Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Eiser is afloskapitein op rondvaart- en salonboten. Gelet op de vrijheid die hij heeft bij de invulling van zijn werkzaamheden, het risico dat hij loopt m.b.t. het verkrijgen van opdrachten (ondernemersrisico) en het niet-betalen door een opdrachtgever (debiteurenrisico), is sprake van een onderneming, daaronder begrepen het zelfstandig uitgeoefende beroep.

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/2294

Uitspraakdatum: 7 oktober 2005

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 9 augustus 2004 een op naam van eiser gestelde verklaring arbeidsrelatie afgegeven. De werkzaamheden van eiser worden in deze verklaring gekwalificeerd als ”loon uit dienstbetrekking”.

Eiser heeft tegen deze verklaring op 16 september 2004 bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 22 april 2005 heeft verweerder eisers werkzaamheden gekwalificeerd als “resultaat uit overige werkzaamheden”. Tevens is met dezelfde dagtekening een nieuwe beschikking afgegeven met kenmerknummer VAR/0106/174552920/3 voor de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005.

Eiser heeft op 3 juni 2005 een beroepschrift ingediend tegen laatstgenoemde beschikking.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2005 te Haarlem.

Verschenen zijn eiser en, namens verweerder, A.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser verricht sinds 1 januari 2001 werkzaamheden als afloskapitein op rondvaartboten en salonboten. Hij heeft diverse opdrachtgevers; het aantal is de laatste jaren afgenomen van 15 naar 5. Eiser is niet verplicht een opdracht te aanvaarden. De overeenkomsten komen altijd mondeling tot stand. Eiser wordt per uur betaald. Hij kan slechts die uren in rekening brengen die hij ook metterdaad heeft gewerkt.

Het heeft zich tot op heden niet voorgedaan dat een opdrachtgever niet heeft betaald.

Eiser heeft in het jaar 2000 voor een bedrag van f 3.500 geïnvesteerd, in de jaren 2001, 2002 en 2003 zijn geen investeringen gedaan.

3. Het geschil

In geschil is of de voordelen die eiser geniet uit de werkzaamheden als afloskapitein moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden (standpunt van verweerder) of als winst uit onderneming (standpunt van eiser).

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.

Ter zitting hebben zij daaraan – zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd.

Eiser:

Ik het er nadeel van ondervonden dat het zo lang heeft geduurd voordat de verklaring is afgegeven; opdrachtgevers bleken minder geneigd zijn opdrachten te verstrekken omdat ik niet over een VAR WUO beschikte. Bovendien is niet bij alle rederijen duidelijk dat geen loonbelasting behoeft te worden afgedragen bij resultaatgenieters; daarom wordt de voorkeur gegeven aan kapiteins die over een VAR WUO beschikken.

Ik weet dat aan een freelance journalist wel een VAR WUO is afgegeven; in dit verband doe ik een beroep op het gelijkheidsbeginsel.

Mijn opdrachten krijg ik telefonisch. Er worden geen afspraken op papier gezet. De drukte fluctueert. In de zomer werk ik soms 60 tot 70 uur per week. In de wintermaanden is het komkommertijd en zijn er weken dat ik slechts 4 uur kan werken.

Als je schade hebt veroorzaakt, krijg je geen opdrachten meer.

Ik accepteer uitsluitend opdrachten van rederijen die tijdig betalen.

De passagiers hebben met de reder het begin- en eindpunt afgesproken alsmede de duur van de vaart. Ik mag zelf de route bepalen; dit doe ik in overleg met de passagiers. Soms vaart er een gids mee, anders fungeer ik zelf als gids.

Het is mijn hoofdbron van inkomen.

Er zijn ook kapiteins die in dienstbetrekking werken. Zij lopen mee in een vast rooster. Ook zijn zij verantwoordelijk voor het onderhoud van de schepen, dat ben ik niet. Als ik word gebeld en ik ben verhinderd neem ik de opdracht toch aan en geef hem vervolgens aan een ander. Ik laat de rederij wel weten dat een ander in mijn plaats zal komen. Als betaling zou uitblijven, is die ander daarvan de dupe.

Met mijn stelling dat de uitspraak op bezwaar slecht is gemotiveerd bedoel ik dat de criteria waaraan wordt getoetst onduidelijk zijn. Ik wil niet dat de zaak terug wordt gewezen naar verweerder.

Ik kan nog nader onderzoek doen naar de hoogte van de gederfde inkomsten als gevolg van het feit dat de VAR zo laat is afgegeven.

Verweerder:

In 2002 is een controle geweest bij verschillende rederijen in Amsterdam. Hierbij is het standpunt ingenomen dat afloskapiteins in dienstbetrekking staan. Op grond daarvan hebben we besloten geen VAR WUO meer te verstrekken maar een VAR loon uit dienstbetrekking. Na een procedure bij Hof Amsterdam waarin is geoordeeld dat de werkzaamheden van afloskapiteins als resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden aangemerkt zijn we VARs in overeenstemming met die uitspraak gaan verstrekken.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of zij bevoegd is over de zaak te oordelen. De bij de bestreden uitspraak gevoegde VAR van 22 april 2005 is door verweerder op de voet van artikel 7:11 van de AWB genomen ter vervan ging van de eerdere VAR van 9 augustus 2004. Deze VAR van 22 april 2005 maakt deel uit van de bestreden uitspraak op bezwaar en daartegen staat dan ook beroep open. De vermelding op de VAR van 22 april 2005 dat daartegen een bezwaarschrift kan worden ingediend berust, naar de inspecteur ter zitting heeft erkend, op een kennelijke vergissing.

Dit betekent dat eiser terecht tegen de uitspraak op bezwaar in beroep is gekomen bij de rechtbank.

5.2. Ingevolge artikel 3.8 van de Wet IB 2001 wordt onder winst uit onderneming verstaan het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming. Volgens artikel 3.5, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt onder onderneming mede verstaan de het zelfstandig uitgeoefende beroep.

5.3. Een onderneming is een organisatie van arbeid en kapitaal, gericht op deelname aan het maatschappelijk productieproces met het oogmerk om winst te behalen. Volgens vaste jurisprudentie zijn investeringen in materiële of immateriële activa evenwel niet een noodzakelijke voorwaarde voor het zelfstandig uitoefenen van een beroep. Het ontbreken van investeringen behoeft dus niet aan ondernemerschap in de zin van de Wet IB 2001 van eiser in de weg te staan.

5.4. Voor de kwalificatie van zelfstandige beroepsuitoefening is bepalend of de werkzaamheden zelfstandig worden verricht en of er ondernemersrisico wordt gelopen. Ten aanzien van dit laatste criterium is mede van belang of slechts incidenteel opdrachten worden aanvaard of dat wordt gestreefd naar continuïteit in het verkrijgen van verschillende opdrachten. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende.

Eiser is geheel vrij in het al dan niet aanvaarden van opdrachten; hierdoor heeft hij dus de mogelijkheid zijn werktijden zelf te bepalen. Ten aanzien van de uitvoering van de werkzaamheden heeft eiser ter zitting onweersproken verklaard dat hij de route die hij vaart zelf mag bepalen; hij doet dit in overleg met de passagiers. De enige aanwijzingen die hij van zijn opdrachtgever krijgt zijn het tijdstip en de duur van de vaart. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij de werkzaamheden zelfstandig verricht.

Voorts staat vast dat eiser risico loopt met betrekking tot het verkrijgen van opdrachten; in de wintermaanden kan hij - zoals hij ter zitting onbetwist heeft gesteld - veelal niet meer dan vier uur per week werken, terwijl het verkrijgen van opdrachten in het hoogseizoen weliswaar tot op heden niet tot problemen heeft geleid, maar toch een onzekere factor is. In dit verband is van belang dat eiser slechts opdrachten krijgt als zijn opdrachtgevers meer werk hebben dan hun eigen personeel aankan en zij ervoor kiezen die opdrachten aan eiser te gunnen. Daarbij zij erop gewezen dat als eiser bijvoorbeeld wegens ziekte niet in staat is opdrachten aan te nemen, hij geen inkomen heeft. Dit is des te meer van belang nu de werkzaamheden van eiser voor hem zijn hoofdbron van inkomen vormen. Naar het oordeel van de rechtbank moet dan ook worden aangenomen dat eiser ondernemersrisico loopt.

Ten aanzien van het debiteurenrisico overweegt de rechtbank dat eiser heeft verklaard louter opdrachten van rederijen te aanvaarden die over het algemeen tijdig betalen. De omstandigheid dat het zich tot op heden - mede dankzij het ondernemersbeleid van eiser - niet heeft voorgedaan dat een opdrachtgever niet heeft betaald is, zeker in dit licht bezien, dan ook niet relevant. Dat een opdrachtgever in de toekomst niet zal betalen is een reëel risico.

5.5. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden van eiser zijn aan te merken als een onderneming, daaronder begrepen het zelfstandig uitgeoefende beroep, als bedoeld in de Wet IB 2001. Dit betekent dat de verklaring arbeidsrelatie zal moeten worden gewijzigd in een verklaring dat eiser winst uit onderneming geniet. Gelet op de werking die deze verklaring heeft ten opzichte van derden, geeft de rechtbank er de voorkeur aan deze verklaring niet zelf te wijzigen, maar verweerder daartoe opdracht te geven (artikel 8:72 van de Awb).

5.6. Eiser heeft nog verzocht verweerder te veroordelen tot schadevergoeding. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat dit de schade betreft die hij heeft geleden doordat hij opdrachten heeft misgelopen doordat verweerder aanvankelijk slechts een VAR-loon uit dienstbetrekking wilde afgeven. Over de omvang van deze schade heeft eiser noch in de stukken noch ter zitting iets gesteld. Gelet daarop zal de rechtbank verweerder niet veroordelen in de door eiser gestelde schade.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen - aangezien de rechtbank aannemelijk acht dat eiser een opdracht niet heeft kunnen aanvaarden, teneinde de behandeling van het beroep ter zitting bij te wonen - daarvoor in aanmerking eisers verletkosten ten gevolge van kunnen bijwonen van de zitting, te stellen op € 240 (8 uur à € 30). Overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn niet gesteld of gebleken.

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak en daarmee tevens de bestreden VAR;

- draagt verweerder op binnen een week na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een verklaring arbeidsrelatie te verstrekken waarin de voordelen die eiser geniet of zal gaan genieten uit werkzaamheden als afloskapitein van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 worden aangemerkt als winst uit onderneming;

- gelast de Staat het door eiser gestorte griffierecht van € 37 aan eiser te vergoeden; en

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een beloop van € 240 en wijst de Staat aan dit bedrag aan eiser te voldoen.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J. van de Merwe. De beslissing is op 7 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature