Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Plichtsverzuim, strafontslag.

Uitspraak



RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: 15/1070

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),

en

de Raad van bestuur van het UMC Utrecht te Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2014 (het primaire besluit 1) heeft verweerder zijn besluit tot verlenging van de tijdelijke aanstelling van eiser ingetrokken.

Bij besluit van 31 oktober 2014 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang disciplinair ontslagen.

Bij besluit van 12 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Rodriguez Galvis en H. Ruitenbeek.

Overwegingen

1. Eiser is per 1 november 2013 op proef voor een jaar aangesteld als verpleegkundige bij de unit Acute Interne Geneeskunde en Chronische Beademing bij de divisie Interne Geneeskunde en Dermatologie van het Universitair Medisch Centrum Utrecht.

Bij besluit van 21 juli 2014 is de tijdelijke aanstelling ingaande 1 november 2014 met een jaar verlengd.

Op 8 oktober 2014 is met eiser een drietal feiten betreffende zijn functioneren besproken, waarna nader onderzoek heeft plaatsgevonden.

Naar aanleiding daarvan is bij het primaire besluit 1 het voornoemde verlengingsbesluit van 21 juli 2014 ingetrokken en is bij brief van 23 oktober 2014 aan eiser het voornemen meegedeeld hem wegens ernstig plichtsverzuim te ontslaan.

Eiser heeft bij brief van 27 oktober 2014 op het voornemen gereageerd.

Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder eiser wegens ernstig plichtsverzuim met onmiddellijke ingang ontslagen.

2. Aan het aan eiser verweten plichtsverzuim zijn, voor zover thans nog in geding, de volgende feiten ten grondslag gelegd:

feit 1: eiser heeft bij de vervulling van een nachtdienst van 18 op 19 september 2014 de dienst verlaten voordat de verpleegkundige chronische beademing voor de vervulling van de dagdienst was gearriveerd; hij heeft dat gedaan in strijd met de richtlijnen en zonder een CTB-arts te informeren;

feit 2: eiser heeft tijdens de late dienst op 5 oktober 2014 in strijd met de protocollen bij een patiënt een intraveneuze medicatie en kaliumpomp niet laten controleren door een collega en op de infuuszak voor Colistine zelf twee handtekeningen gezet;

feit 3: eiser heeft in strijd met het protocol op 5 oktober 2014 de alarmen van een arterielijn van een patiënt uitgezet en de betreffende kamer verlaten.

Verweerder heeft de voornoemde gedragingen van eiser bestempeld als ernstig plichtsverzuim, omdat uit die gedragingen blijkt dat eiser niet volgens de voorschriften heeft gehandeld, eigen niet te controleren afwegingen heeft gemaakt en de patiëntveiligheid in gevaar heeft gebracht.

Verweerder heeft het plichtsverzuim aan eiser toerekenbaar geacht. Het strafontslag heeft verweerder niet onevenredig geacht aan de ernst van de gewraakte gedragingen.

3. Eiser heeft in hoofdzaak aangevoerd dat aan zijn gedragingen problemen in de organisatie van de betreffende afdeling ten grondslag liggen, dat hij achteraf bleek opgebrand te zijn en dat de patiëntveiligheid niet in het geding is geweest.

Ten aanzien van feit 1 heeft eiser aangevoerd dat hij oververmoeid was, over zijn voortijdig vertrek heeft overlegd met collega's van de afdeling en dat de veiligheid van de patiënten niet in gevaar is geweest.Ten aanzien van feit 2 heeft eiser aangevoerd dat het plichtsverzuim niet dermate ernstig was dat hij daarvoor kon worden ontslagen.

Ten aanzien van feit 3 heeft eiser aangevoerd dat hij heeft gehandeld in het belang van de patiënt en dat diens veiligheid niet in gevaar is geweest.

Ten aanzien van de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen het primaire besluit 1 heeft eiser aangevoerd dat de verlenging van een tijdelijke aanstelling niet kan worden ingetrokken en hij er belang bij heeft daarover een oordeel te verkrijgen voor het geval dat het strafontslag geen stand zou houden.

4. De rechtbank zal eerst het strafontslag bespreken en overweegt daarover als volgt.

Ingevolge de in samenhang beschouwde artikelen 11.1 en 11.2 van de toepasselijke CAO universitair medische centra 2013-2015 kan de werkgever de medewerker die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt de disciplinaire straf van ontslag opleggen. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets wat een goed medewerker in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Ingevolge vaste jurisprudentie onderzoekt de rechtbank of op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging wordt verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.

Daartoe behoort dat zal worden nagegaan of de ambtenaar plichtsverzuim heeft gepleegd, of hem dit kan worden toegerekend en of de maatregel van strafontslag niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim.

5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gedragingen, zoals omschreven in de feiten 1 t/m 3 niet heeft betwist.

Wat betreft feit 1 overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft betwist dat de regel is dat de zogenoemde UCB-verpleegkundige, hetgeen op eiser van toepassing is, de afdeling niet verlaat in geval er UCB patiënten op de afdeling liggen. In het geval van feit 1 heeft eiser niet gehandeld in overeenstemming met die regel. De omstandigheid dat eiser oververmoeid was leidt niet tot het oordeel dat er geen sprake is van toerekenbaarheid, omdat gesteld noch gebleken is dat eiser zich heeft ziekgemeld en een verantwoordelijk arts heeft geïnformeerd over zijn beslissing de afdeling te verlaten voordat de opvolgend UCB verpleegkundige zijn dienst had overgenomen. Het overleg, dat verweerder overigens heeft betwist, met andere verpleegkundigen van de afdeling die niet verantwoordelijk zijn voor de zogenoemde UCB patiënten en die ter zake niet kundig zijn, kan eiser niet baten. De omstandigheid dat eiser na vertrek van de afdeling nog telefonisch vanuit de auto een zogenoemde overdracht heeft gerealiseerd aan de hem opvolgend UCB verpleegkundige, die nog naar het ziekenhuis onderweg was, kan aan het vorenstaande niet afdoen.Door eisers zelfstandige beslissing de afdeling te verlaten blijken twee UCB patiënten ongeveer een uur op de afdeling verstoken te zijn gebleven van toezicht door een UCB verpleegkundige.

Verweerder heeft op grond van het vorenstaande terecht geconcludeerd dat eiser plichtsverzuim heeft gepleegd en hem dit kan worden toegerekend.

Wat betreft feit 2 is niet in geding dat sprake is van plichtsverzuim en dat dit eiser kan worden toegerekend.

Wat betreft feit 3 is niet in geding dat eiser tot driemaal toe tijdens een zogenoemde late dienst het alarm op de arterielijn van een patiënt heeft uitgezet (op 'nul' heeft gezet). Volgens het protocol Arteriële katheter bewaking en arteriële bloeddrukmeting behoort bij het installeren van een arterielijn het instellen van een alarmgrens en het aanzetten van het alarm. Hieruit blijkt afdoende dat het uitzetten van het alarm niet in overeenstemming is met het protocol zoals dat voor eiser als UCB verpleegkundige van toepassing was. Van omstandigheden op grond waarvan eiser het uitzetten niet zou kunnen worden toegerekend is niet gebleken. Daartoe behoort niet, hetgeen ook niet is beschreven in het protocol, dat een UCB verpleegkundige zelfstandig kan oordelen dat het alarm de patiënt onnodig stoort of wakker houdt en dat daarom vanuit een beoordeling van patiëntveiligheid de UCB verpleegkundige zelfstandig kan overgaan tot het uitzetten van het alarm. Daarbij is van belang dat eiser weliswaar heeft gesteld dat hij over andere controle-parameters beschikte (via het zogenoemde verpleegkundig oproep systeem), maar dat is niet in overeenstemming met het protocol en evenmin pleit in dat verband voor eiser dat hij vanuit de kamer waar hij kennelijk tv zat te kijken geen zicht had op de patiënt en nadat een collega het alarm weer had aangezet dit tot tweemaal toe alsnog heeft afgezet.Ook wat betreft feit 3 is dus sprake van toerekenbaar plichtsverzuim.

6. Bij het bovenstaande overweegt de rechtbank nog dat de omstandigheid dat de betreffende afdeling in organisatorisch opzicht volgens eiser niet goed zou hebben gefunctioneerd - hetgeen eiser overigens onvoldoende heeft onderbouwd -, wat daarvan verder ook zij, niet maakt dat hij zich kan onttrekken aan de duidelijke verantwoordelijkheid die hij als UCB verpleegkundige op grond van de toepasselijke regels over de uitoefening van zijn functie had.Evenmin is gebleken dat eiser door een zelfstandige beoordeling van de vraag of de patiëntveiligheid al dan niet in geding is zich kan onttrekken aan zijn verplichting tot het volgen van richtlijnen en/of protocollen die zien op de uitoefening van zijn functie als UCB verpleegkundige.

7. Op grond van het vorenstaande is dus sprake van toerekenbaar plichtsverzuim, op grond waarvan verweerder bevoegd was eiser disciplinair te straffen. De rechtbank is van oordeel dat de straf van ontslag niet onevenredig is aan dat plichtsverzuim. Daarbij acht de rechtbank relevant dat eiser, in strijd met hetgeen binnen zijn beroepsgroep voorgeschreven is, zich bij het maken van zelfstandige beslissingen inzake de verpleging van patiënten niet toetsbaar heeft opgesteld door zich door verantwoordelijke collega's, dan wel in geval van feit 2 door een verantwoordelijke arts, te laten controleren, waardoor de patiëntveiligheid in gevaar kon komen.

8. Gelet op het vorenstaande moet het beroep tegen het besluit voor zover het betreft de handhaving van het strafontslag ongegrond worden verklaard.

9. Aangezien het strafontslag kan stand houden en dit op 31 oktober 2015 onmiddellijk is ingegaan, heeft verweerder op goede gronden beslist dat eiser geen belang meer had bij een beoordeling van zijn bezwaar tegen de beslissing tot intrekking van het besluit van 21 juli 2014, tot verlenging van de tijdelijke aanstelling van eiser op proef voor een verdere periode van een jaar ingaande 1 november 2015. Hetgeen eiser daarover in beroep heeft aangevoerd doet daaraan niet af.

Het beroep is in zoverre eveneens ongegrond.

10. Er is in verband met het vorenstaande geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, voorzitter, mr. J.M. Hamaker en mr. E.M. Vermeulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Wolsink-van Veldhuizen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature