevallen voordoet, het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken - waaronder volgens vaste jurisprudentie is te verstaan: door belanghebbende overtuigend wordt aangetoond - dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

De onder 2 vermelde feiten laten geen andere conclusie toe dan dat eiser niet volledig heeft voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de AWR , dat eiser bij herhaling om informatie is gevraagd en dat eiser is gewezen op de sanctie die hem zou treffen indien hij zijn informatieplicht zou negeren. Mitsdien doet zich een omstandigheid voor die onder artikel 27e, sub b, van de AWR valt. Het ligt derhalve op de weg van eiser om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de bestreden uitspraak op bezwaar onjuist is.

De rechtbank acht eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft weliswaar ter zitting zijn stelling herhaald dat hij over bewijsstukken beschikt waaruit blijkt dat de aanslag lager vastgesteld dient te worden, maar ter zitting heeft eiser deze stukken niet kunnen tonen. Ter zitting heeft eiser slechts afschriften getoond van in rekening gebrachte bedragen met betrekking tot kinderopvang en van jaaropgaven met betrekking tot hypotheekrente, maar deze stukken tonen geenszins overtuigende aan dat eiser deze bedragen ook daadwerkelijk betaald heeft. Voorts heeft eiser gesteld dat Y schriftelijk antwoord heeft gegeven op de vragen van verweerder en ook een bewijs heeft dat verweerder de gevraagde stukken heeft ontvangen. Dit ontvangstbewijs heeft eiser echter evenmin ter zitting kunnen tonen.

Ten aanzien van de grief van eiser dat zijn bezwaar is afgewezen zonder dat hij in de gelegenheid is gesteld om te reageren overweegt de rechtbank dat verweerder met brieven van 8 maart 2005, 29 maart 2005 en 11 april 2005 aan de gemachtigde van eiser de gelegenheid heeft geboden om te reageren alvorens uitspraak op het bezwaar gedaan zou worden. Noch eiser noch diens gemachtigde heeft gereageerd op de brieven van verweerder. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan eiser voldoende gelegenheid is geboden om een reactie te geven op de brieven van verweerder.

Verweerder heeft ter zitting nog verklaard dat, indien eiser alsnog betalingsbewijzen kan overleggen van de betaalde kinderopvang en de hypotheekrente, hij daar ambtshalve rekening mee zou houden. Daarbij heeft verweerder wel aangegeven dat duidelijk moet zijn op welk kind de uitgaven voor kinderopvang betrekking hebben, wat voor soort opvang er is geweest en wie er betaald heeft. Ook ten aanzien van de geclaimde persoonsgebonden aftrekposten wenst verweerder bewijzen te zien dat hiervoor uitgaven zijn gedaan.

Gelet op het bovenstaande wordt het beroep ongegrond verklaard.

5. Proceskosten

Nu eiser in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, acht de rechtbank geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb .

6. Beslissing

- De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J. Snitker. De beslissing is op 1 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature