U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Wajong, boete wegens schending inlichtingenplicht. Boetebesluit 2017 en beleid UWV daarop. Beroep gegrond, door verweerder is ten onrechte geen maximering toegepast als bedoeld in artikel 23, vierde lid WvSr. De aandoening van eiser (ADHD met trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis) is geen reden om van verminderde verwijtbaarheid uit te gaan, nu geen medische informatie is overgelegd. De kans dat eiser wederom de inlichtingenplicht zal overtreden is reëel, maar vormt geen aanleiding voor het aannemen van een dringende reden om van het opleggen van een boete af te zien. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met eisers draagkracht vanwege het ontbreken van inzicht in eisers financiële positie.

Uitspraak



RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: 16/4508

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2017

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Veenstra),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een boete opgelegd ter hoogte van € 5.800,- wegens schending van de op hem rustende inlichtingenplicht.

Bij besluit van 22 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2017. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde, alsmede zijn vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Nuyens.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1987 , ontvangt sinds 4 mei 2008 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) vanwege ADHD met trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze uitkering wordt vanaf 6 december 2010 aangevuld met een toeslag ingevolge de Toeslagenwet. Bij besluit van 24 februari 2015 heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 230,- in verband met schending van de inlichtingenplicht in 2014 (het niet melden van werkzaamheden en het niet melden van onttrekking aan detentie). Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend. Op 8 november 2015 constateert verweerder dat eiser in 2015 arbeid in loondienst heeft verricht zonder dit bij verweerder te melden. Eiser heeft gewerkt bij [bedrijf A] van 26 januari 2015 tot en met 22 februari 2015, via [uitzendbureau] van 1 juni 2015 tot en met 30 juni 2015 en bij [bedrijf B] vanaf 23 februari 2015. In verband met deze werkzaamheden en het daaruit verkregen inkomen heeft verweerder de Wajong-uitkering herberekend, met als resultaat dat er, met uitzondering van de periode van 13 juli 2015 tot en met 9 augustus 2015, ten onrechte uitkering is betaald over de periode van 26 januari 2015 tot en met 4 oktober 2015. Over deze periode is eveneens ten onrechte toeslag betaald. In totaal is aan uitkering en toeslag een bedrag van € 8.083,48 ten onrechte betaald. Op 4 februari 2016 heeft verweerder een drietal primaire besluiten genomen met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van de uit te betalen Wajong-uitkering en het recht op toeslag over genoemde periode. In deze besluiten vordert verweerder tevens het totale ten onrechte betaalde bedrag van € 8.083,48 van eiser terug. Bij besluit van eveneens 4 februari 2016 heeft verweerder eiser een boete opgelegd in verband met schending van de inlichtingenplicht ter hoogte van € 5.800,-.

2.1

Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen de opgelegde boete van € 5.800,- ongegrond verklaard. Verweerder heeft de hoogte van de boete als volgt berekend. Volgens verweerder is van het ten onrechte betaalde bedrag van € 8.083,48 een bedrag van € 7.722,99 toe te rekenen aan het schenden van de inlichtingenplicht door eiser. Er is sprake van recidive, omdat eiser eerder de inlichtingenplicht heeft overtreden op 23 augustus 2012 en 24 februari 2015, zodat verweerder een bedrag van € 11.584,49 (150% van € 7.722,99) als uitgangspunt heeft genomen voor het berekenen van de boete. Uitgaande van normale verwijtbaarheid heeft verweerder de boete vervolgens vastgesteld op 50% van € 11.584,49 is € 5.792,24 (afgerond € 5.800,-).

2.2

Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat de boete tot een te hoog bedrag is opgelegd, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met de maximale geldboete, zoals bepaald in artikel 23, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht. De juiste hoogte van de boete bedraagt volgens verweerder € 5.466,67. Gelet op dit gewijzigde standpunt van verweerder is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal het bedrag van € 5.466,67 in de beoordeling van het geschil betrekken.

3. Verweerder heeft in het bestreden besluit aandacht besteed aan eisers stelling dat het hem in verband met zijn mentale problematiek niet kan worden verweten dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder verwijst in dat verband naar een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep (va b&b) Van Essen van 8 juni 2016. Van Essen schrijft daarin het volgende: Eiser is in de loop der jaren meerdere keren in aanraking geweest met Justitie. In het verleden is aangegeven dat er bij eiser sprake is van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerde type. Daarnaast is sprake van oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en een stemmingsstoornis. Eiser is zelfbepalend, egocentrisch en grenzeloos. Er is tevens sprake van een lacunaire gewetensfunctie. Er is geen sprake van een behandeling. Eiser heeft een TIQ van 107. Gelet op zijn IQ is eiser dan ook in staat te achten om kennis te vergaren, en kan dan ook niet gesteld worden dat hij geen “leervermogen” zou hebben. Het is van belang wat eiser met zijn verstandelijke vermogens (en leervermogen) doet. Hij heeft daarin een keuzemogelijkheid. Personen met ADHD zijn bekend met impulsief gedrag dat hen in de problemen kan brengen maar dat wil niet inhouden dat eerder gemaakte (verkeerde) beslissingen niet alsnog door hen gecorrigeerd kunnen worden. Personen met een beperkte gewetensfunctie, zoals bij eiser ook aan de orde is, verkiezen soms een keuze te maken die hen het beste uit komt zonder rekening te houden met de consequenties voor anderen. Dat betekent echter niet dat de persoon de gevolgen van zijn handelen niet kan overzien. De persoon heeft daarin namelijk een bewuste keuze gemaakt. Er is dan ook geen medische reden aan te geven waarom eiser zijn werkzaamheden niet aan het UWV had kunnen doorgeven.

4. Eiser herhaalt in beroep zijn stelling dat het hem om medische redenen niet valt aan te rekenen dat hij zijn werkzaamheden en inkomen niet heeft doorgegeven.

Ter zitting heeft eisers gemachtigde desgevraagd te kennen gegeven dat het beroep niet met medische informatie kan worden onderbouwd, omdat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en er al tijden geen contact met hem is geweest.

Eisers vader heeft ter zitting toegelicht dat hij het zeker niet uitgesloten acht dat eiser in de toekomst wederom de inlichtingenplicht zal overtreden. Het gevolg zal dan een stapeling van boetes zijn, hetgeen eisers vader zorgen baart.

De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

5. Op grond van artikel 3:40, eerste lid van de Wajong is verweerder gehouden een bestuurlijke boete op te leggen van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74 van de Wajong . Indien de overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

6. De rechtbank is van oordeel dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden nu hij heeft verzuimd onverwijld melding te maken van zijn werkzaamheden en inkomsten bij [bedrijf A] van 26 januari 2015 tot en met 22 februari 2015, via [uitzendbureau] van 1 juni 2015 tot en met 30 juni 2015 en bij [bedrijf B] vanaf 23 februari 2015, terwijl het hem duidelijk had moeten zijn dat deze van invloed waren op zijn recht op uitkering. Hieruit volgt dat verweerder gehouden was eiser een bestuurlijke boete op te leggen.

7. Vervolgens dient rekening te worden gehouden met hetgeen de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft overwogen ten aanzien van de verwijtbaarheid, in onder meer de uitspraak van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754), welk toetsingskader nader is uitgelegd in de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1801) alsmede in de uitspraak van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:12). Hieruit volgt dat een beboetbare gedraging bij “gewone” verwijtbaarheid leidt tot een boete ter hoogte van 50% van het benadelingsbedrag. Afwijking van dit percentage naar boven is gerechtvaardigd indien sprake is van opzet of grove schuld. Afwijking van dit percentage naar beneden is aangewezen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid bij de overtreder. Het bestuursorgaan dient op basis van de beschikbare informatie, zo nodig aangevuld met door de betrokkene nader te verstrekken inlichtingen of gegevens, te beoordelen of sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

8.1

Verweerder heeft de overtreding van de inlichtingenverplichting normaal verwijtbaar geacht, hetgeen normaliter leidt tot een boete van 50% van het benadelingsbedrag. Verweerder heeft, vanwege recidive, het benadelingsbedrag verhoogd tot 150% van het aan eiser toe te rekenen bedrag aan ten onrechte verstrekte uitkering

(€ 7.722,99) en aldus de boete vastgesteld op 50% van € 11.584.49, hetgeen afgerond leidt tot een boete van € 5.800,-. Dat verweerder bij de boeteoplegging niet is uitgegaan van opzet of grove schuld acht de rechtbank juist. Dit betekent dat de rechtbank in beginsel een boete van 50% van het vanwege recidive tot verhoogde benadelingsbedrag op zijn plaats acht.

8.2

De rechtbank komt vervolgens toe aan de beoordeling of een boete van € 5.466,67, zoals door verweerder ter zitting naar voren is gebracht, in beginsel juist is.

Nu het benadelingsbedrag bij recidive hoger is dan 100/75 van het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (€ 8.200,-) dient de boete te worden vastgesteld conform artikel 2, zevende lid van het Boetebesluit socialezekerheidswetten , geldend vanaf 1 januari 2017. Op grond van deze bepaling bedraagt de boete alsdan 50/75 maal € 8.200,- is € 5.466,67. Nu dit bedrag in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving tot stand is gekomen acht de rechtbank een boete van € 5.466,67 in beginsel juist.

9.1

Dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid is de rechtbank onvoldoende gebleken. Eiser doet in dit verband een beroep op zijn medische toestand, en dan met name op zijn psychische aandoening(en). Verweerders va b&b Van Essen heeft beoordeeld of de psychische gesteldheid van eiser aanleiding is om de overtreding van de inlichtingenplicht verminderd verwijtbaar te achten. De conclusie van Van Essen is dat eiser, ondanks zijn psychische beperkingen, in staat is om aan zijn inlichtingenplicht te voldoen. De rechtbank acht de uitleg van Van Essen adequaat. Nu eiser zijn beroep niet met andersluidende medische informatie heeft onderbouwd ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de va b&b. Daarbij neemt de rechtbank in acht dat ter zitting gemachtigde heeft aangegeven dat eiser wel zelfstandig een WW-uitkering heeft kunnen aanvragen.

9.2

Verweerder kan op grond van artikel 3:40, achtste lid van de Wajong afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De rechtbank is niet gebleken van dergelijke dringende redenen. Het betoog van eisers vader dat zeker niet valt uit te sluiten dat eiser in de toekomst wederom de inlichtingenplicht zal overtreden met alle gevolgen van dien is weliswaar zeer wel invoelbaar, maar de rechtbank ziet hierin voor onderhavig geschil geen dringende reden om van het opleggen van een boete af te zien. Bij een eventuele hernieuwde overtreding van de inlichtingenplicht is het aan verweerder om te handelen naar bevind van zaken alsdan.

10. De rechtbank is niet in staat om te beoordelen of de boete in overeenstemming is met eisers financiële draagkracht, aangezien eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de CRvB van 11 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:10) ligt het in de eerste plaats op de weg van de betrokkene om inzicht te geven in zijn financiële positie. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd te kennen gegeven evenmin het vereiste inzicht te kunnen verstrekken. Dit leidt er toe dat de rechtbank niets anders rest dan toetsing van de boete aan eisers draagkracht, vanwege het ontbreken van informatie, achterwege te laten.

11. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank een boete van € 5.466,67 passend en geboden.

12. Zoals hiervoor onder 2.2. is vastgesteld is het beroep gegrond. Gelet op het bepaalde in artikel 8:72a van de Awb zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen, het primaire besluit herroepen en de boete vaststellen op € 5.466,67.

Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van zowel de bezwaar- als de beroepsprocedure. De rechtbank stelt de kosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van in totaal € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 495,- per punt). Tevens zal verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

stelt de boete vast op een bedrag van € 5.466,67;

veroordeelt verweerder in de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte kosten tot een totaalbedrag van € 1.980,-;

gelast dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,- aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 mei 2017

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature