Aan de in het geding zijnde kapvergunning ligt een dringende reden ten grondslag, te weten het bouwplan voor een nieuw onderwijsgebouw. In de ruimtelijke onderbouwing bij de ten aanzien van dat bouwplan verleende vrijstelling en bouwvergunning is overwogen dat geen van de monumentale bomen mag worden gekapt of verplant. Daarbij is aangegeven dat de architect in zijn plannen hiermee rekening heeft moeten houden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter sluit deze ruimtelijke onderbouwing niet naadloos aan op het bestreden besluit, nu de kapvergunning ook ziet op een monumentale boom. Daar komt bij dat de onderhavige kapvergunning is verleend met toepassing van de gewijzigde APVG en gewijzigd beleid. Bij gemeentelijke kapaanvragen, waaraan een bouwplan ten grondslag ligt, dient op grond van dit beleid de raad of raadscommissie zich uit te spreken over projecten waarbij groenbelangen zijn betrokken. Nu ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan het gewijzigde beleid ten aanzien van de verlening van kapvergunning nog geen gelding had, kon geen rekening worden gehouden met de voorwaarde van een groenparagraaf. Bovendien kon bij deze belangenafweging geen rekening worden gehouden met de monumentale iep, omdat het college tot voor kort de iep niet als een monumentale boom aanmerkte. De raad heeft zich dan ook niet uitgesproken over de groenbelangen in de onderhavige zaak.
Nu het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en evenmin berust op een deugdelijke motivering, moet het in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 Awb worden geacht.