U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Op 1 september 2002 is de Wet van 14 maart 2002 tot wijziging van titel 8 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), houdende invoering van algemene regels voor verrekenbedingen, in werking getreden. Krachtens artikel I V (Overgangsrecht) heeft deze wettelijke regeling onmiddellijke werking, hetgeen betekent dat deze ook van toepassing is op reeds aanhangige procedures.

Uitspraak



RECHTBANK TE HAARLEM

Zaaknummer : 82520/02

Datum beschikking : 22 oktober 2002

EAM/WvG

BESCHIKKING ENKELVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN

in de zaak van:

[verzoekster],

wonende te Haarlem,

hierna mede te noemen: de vrouw,

procureur mr. M.J.F.A. Mutsaers,

-- tegen --

[verweerder],

wonende te Haarlem,

hierna mede te noemen: de man,

procureur mr. H.K. Garvelink.

Verloop van de procedure

Bij verzoekschrift is een verzoek tot echtscheiding ingediend, alsmede verzoeken met betrekking tot de verdeling van de zorg over de minderjarigen door partijen en met betrekking tot de verrekening, alsmede subsidiair verzoeken tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.

De man heeft zich gerefereerd ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding.

Hij heeft verweer gevoerd tegen de overige verzoeken van de vrouw en heeft tevens zelfstandige verzoeken ingediend.

Primair verzoekt hij te bepalen dat hij aan de vrouw geen maandelijkse uitkering tot haar levensonderhoud verschuldigd is, dat de vrouw - onder betaling van alle aan de woning verbonden kosten waaronder de hypothecaire lasten - slechts gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning en de daarbij behorende inboedel totdat de echtelijke woning is verkocht en geleverd, met dien verstande dat zij er maximaal slechts gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers mag blijven wonen, dat de vrouw binnen een door de rechtbank vast te stellen termijn dient mee te werken aan de taxatie van de echtelijke woning en dat de vrouw en hij na de echtscheiding gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de minderjarigen worden belast. Tevens verzoekt hij een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen.

Subsidiair verzoekt hij de verdeling van de zorg over de minderjarigen vast te stellen, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen vast te stellen, te bepalen dat de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te betalen,

de omgangsregeling tussen de vrouw en de minderjarigen vast te stellen, te bepalen dat er twee minderjarigen worden ingeschreven op zijn adres, te bepalen hoe de kosten van de minderjarigen tussen partijen moeten worden verdeeld en hoe er voor de minderjarigen dient te worden gespaard en te bepalen dat partijen zullen overgaan tot verevening van de pensioenen. Tevens verzoekt de man een andere wijze van verrekening vast te stellen als door de vrouw is verzocht en haar een informatieplicht op te leggen ten aanzien van haar inkomsten en vermogen over de periode vanaf 17 september 1986 tot de datum van feitelijk uiteengaan van partijen, onder verbeurte van een dwangsom voor iedere dag dat de vrouw weigert de verlangde inlichtingen te verschaffen.

Vervolgens hebben beide partijen de rechtbank nog stukken doen toekomen.

In de van de vrouw op 30 augustus 2002 ontvangen pleitnota wijzigt zij haar oorspronkelijke verzoek, in die zin dat zij thans primair verzoekt om te bepalen dat de minderjarigen hun

hoofdverblijf bij haar hebben en de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken een onderzoek in te stellen naar welke zorgregeling het meest in het belang van de minderjarigen is te achten.

Hierna is de zitting bepaald; deze heeft op 3 september 2002 plaatsgevonden.

Beoordeling

De rechtbank komt rechtsmacht toe.

Het verzoek tot echtscheiding kan als onweersproken worden toegewezen.

Het verzoek van de man te bepalen dat hij geen maandelijkse uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw verschuldigd is, wordt afgewezen, nu de man geen belang heeft bij dit verzoek, daar de vrouw niet om vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud heeft verzocht.

De verzoeken van de man met betrekking tot de echtelijke woning worden afgewezen, nu de vrouw net als de man op korte termijn deze woning wil proberen te verkopen en zij haar volledige medewerking aan een verkoop heeft toegezegd.

Op het verzoek om het gezag over de minderjarige gezamenlijk te blijven uitoefenen, behoeft niet afzonderlijk te worden beslist, nu uit het bepaalde in art. 1:251 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek reeds voortvloeit dat partijen bedoeld gezag gezamenlijk blijven uitoefenen.

Het verzoek te bepalen dat partijen tot verevening van de pensioenen zullen overgaan wordt afgewezen, nu deze pensioenverevening op grond van de wet van rechtswege dient plaats te vinden, indien partijen niet anders (zijn) overeen(ge)komen.

Uit de overgelegde stukken en het ter terechtzitting gestelde is gebleken dat partijen thans van mening verschillen over de vraag welke verdeling van de zorg het meest in het belang

van de minderjarigen is.

De rechtbank zal de Raad voor de Kinderbescherming verzoeken om een onderzoek in te

stellen, te rapporteren en te adviseren. De rechtbank wil van de Raad vernemen of de ge-

deelde zorgregeling zoals deze momenteel nog wordt uitgevoerd het meest in het belang van de minderjarigen is en indien dit niet het geval is, wil de rechtbank advies van de Raad ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen alsmede ten aanzien van de vraag welke omgangsregeling met de ouder, bij wie de minderjarigen niet hun hoofdverblijf zullen hebben, het meeste in hun belang is.

De behandeling van de zaak zal daartoe worden aangehouden tot na te melden datum.

De rechtbank zal de vestiging Haarlem van de Raad voor de Kinderbescherming verzoeken te trachten een andere vestiging het onderzoek te laten verrichten. Partijen zouden dat zeer op prijs stellen, nu de vrouw als kinderarts een rol speelt in de jeugdhulpverlening in het arrondissement Haarlem.

In afwachting van het rapport en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming is de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen zo min mogelijk moeten worden geconfronteerd met wijzigingen in de huidige situatie waarin zij met de beide ouders verkeren. Een continuering van de thans bestaande regeling, waarbij de man de minderjarigen telkens op donderdagochtend naar school brengt, is dan ook het meest in het belang van de minderjarigen en deze regeling dient vooralsnog gehandhaafd te worden. De rechtbank zal aldus beslissen.

Partijen verschillen van mening over de wijze waarop moet worden verrekend. Zij leggen de huwelijkse voorwaarden op verschillende wijze uit.

In artikel 1 zijn partijen het volgende overeengekomen:

" Elke goederengemeenschap is uitgesloten."

In artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen, voor zover ten deze relevant, het volgende overeengekomen:

"Binnen twaalf maanden na het einde van elk kalenderjaar vindt afrekening van de totale kosten der huishouding, alsmede de bedragen van de definitief geworden belastingaanslagen tussen de echtgenoten plaats. Na gemelde termijn kan afrekening slechts met onderling goedvinden geschieden.

Blijkt na afrekening dat van een of van beide zijden van het inkomen een batig saldo resteert dan wordt dit saldo of worden deze saldi bij helfte tussen de echtgenoten verdeeld. Gemelde aanspraak tot verdeling vervalt bij beëindiging van de samenwoning, alsmede voor ieder der echtgenoten door verloop van gemelde termijn van twaalf maanden na afloop van het kalenderjaar waarvoor afrekening diende plaats te vinden."

Beide partijen geven naar het oordeel van de rechtbank een verkeerde interpretatie aan de inhoud van de akte huwelijkse voorwaarden. Uit de huwelijkse voorwaarden (artikel 1) blijkt dat iedere (goederen)gemeenschap is uitgesloten en dit betekent dat er geen beperkte gemeenschap kan zijn ontstaan.

Op 1 september 2002 is de Wet van 14 maart 2002 tot wijziging van titel 8 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), houdende invoering van algemene regels voor verrekenbedingen, in werking getreden. Krachtens artikel I V (Overgangsrecht) heeft deze wettelijke regeling onmiddellijke werking, hetgeen betekent dat deze ook van toepassing is op reeds aanhangige procedures.

Krachtens het bepaalde in artikel 1: 141 BW blijft de verplichting tot verrekening in stand indien de verrekenplicht betrekking heeft op een in de huwelijkse voorwaarden omschreven tijdvak van het huwelijk en over dat tijdvak niet is afgerekend. In dat geval strekt deze verrekenplicht zich uit over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede over de vruchten daarvan. Als tijdstip waarop de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen wordt bepaald geldt ingevolge het bepaalde in artikel 1: 142 lid 1 sub c BW het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding, derhalve in dit geval 4 april 2002.

De enige aanspraak die op grond van dit beding over en weer kan zijn ontstaan is een aanspraak in geld , behoudens het bepaalde in artikel 1: 137 lid 3 BW .

Blijkens hun akte huwelijkse voorwaarden zijn partijen een periodiek verrekenbeding overeengekomen. Tussen hen is niet in geschil dat zij tijdens het huwelijk niet tot periodieke afrekeningen zijn overgegaan.

De man stelt zich op het standpunt dat alle huishoudelijke kosten steeds konden worden voldaan uit hetgeen partijen ieder maandelijks op een daartoe bestemde gemeenschappelijke rekening stortten en dat resterende inkomsten -aan beide zijden- niet behoeven te worden verrekend.

De rechtbank is van oordeel dat deze uitleg niet juist is. Uit de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden blijkt - de rechtbank verwijst daartoe naar artikel 3 van de ze voorwaarden - dat na afrekening van de totale kosten der huishouding alsmede de definitief geworden belastingsaanslagen het resterende batig saldo van de inkomsten van beide partijen bij helfte dient te worden gedeeld. Het maakt naar het oordeel van de rechtbank niet uit hoe partijen hun inkomsten over de diverse door hen of ieder van hen beheerde rekeningen hebben verdeeld. Dit betekent dat al hetgeen door partijen of een van hen uit dit resterende inkomen is besteed dan wel belegd, voor verrekening in aanmerking komt, zulks op grond van het bepaalde in artikel 1: 136 BW en dat de samenstelling en omvang van dit vermogen wordt bepaald zoals daarvan per 4 april 2002 blijkt.

Tijdens de behandeling ter terechtzitting hebben partijen aangegeven dat zij verwachten met een oordeel van de rechtbank over de uitleg van de huwelijkse voorwaarden in onderling overleg tot een vergelijk te kunnen komen over hetgeen dient te worden verrekend.

De rechtbank zal de behandeling van de zaak daartoe aanhouden tot na te melden datum.

Beslissing

De rechtbank:

Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op 19 september 1986 in de gemeente Enkhuizen met elkaar gehuwd.

Wijst af de verzoeken van de man, betrekking hebbende op de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, het gebruik van de echtelijke woning met daaraan verbonden de betaling van alle aan de woning verbonden kosten, de medewerking van de vrouw tot taxatie van de echtelijke woning en de verevening van de pensioenrechten.

Houdt de behandeling van de zaak betreffende de minderjarige kinderen [achternaam] van partijen:

- [naam kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];

- [naam kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];

- [naam kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];

- [naam kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].

met betrekking tot de verdeling van de zorg over deze minderjarigen, met betrekking tot de omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen, met betrekking tot een eventueel te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen door een van de partijen, met betrekking tot de verdeling van de kosten van de minderjarigen en de wijze van sparen voor deze minderjarigen en met betrekking tot de inschrijving op het adres van de man van twee van de minderjarigen PRO FORMA aan tot 1 mei 2003.

Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming te onderzoeken of de huidige gedeelde zorgregeling het meest in het belang van de minderjarigen is te achten en, indien dit niet het geval is, om te onderzoeken bij wie van partijen de minderjarigen het beste hun hoofdverblijf kunnen hebben, alsmede welke omgangsregeling in dat geval tussen de ouder bij wie de minderjarigen niet hun hoofdverblijf hebben en de minderjarigen het meeste in het belang van de minderjarigen is en de rechtbank dienaangaande voor 15 april 2003 te rapporteren en adviseren.

Verzoekt de vestiging Haarlem van de Raad voor de Kinderbescherming om het onderzoek - indien enigszins mogelijk - te laten uitvoeren door een vestiging in een naastgelegen arrondissement.

Bepaalt dat, in afwachting van het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming, voorlopig de navolgende zorgregeling van kracht zal blijven:

- de minderjarigen verblijven wekelijks van dinsdag na schooltijd tot donderdagmorgen voor schooltijd bij de man, die de minderjarigen op de donderdagmorgen naar school brengt;

- een maal in de twee weken verblijven de minderjarigen van zaterdagmorgen tot en met donderdagmorgen bij de man, die de minderjarigen vervolgens op de donderdagmorgen naar school brengt;

- op de overige dagen verblijven de minderjarigen bij de vrouw.

Houdt de zaak voor wat betreft de afwikkeling en verrekening van hetgeen voortvloeit uit de tussen partijen gesloten overeenkomst van huwelijkse voorwaarden eveneens Pro FORMA aan tot 1 mei 2003.

Verzoekt de procureurs om de rechtbank voor 15 april 2003 te berichten of partijen overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling en verrekening van de tussen hen gesloten huwelijkse voorwaarden en tevens mededeling te doen over de door partijen in deze gewenste voortgang van de procedure.

Deze beschikking is gegeven door mr. E.A. Mink en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 22 oktober 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature