U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

kennelijk onredelijk ontslag, vergoeding op basis van de RFR-regeling voldoende

Uitspraak



RECHTBANK GRONINGEN

Sector kanton

Locatie Groningen

Zaak\rolnummer: 489485 \ CV EXPL 11-478

Vonnis d.d. 19 mei 2011

inzake

[eisende partij] ,

wonende te [plaats] ,

eiser, hierna [eisende partij] te noemen,

gemachtigde mr. J. Roeloff, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, gevestigd te Zoetermeer (postbus 3020, 2700 LA),

tegen

[gedaagde partij]

statutair gevestigd en kantoorhoudende te ( [plaats] ,

gedaagde, hierna [gedaagde partij] te noemen,

gemachtigde mr. G.N. Paanakker, advocaat te Groningen

PROCESGANG

Naar aanleiding van het tussenvonnis van 24 februari 2011 heeft op 20 april 2011 een comparitie na antwoord plaatsgevonden. Aanwezig waren partijen, [gedaagde partij] vertegenwoordigd door haar directeur [naam directeur] , en hun gemachtigden. Nadat partijen hun zaak hadden toegelicht, [gedaagde partij] aan de hand van pleitnotities, is de behandeling gesloten en uitspraak bepaald.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.

Als gesteld en niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist kan van het volgende worden uitgegaan.

[gedaagde partij] , gevestigd in Groningen, is een enveloppenfabriek en papiergroothandel. Zij vormt samen met het zusterbedrijf [naam zusterbedrijf] in Krommenie [naam bedrijf] . In het bedrijf in Groningen is, naast de productie van enveloppen, ook de offsetdrukkerij gevestigd. In de drukkerij worden door de werknemers twee functies vervuld. De machinesteller/bediener is de functie van drukker. Daarnaast is er de functie van productiemedewerker, de zogenaamde oplegger. De functie van oplegger is lager ingeschaald dan de functie van drukker. De drukker is verantwoordelijk voor het juist in- en omstellen van de drukpers en het inpakken van de bedrukte enveloppen in de dozen. De oplegger zorgt voor de aan- en afvoer van pallets, het inkt mengen en het opleggen van de blanco enveloppe op de drukpers.

[eisende partij] , geboren op [datum] , is op 9 maart 1987 in dienst getreden bij [gedaagde partij] , aanvankelijk in de functie van enveloppendrukker. Hij heeft tot 1999 de functie van tweekleurendrukker vervuld. Hij is toen arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van zijn werkzaamheden (ernstige RSI-klachten) en was niet meer in staat de tweekleurendrukmachine te bedienen. Na vier maanden arbeidsongeschiktheid is hij, met behoud van het salaris als drukker, aan het werk gegaan als oplegger. In 2001 heeft [eisende partij] samen met een collega een cursus voor het bedienen van een vierkleurendrukpers gevolgd in Duitsland, maar tot het werken met die machine bleek hij, gezien zijn klachten, niet in staat te zijn. Hij heeft toen het werk als oplegger weer opgepakt.

[gedaagde partij] heeft zich in maart 2010 op grond van haar slechte bedrijfseconomische situatie genoodzaakt gezien een reorganisatie door te voeren waarbij de functie van oplegger is komen te vervallen. Zij heeft voor alle zeven werknemers die deze functie bekleedden een ontslagvergunning aangevraagd en verkregen. Eén van de werknemers, die in het bezit is van een groot rijbewijs, is herplaatst in de nieuwe functie van reserve chauffeur/klusjesman. De overige zes werknemers, onder wie [eisende partij] , zijn ontslagen. Voor die zes werknemers is een sociaal plan opgesteld bestaande uit een vergoeding conform de RFR- regeling (Regeling bij Fusie en Reorganisatie) volgens artikel 9 van de grafimedia CAO en outplacementbegeleiding. [eisende partij] is ontslagen per 1 september 2010. Hij kan vanaf die datum gedurende 37 maanden aanspraak maken op een WW-uitkering en heeft op grond van de RFR-regeling een ontslagvergoeding gekregen van € 12.206,30, gebaseerd op een aanvulling van 15% van het laatstgenoten salaris gedurende de duur van de WW-uitkering.

Inmiddels heeft bij [gedaagde partij] een tweede reorganisatie plaatsgevonden. Op 6 april 2011 is voor drie drukkers een ontslagvergunning verleend.

De standpunten van partijen

2.

[eisende partij] stelt dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, primair omdat dit plaatsvond op basis van een valse- althans een voorgewende reden, subsidiair omdat niet, althans onvoldoende is komen vast te staan dat [gedaagde partij] in 1999/2000 op juiste wijze aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Volgens [eisende partij] draagt aan de kennelijke onredelijkheid van het ontslag bij het feit dat hem geen ontslagvergoeding is aangeboden, zijn positie op de arbeidsmarkt zodanig slecht is dat niet verwacht kan worden dat hij elders nog werk zal vinden, waarbij komt dat [gedaagde partij] niets, althans te weinig, heeft ondernomen om hem aan ander werk te helpen.

Volgens [eisende partij] bedraagt zijn inkomensschade, gecorrigeerd met 4% rekenrente € 223.229,90 bruto, welk bedrag door [gedaagde partij] vergoed dient te worden.

3.

[gedaagde partij] betwist gemotiveerd de stellingen van [eisende partij] .

De beoordeling

4.

In artikel 7: 681 lid 1 BW is bepaald dat indien één van de partijen de arbeidsovereenkomst, al of niet met inachtneming van de voor de opzegging geldende bepalingen, kennelijk onredelijk opzegt, de rechter steeds aan de wederpartij schadevergoeding kan toekennen. Daartoe dient eerst de vraag te worden beantwoord of de opzegging kennelijk onredelijk is. Pas indien het antwoord op die vraag bevestigend is, komt de schadevergoeding aan de orde.

Voorgewende reden

5.1

[eisende partij] stelt primair dat het ontslag kennelijk onredelijk is omdat er sprake is van een voorgewende reden, waardoor het afspiegelingbeginsel onjuist is toegepast. Zijn stellingen op dit punt komen er op neer dat zijn officiële functie nog steeds enveloppendrukker is, zoals blijkt uit zijn loonstrookje. Daarbij komt dat hij de kennis en vaardigheden heeft om die werkzaamheden uit te voeren, uitgaande van de gedachte dat hij dat althans had gekund wanneer [gedaagde partij] zijn re-integratie in 1999 op voortvarende wijze ter hand had genomen. Indien dat het geval was geweest was zijn functie immers niet vervallen.

5.2

[gedaagde partij] stelt dat terecht is uitgegaan van de functie van oplegger omdat dat de functie is die [eisende partij] sinds 1999 feitelijk heeft vervuld.

5.3

De kantonrechter overweegt allereerst dat het bij de vaststelling van een functie gaat om de werkzaamheden die door de werknemer feitelijk worden verricht en niet om wat op het loonstrookje staat vermeld. In het geval van [eisende partij] staat vast dat hij sinds 1999 werkzaam is als oplegger. Zij is daarom met het UWV Werkbedrijf van oordeel dat dat de feitelijke functie is van [eisende partij] . Daarbij komt dat hij, zoals hij ook zelf ter comparitie heeft verklaard, gezien zijn klachten gedurende de laatste 10 jaren niet in staat was en nu ook niet in staat is, werkzaamheden als drukker te verrichten. Zelfs indien er sprake zou zijn van onvoldoende re-integratie-inspanningen - hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter zoals hieronder overwogen niet het geval is - neemt dat niet weg dat de functie van [eisende partij] thans oplegger is, zodat van een voorgewende reden geen sprake is en evenmin van strijd met het afspiegelingsbeginsel.

Gevolgencriterium

6.

[eisende partij] doet subsidiair een beroep op de kennelijke onredelijkheid van de opzegging op grond van het gevolgencriterium van artikel 7: 681 lid 2 onder b BW. Op grond van dat artikel zal opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk kunnen worden geacht, wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Bij de beoordeling van de vraag of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, dient de rechter alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen (o.a. H.R. 15 februari 2008, NJ 2008, 111). De kantonrechter zal hieronder de omstandigheden waar [eisende partij] zich op beroept behandelen aan de hand van de stellingen van partijen.

Onvoldoende re-integratie-inspanningen

7.1

Volgens [eisende partij] heeft [gedaagde partij] zich, toen hij in 1999 arbeidsongeschikt werd, onvoldoende ingespannen om hem in zijn oude functie te re-integreren. [gedaagde partij] heeft destijds geen arbotechnisch onderzoek laten instellen hoewel zij daar, ook op grond van haar eigen reglement ziekteverzuim, toe verplicht was. Uitgezocht had moeten worden of [eisende partij] misschien met aangepaste hulpmiddelen zijn werkzaamheden als drukker had kunnen voortzetten. Nu er geen ondersteuning van een arbodienst is geweest kan niet worden nagegaan of er kansen voor re-integratie zijn gemist. [eisende partij] is na drie jaar nog wel gaan werken in de functie van drukker via een verlengde armconstructie wat wil zeggen dat een productiemedewerker de machine bediende op zijn aanwijzingen. Daarna moest hij echter weer zijn werkzaamheden als oplegger hervatten. Iemand op een lagere functie zetten heeft niets met re-integratie te maken. Hij heeft daar destijds mee ingestemd omdat hij bang was anders ontslagen te worden. Hij is een niet westerse allochtoon die zich met de grootst mogelijke moeite staande kan houden tussen assertieve Nederlanders, waaronder het management van [gedaagde partij] . Wat [gedaagde partij] overleg noemt, heeft [eisende partij] ervaren als eenzijdige mededeling dat hij verder kon werken in een andere functie, te weten de functie van productiemedewerker. Hij durfde zich daar niet tegen te verzetten omdat hij bang was vervolgens zijn baan te verliezen. Het is aan [gedaagde partij] om de stellingen aan te bieden te bewijzen dat zij met [eisende partij] deugdelijk en evenwichtig overleg heeft gehad ter zake van de vraag of en zo ja waarom, hij een andere functie diende te aanvaarden en of [eisende partij] dat – na redelijk overleg tussen partijen - ook inderdaad op ondubbelzinnige wijze heeft gedaan.

7.2

[gedaagde partij] betwist de stellingen van [eisende partij] . Zij heeft, vanaf het moment dat [eisende partij] was uitgevallen vanwege ernstige RSI- klachten, al het mogelijke gedaan om hem te re-integreren binnen het bedrijf. Partijen hebben destijds, in overleg met de bedrijfsarts besloten dat [eisende partij] zou gaan werken als oplegger, de enige andere functie in de drukkerij naast die van drukker. [eisende partij] was een zeer gewaardeerde kracht en zij wilde hem graag behouden als werknemer. Op 16 oktober 2000 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eisende partij] , zijn direct leidinggevende Oosterhuis en de directeur van [gedaagde partij] , [naam directeur] . [eisende partij] had gesolliciteerd bij het toenmalige Nieuwsblad van het Noorden en gaf aan dat hij daar aan de slag zou kunnen. Hij was destijds al bijna een jaar werkzaam als oplegger. In dit gesprek is [eisende partij] toen aangeboden een opleiding te volgen omdat partijen wilden bezien of hij in de toekomst aan de nieuwe vierkleurenpers zou kunnen werken. [eisende partij] heeft daar positief op gereageerd en zo heeft hij in januari 2001 samen met een ervaren vierkleurendrukker een cursus gevolgd in Duitsland. Nadat de nieuwe pers bij [gedaagde partij] was afgeleverd en geïnstalleerd heeft [eisende partij] opnieuw een poging ondernomen zijn oude functie als drukker uit te oefenen. Dit bleek helaas van korte duur aangezien de klachten met zijn polsen weer begonnen op te spelen. In overleg heeft [eisende partij] destijds zijn functie van oplegger weer opgepakt, aangezien hij ook, gelet op zijn klachten, de tweekleurenpers niet meer kon bedienen.

[gedaagde partij] stelt dat ten onrechte een beeld van [eisende partij] wordt geschetst dat hij zich met moeite staande heeft weten te houden tussen zijn assertieve collega's en ten opzichte van haar management. Zij bestrijdt met klem deze niet nader onderbouwde een ongemotiveerde stelling. [eisende partij] heeft al die jaren dat hij in dienst is geweest bij [gedaagde partij] de indruk gewekt het naar zijn zin te hebben. Hij was altijd heel positief over het bedrijf en ook over de leiding. Na de inkomsten of bedrijfsfeestjes wist [eisende partij] altijd de directie te vinden om een praatje te maken. De directeur, [naam directeur] , heeft deze contacten met [eisende partij] altijd als zeer plezierig ervaren. In tegenstelling tot wat thans wordt gesuggereerd was hij een actieve collega die ook tijdens de vergaderingen, zo blijkt ook uit de notulen van de overleggen, regelmatig zijn woordje deed. Hij was ook degene die regelmatig gebruik maakte van de rondvraag. Met andere woorden, de stelling dat [eisende partij] en nauwelijks weerbare man zou zijn die als de dood was door [gedaagde partij] op straat te worden gezet, raakt kant noch wal en kan ook niet door [eisende partij] worden volgehouden.

[gedaagde partij] stelt onbekend te zijn met de door [eisende partij] genoemde verlengde armconstructie. Mogelijk heeft hij in een vakantieperiode samen met een andere medewerker aan een drukpers gestaan, maar dat is haar verder niet bekend.

7.3

Naar het oordeel van de kantonrechter staat voldoende vast dat partijen het er destijds over eens waren dat [eisende partij] zou gaan werken in de functie van oplegger met behoud van het salaris als drukker. Zij ziet ook geen reden er aan te twijfelen dat de bedrijfsarts daarbij betrokken is geweest. Vast staat ook dat [eisende partij] nooit heeft geprotesteerd tegen de functiewijziging. Dat blijkt ook al uit de opmerking in de brief van zijn gemachtigde van 1 april 2010, dat [eisende partij] op eigen initiatief productiewerk is gaan doen.

De stelling van [eisende partij] , dat [gedaagde partij] hem had kunnen laten werken via de zogenaamde verlengde arm constructie, wordt verworpen; de kantonrechter is van oordeel dat van [gedaagde partij] niet kon worden verlangd dat zij werk dat door één persoon, een drukker, kan worden gedaan door twee personen, [eisende partij] en een andere medewerker, laat verrichten.

Ook de stelling dat, nu er geen arbotechnisch onderzoek heeft plaatsgevonden, er mogelijk kansen voor re-integratie zijn gemist, treft geen doel. Van [eisende partij] had op zijn minst mogen worden verwacht dat hij enige indicatie had gegeven over de mogelijke voorzieningen waarmee hij de functie van drukker had kunnen uitoefenen. Nu hij dat niet heeft gedaan gaat de kantonrechter er van uit dat re-integratie van [eisende partij] in de functie van drukker niet tot de mogelijkheden behoorde.

Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde partij] niet verweten kan worden haar re-integratieverplichtingen niet te zijn nagekomen. Er is geen enkele aanwijzing dat er destijds mogelijkheden waren om [eisende partij] de functie van drukker op een (bedrijfseconomisch) verantwoorde wijze te laten uitvoeren. [gedaagde partij] heeft [eisende partij] de enige andere functie die zij beschikbaar had aangeboden en hem daarbij, terecht, zijn oude salaris laten behouden. [eisende partij] heeft die kans aanvaard en heeft de 10 jaar daarna, zoals hij ter comparitie heeft verklaard, steeds met plezier bij [gedaagde partij] gewerkt.

Status van arbeidsgehandicapte

8.1

Volgens [eisende partij] heeft [gedaagde partij] de gelegenheid van bedrijfseconomische noodzaak om werknemers af te vloeien misbruikt om zich van een in strijd met de wet niet gere-integreerde arbeidsgehandicapte werknemer te ontdoen.

8.2

[gedaagde partij] betwist, onder verwijzing naar het deskundigenonderzoek dat in het kader van de ontslagprocedure is ingesteld, dat [eisende partij] de status van arbeidsgehandicapte bezit.

8.3

De kantonrechter sluit zich aan bij de overweging van het UWV Werkbedrijf dat de arbeidsdeskundige tot de conclusie is gekomen en dat [eisende partij] niet een werknemer is met een arbeidshandicap in de zin van artikel 4.4 lid 2 Ontslagbesluit ; hij is nooit arbeidsongeschikt gemeld voor de functie van oplegger zodat hij deze functie op dit moment nog volledig kan verrichten.

Gemis voordelen bij het bereiken 60-jarige leeftijd gedurende het dienstverband

9.

[eisende partij] heeft bij dagvaarding nog gesteld dat hij tengevolge van het ontslag de mogelijkheid mist om bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd minder te gaan werken met behoud van VUT-recht. Nu hij echter ter gelegenheid van de comparitie heeft erkend dat de betreffende regeling alleen geldt voor werknemers die in 1949 of daarvoor zijn geboren behoeft dit punt geen verdere bespreking meer.

Voorzieningen en financiële compensatie

10.1

[eisende partij] stelt dat [gedaagde partij] hem geen ontslagvergoeding heeft aangeboden, dat zijn positie op de arbeidsmarkt slecht is en dat [gedaagde partij] zich onvoldoende heeft ingespannen om hem aan ander werk te helpen.

10.2

Volgens [gedaagde partij] moet de vergoeding op basis van de RFR-regeling voldoende en passend worden geacht. Daarnaast stelt zij dat zij een adviesbureau heeft ingeschakeld om de medewerkers die als gevolg van reorganisatie ontslagen zouden worden ondersteuning te bieden bij het vinden van een andere baan. [eisende partij] heeft ook daadwerkelijk gebruik gemaakt van de geboden ondersteuning.

Subsidiair stelt zij dat zij niet in staat is enige vergoeding te betalen. Zij bevindt zich op dit moment in een krimpende markt waar veel klappen vallen. Zij kan zich met moeite handhaven. Het verlies over 2010 bedraagt € 82.172,--. Inmiddels vindt er een tweede reorganisatie plaats. Zij is niet in staat om, naast de al aangeboden vergoeding op grond van de RFR-regeling en de nog te betalen vergoedingen voor de werknemers die als gevolg van de tweede organisatie zijn ontslagen, een extra vergoeding te voldoen.

10.3

Aan [eisende partij] kan worden toegegeven dat - mede gezien het feit dat hij ten tijde van het ontslag 55 jaar oud was - zijn positie op de arbeidsmarkt niet rooskleurig is, maar naar het oordeel van de kantonrechter kan [gedaagde partij] daar niet verantwoordelijk voor worden gehouden. Niet betwist is dat [gedaagde partij] [eisende partij] een outplacementtraject heeft aangeboden en dat hij daarvan daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt.

Daarnaast heeft [eisende partij] een vergoeding gekregen op basis van de RFR-regeling. De kantonrechter is met [gedaagde partij] van oordeel dat deze regeling, die in 2010 tot stand is gekomen, heeft te gelden als een op voorhand met de vakbonden overeengekomen sociaal plan en dat een vergoeding op basis van die regeling als een passende voorziening kan worden aangemerkt, vooral omdat, zoals blijkt uit artikel 5 van de regeling bij het vaststellen van de hoogte van de eenmalige uitkering rekening wordt gehouden met de leeftijd, het laatstverdiende brutoloon en het aantal dienstjaren van de werknemer.

Conclusie

11.

De hiervoor vermelde omstandigheden kunnen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien naar het oordeel van de kantonrechter niet de conclusie rechtvaardigen dat de gevolgen van de opzegging van de arbeidsovereenkomst voor [eisende partij] te ernstig zijn in vergelijking met het - niet betwiste - belang van [gedaagde partij] bij de opzegging, temeer nu [eisende partij] een passende vergoeding heeft gekregen in het kader van de RFR- regeling en hij gebruikt heeft kunnen maken van een outplacementtraject. Dat de financieel nadelige gevolgen van de opzegging met de uitkering niet volledig zijn weggenomen maakt op zichzelf de opzegging niet kennelijk onredelijk.

12.

Gezien het voorgaande zal de vordering van [eisende partij] worden afgewezen waarbij hij, als in het ongelijk gestelde partij, zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.

BESLISSING

De kantonrechter:

wijst af de vorderingen van [eisende partij] ;

veroordeelt [eisende partij] in de kosten van deze procedure die tot aan de dag van deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde partij] worden vastgesteld op € 1.600,00 aan salaris van de gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.R. van Baak-Klijnsma, kantonrechter, en op 19 mei 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

typ: GvB

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature