U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Uitspraak



ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN

SECTOR BESTUURSRECHT

Reg.nr.: AWB 01/326 VRWET V03

U I T S P R A A K

van de president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van

A, te B, verzoeker, gemachtigde: mr. N.B. Swart,

ten aanzien van het besluit van 26 maart 2001, kenmerk cs/jz/CR/01uj.oo645, van

het bestuur van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA), verweerder, gemachtigde: mr. D. Nobel.

1. PROCESVERLOOP

Verweerder heeft bij voornoemd besluit van 26 maart 2001 aan verzoeker meegedeeld dat de aan zijn gezin verleende verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere vreemdelingen 1997 (hierna te noemen: Rva) met ingang van die datum worden beëindigd. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat verzoeker en zijn gezin het asielzoekerscentrum "[AZC]" te [plaats] met onmiddellijke ingang dienen te verlaten en dat in geval zij daartoe niet overgaan een ontruimingsprocedure zal worden gestart.

Tegen dit besluit (hierna te noemen: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van 27 maart 2001 op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb , een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.

Bij verzoekschrift van 30 maart 2001 heeft verzoeker de president gevraagd met betrekking tot het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de Rva-verstrekkingen worden gecontinueerd.

Verweerder heeft op 12 april 2001 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzon den.

Het verzoek is behandeld ter zitting van de president van 17 april 2001.

Verzoekers echtgenote is ter zitting in persoon verschenen. Verzoeker heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Verweerder heeft zich ter zitting eveneens doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

2. RECHTSOVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administra tief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Beoordeling van het verzoek.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvan g asielzoekers (Wet COA) is het COA belast met de uitvoering van centrale opvang van asielzoekers.

Artikel 12 Wet COA bepaalt dat de Minister van Justitie regels kan stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, in een opvan gcentrum.

De Staatssecretaris van Justitie heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door vaststelling van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva).

De Rva voorziet in de opvang van asielzoekers die niet beschikken over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De opvang omvat de in artikel 5, eerste lid, Rva genoemde verstrekkingen, waaronder zijn begrepen onderdak, een wekelijkse financi ële toelage en een eenmalige bijdrage aan kleedgeld.

Op grond van artikel 8, eerste lid, onder a, Rva, eindigen de in artikel 5, eerste lid, bedoelde verstrekkingen indien het een vreemdeling betreft op wiens asielaanvraag inwilligend is beslist, dan wel aan wie een vergunning tot verblijf of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf is verleend: op de dag waarop naar het oordeel van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers passende huisvesting buiten een centrum kan worden gerealiseerd.

Op 1 februari 2001 heeft verzoeker op het zogeheten formulier "Informatie ten behoeve van aanbieding huisvesting" bij de vraag of hij is toegelaten tot een opleiding in een bepaalde gemeente aangegeven "ja, co-schappen Zwolle". Bemiddeling van de zijde van verweerder heeft ertoe geleid dat op 15 maart 2001 aan verzoeker en zijn gezin een woning te Zwolle is aangeboden.

Nadat verzoeker te kennen heeft gegeven de aangeboden woning te weigeren is verweerder tot het bestreden besluit gekomen onder de overweging dat de aangeboden woning passend is.

Verzoeker is, anders dan verweerder, van mening dat in dit geval geen sprake is van passende woonruimte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op het moment waarop hij het formulier invulde, op grond waarvan verweerder tot het aanbieden van een woning in Zwolle kwam, hij er niet van op de hoogte was dat hij niet in aanmerking komt voor een OV-jaarkaart. Omdat hij, en zijn echtgenote, in Groningen studeren, heeft dat tot gevolg dat zij reiskosten moeten maken. Direct toen hij -op 14 maart 2001- van de UAF (Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF) hoorde dat vergoeding van de reiskosten niet mogelijk is, heeft hij contact opgenomen met verweerder, waarbij hij heeft aangegeven dat het onder deze omstandigheden voor hem niet mogelijk is naar Zwolle te verhuizen. Verweerder heeft hier echter geen rekening mee gehouden, net zo min als met de brief van 14 maart 2001 van de studieadviseuse mevrouw Kooi.

Het lopen van co-schappen in Zwolle is door het niet vergoeden van de reiskosten volstrekt onlogisch geworden.

Ingeval de woning geaccepteerd zou worden zou dat betekenen dat verzoeker en zijn echtgenote hun studie zouden moeten beëindigen omdat zij niet in staat zijn de reiskosten te betalen. Dit klemt temeer nu de UAF 60% van de studiekosten schenkt, maar 40% daarvan verstrekt in de vorm van een lening.

Verweerder is, naar uit het bestreden besluit blijkt, van oordeel dat aan verzoeker bij brief van 26 februari 2001 passende huisvesting buiten het centrum is aangeboden. Ter zitting is namens verweerder betoogd dat vanaf die datum verweerders bemoeienis met de huisvesting van verzoeker stopte.

De president kan verweerder hierin niet volgen. Immers, in evenbedoelde brief van 26 februari 2001 wordt niet een woning aangeboden, doch wordt verzoeker medegedeeld dat verweerder met de gemeente Zwolle heeft afgesproken dat de gemeente Zwolle binnen afzienbare tijd woonruimte zál aanbieden. Naar het oordeel van de president kan eerst indien een concrete woning wordt aangeboden worden beoordeeld of het gaat om een voor de betrokkene(n) passende woning.

De president stelt vast dat eerst bij brief van 15 maart 2001 van de woningbouwvereniging "SavoWnv" aan verzoeker een concrete woning is aangeboden. Bezwaarlijk kan dan ook staande worden gehouden dat verweerder, voorafgaand aan die aanbieding op 15 maart 2001, kon beoordelen of -en oordelen dat- sprake is van passende huisvesting buiten een centrum.

Voorts is de president van oordeel dat vooromschreven standpunt van verweerder, erop neerkomend dat wanneer eenmaal huisvesting is aangeboden er bij de mogelijk nog volgende besluitvorming in primo over de passendheid van die huisvesting en daarna in het kader van een mogelijke heroverweging van dat besluit geen rekening gehouden behoefd te worden met feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat huisvesting is aangeboden, strijdig is met de artikelen 3:2 en 7:11 Awb.

Het vorenstaande leidt de president tot het oordeel dat verweerder bij het trekken van de conclusie dat verzoeker passende woonruimte is aangeboden niet, althans niet kenbaar, zich de na het aanbieden van huisvesting bij brief van 26 februari 2001 voorgedane nieuwe feiten, en derhalve niet de gewijzigde situatie van verzoeker, heeft betrokken.

Dit klemt temeer nu, naar uit het door verweerder gevoerde beleid blijkt, ingeval bedoelde informatie zou zijn ontvangen vóór verzending van de brief van 26 februari 2001, bij het bemiddelen daarmee wél rekening zou zijn gehouden en dat zulks tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Desgevraagd is dit ter zitting namens verweerder bevestigd.

De stelling van verweerder dat het voor rekening en risico van verzoeker dient te komen dat hij -achteraf bezien- bij het invullen van voormeld informatieformulier uitgegaan is van onjuiste informatie gaat -zoal juist- in het onderhavige geval niet op omdat verzoeker verweerder vòòr het nemen van het (thans bestreden) besluit omtrent de passendheid van de op 15 maart aangeboden woning in kennis heeft gesteld van de gewijzigde omstandigheid.

Op grond van vorenstaande overwegingen oordeelt de president dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering, en dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit voor verzoeker onevenredig zijn in verhouding tot het met bedoeld besluit te dienen doel. Verweerder heeft hiermee gehandeld in strijd met de artikelen 3:46 en 3:4 Awb.

Bij afweging van de onderscheiden belangen komt dan ook door slaggevende betekenis toe aan het belang van verzoeker. Het verzoek komt derhalve voor inwilliging in aanmerking.

Nu aan het verzoek tegemoet wordt gekomen bestaat er aanleiding om op grond van artikel 8:82, vierde lid, Awb , te bepalen dat het door verzoeker betaalde griffierecht ad ( 225,00 door het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers aan verzoeker wordt vergoed.

De president acht verder termen aanwezig verweerder op de voet van artikel 8:84, vierde lid, Awb , in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, Awb , te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen.

Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de president deze kosten op f. 1.420,--, zoals nader aangegeven in een bij de uitspraak gevoegde bijlage.

3. BESLISSING

De president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen,

RECHT DOENDE,

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in dier voege dat het bestreden besluit wordt geschorst tot en met twee weken na de datum van de bekendmaking van de beslissing van verweerder op het door verzoeker ingediende bezwaarschrift;- bepaalt dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers verzoeker het betaalde griffierecht ad ( 225,00 vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker, welke zijn vastgesteld op ( 1.420,00, en bepaalt dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers verzoeker deze kosten moet betalen.

Aldus gegeven door mr P.J.W.M. Vermeulen als president en in het openbaar door hem uitgesproken op 17 april 2001, in tegenwoordigheid van M.J.'t Hart als griffier.

De griffier, wnd. De president, fgd.

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Verzonden op: 2 mei 2001

uitspraak verzonden op: Bijlage: staat van kosten


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature